Leesfragment: Het voorbeeld van hun liefde

10 februari 2022 , door Dirk van Weelden
|

15 februari verschijnt de nieuwe roman van Dirk van Weelden, Het voorbeeld van hun liefde. Wij publiceren voor.

Het is vlak na de oorlog, het begin van de wederopbouw. Gerrit en Ank hebben elkaar net leren kennen en schrijven elkaar op ritselend lichtblauw luchtpostpapier. Het voorbeeld van hun liefde neemt de lezer mee in de caleidoscoop aan gevoelens, herinneringen en gedachtes die worden opgeroepen bij het lezen van de honderden brieven tussen twee amper twintigjarigen, die later de ouders van de schrijver zullen worden. Brieven geschreven tussen 1948 en eind 1950, vanaf een schip op de Stille Oceaan, vanuit een kazerne in de tropen. Vanuit een gebombardeerd Rotterdam, vanaf de tafel van een idealistische studente aan de sociale academie.

De verteller maakt er zijn eigen verhaal van en richt zich tot zijn dochter van drieëntwintig, om haar te laten zien waar hij, en dus ook zij, vandaan komt.

Het voorbeeld van hun liefde is een universeel verhaal over hoe we gevormd worden door de omstandigheden, door onze ouders en hun karakters en denkbeelden. Tegelijk is het een hartstochtelijk pleidooi voor lezen en schrijven als innerlijke krachtbron, en als een subtiel instrument om op afstand intiem aanwezig te zijn.

N.B. Lees op Athenaeum.nl ook Van Weeldens bijdrage aan All Your Favourite Projects van kunstenaarsduo Topp & Dubio.

 

Messen

Hier, pak dit vel luchtpostpapier eens vast. Voel je hoe ontstellend dun het is, en licht? Het lijkt vloeipapier. Houd het tussen duim en wijsvinger en sluit je ogen. Geef toe, je vingertoppen vertellen je nu niet dat je iets vasthebt. Het papier is er niet, of hooguit als een gedachte.
Als ik tot drie heb geteld laat je het los, en dan moet je goed luisteren. Een halve seconde later landt het vel op het tafelblad.
Hoor je dat droge geritsel? Hoor je hoe lang geleden dat is? Meer dan zeventig jaar.
Deze drie kratten vol met ordners zijn gevuld met brieven, de meeste op luchtpostpapier, en al die honderdduizenden woorden reisden de wereld over tussen twee jonge mensen. Hij is begin 1948 nog negentien en zij zeventien. Hij gaat op reis en verlaat de stad waar ze opgroeiden, het gebombardeerde Rotterdam, om anderhalf jaar te werken als administratieve kracht, of zoals dat heet ‘schrijver’, aan boord van een vrachtschip van de Rotterdamsche Lloyd. Zij doet eindexamen en zal na de zomer gaan studeren, aan de School voor Maatschappelijk Werk. Ze heeft een bijbaantje op de koekjesafdeling van de hema. Een jongen die jouw opa zou worden en een meisje dat jouw oma zou worden.
Wat je hier ziet zijn de brieven die zij schreven tussen januari 1948 en december 1950. Om te bevatten hoe groot de afstand tussen hen was, moet je bedenken dat Gerrits brieven, die blauwe pakketjes van luchtpostpapier, meegegeven werden aan een agent van de Rotterdamsche Lloyd, in Manilla, San Francisco of Bombay, die ze afleverde bij een koerier die ermee naar het dichtstbijzijnde vliegveld reed. Anks brieven werden in Rotterdam uit een brievenbus gevist door een postbode, kwamen op de bergen post op de sorteertafels van het postkantoor aan de Coolsingel, en gingen via vrachtwagens van de ptt op Schiphol aan boord van een walmend en ronkend propellervliegtuig van de klm. Daarna belandden ze na allerlei tussenstops en via de handen van postsorteerders in India, Koeweit, Manilla of San Francisco in de aktetas van een agent van de Rotterdamsche Lloyd, die aan boord ging van het motorschip Japara, waar Gerrit, jouw opa, uit handen van de kapitein, de stuurman of de hofmeester de aan hem geadresseerde enveloppen in ontvangst nam. Met zwetende handen en een bonzend hart. Hij heeft een Lucky Strike tussen de lippen, de ogen half dichtgeknepen tegen de felle zon als hij zich over het schip naar zijn hut haast, langs Ripan, de djongos, de Indonesische bediende die in een stralend wit jasje met een zwabber het dek dweilt. In zijn hut pakt hij van het bureau de briefopener en ritst de envelop open, die twaalf dagen eerder is dichtgelikt door Ank, je oma, die woont in een huis aan een vaart aan de rand van de stad, enig kind van een nerveuze weduwe.
Hij leest de brief wel tien keer voordat er een volgende komt. Hij leest hem voor het ontbijt, ’s middags nog eens tijdens de siësta in zijn hut, en op de lange lome avonden als het schip dreunend doorploetert over de gekmakend trage deining van de Stille Oceaan, als hij gaat zitten aan zijn bureau en terugschrijft. Dat resulteert na die kleine twee weken overtocht in een stapeltje brieven, die hij weer meegeeft aan de agent van de Lloyd als ze aankomen in Manilla. Stel je dat even voor, gewend als je bent aan een mobieltje met internet. Zo ver weg, en toch intens aanwezig, dankzij woorden op papier.

Na hun overlijden lagen ze opgebaard in wat jij, toen je er met je rug tegen de muur en met een behoedzame blik tussenin stond, hun wiegjes noemde. Ik herinner me dat jij als enige niet zo verbaasd was dat opa en oma dit ook samen deden. Ze deden bijna alles samen, dus doodgaan ook. Je was wel behoorlijk teleurgesteld toen je een dag later hoorde dat die wiegjes onder de grond waren verdwenen. Jouw juf had namelijk verteld dat de doden sterren werden. Met een ernstig driejarig gezicht zei je: ‘Dan worden ze dus géén sterren, ze wonen nu bij de muizen, want ze zijn vergraven.’
Inmiddels liggen ze twintig jaar bij de muizen en in die tussentijd heb ik om de vraag heen gelopen wat ik moest doen met al die oude papieren die mijn vader en moeder hebben nagelaten. In de ordners zitten niet alleen hun brieven aan elkaar, er zijn ook brieven van en aan ouders en vrienden. Er zitten dagboeken en scheepspapieren bij, opschrijfboekjes met adressen en boodschappen, loonadministratie, publiciteitsmateriaal van theaters en kerken, voorlichtingsfolders van burgerlijke en militaire overheden.
Nu weet ik eindelijk wat ik ermee ga doen. Ik ga ze simpelweg lezen. Honderden, misschien wel duizenden uren lezen, in de volgorde waarin ze geschreven zijn. Van links boven naar rechtsonder. Van 1 januari 1948 tot en met 31 december 1950.
En dan? Waartoe leidt het ontcijferen van al de getikte vellen, het gepriegel met vulpennen en potloden? Ik eet ze op en verteer ze. Of nee, ik pers ze uit en stook er eau de vie van. Ik rook ze op in een waterpijp. Op de vleugels van de roes die daarmee kan worden opgewekt ga ik zingen en vertellen. Of nee, boven in mijn hoofd zet ik een luik open, dump daar alle papieren van Ank en Gerrit in en speel die af op het meer dan zestig jaar oude elektronische orgel dat ik ben. Of nee, vergeet het, ik schrijf en het is allemaal goed zolang het verhaal leeft en loopt en danst en jij luistert en leest.

Dit eerste verhaal is er eentje over messen. Of eigenlijk over de angst het af te leggen tegen een spook in je hoofd. Het begint bij het mes van Samiran.
Goedbeschouwd is het niet zijn mes, maar een groot koksmes uit de kombuis van het motorschip Japara. In een snelle beweging grist zijn hand het weg uit het messenblok.
In die rechterhand van het bemanningslid Samiran, een bediende in de eetzaal voor officieren en passagiers, veroorzaakt dit mes rond tien uur in de ochtend verwondingen in de rug, aan de handen en het hoofd van de kapitein, de zijkant van het hoofd van de hofmeester, en aan de handen en de kin van de derde stuurman. Het is tien uur in de ochtend van de dertiende maart 1948, Gerrits tweede dag aan boord van de Japara. Een uur later zal de kapitein het bevel geven rechtsomkeer te maken en terug te varen naar de haven van San Francisco, een dag na vertrek.

Zon en wind, een schip dat deint op de langzame golfslag van de Stille Oceaan en over het dek hinkt de Javaan met het mes heen en weer bij Luik 5, aan stuurboord. De scheepsrevolvers zijn uitgedeeld aan de officieren, die zich verdekt hebben opgesteld en om beurten roepen dat Samiran het mes moet weggooien en zich overgeven. De kogel die zijn rechtervoet heeft verbrijzeld stopt hem niet. Het zweet gutst van hem af. Zijn hagelwitte uniformjasje zit onder de bloedspetters en vegen. Hij knarsetandt en soms kijkt hij met half toegeknepen ogen naar de lucht, alsof de wolken hem ergens uitsluitsel over kunnen geven. De Chinese matrozen hurken dicht bij elkaar en laten de stokken in hun handen draaien. De impasse duurt en duurt. Een van de leerling-stuurmannen slingert een koevoet vanaf het sloependek naar de bediende met het mes. De stalen staaf raakt hem op de bovenarm en klettert tegen het dek. Zonder een geluid te maken maakt Samiran zich uit de voeten, en verdwijnt hinkend en slepend met zijn bloedende voet tussen de dekhuizen en luiken. Ze wijzen en schreeuwen, maar de anderen zijn hem kwijt.

[...]

 

Copyright © 2022 Dirk van Weelden

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum