Leesfragment: Het voorval

05 januari 2022 , door Annie Ernaux
|

18 februari verschijnt een heruitgave van Annie Ernaux’ novelle Het voorval (L’événement), vertaald door Irene Beckers, met een nawoord van Marja Pruis. Bij gelegenheid van de speciale Ernaux-special van De Groene Amsterdammer publiceren we voor.

In de herfst van 1963 gaat Annie Ernaux als studente naar bed met een jongen die ze die zomer had leren kennen. De relatie is geen lang leven beschoren, maar ze is wel onbedoeld zwanger geraakt. Tegen de stroom in besluit ze na een lange afweging clandestien (de wetgeving werd pas in 1975 geliberaliseerd) abortus te laten plegen. En détail, zonder valse emoties en zonder omhaal, beschrijft ze wat er gebeurt.

Het voorval is een sublieme indruk van pure eerlijkheid en authenticiteit.

Zoals in Ernaux’ succesvolle memoir De jaren vormt haar eigen leven de aanzet voor een mentale archeologie, over schaamte, vrijheid, klassenverschillen en feminisme.

17 februari verschijnt L’Evenement in de Nederlandse bioscopen, in de regie van Audrey Diwan, met onder meer Anamaria Vartolomei, Kacey Mottet Klein en Luàna Bajrami.

N.B. Lees ook Bob Kappens boekverkopersbespreking van De jaren, onze voorpublicatie uit De jaren en Joeba Bootsma's bespreking van Meisjesherinneringen.

 

Ik stapte uit bij Barbès. Net als de vorige keer stonden er mensen te wachten, samengedromd aan de voet van de bovengrondse metrolijn. Op de stoep liepen de mensen met roze tassen van Tati. Ik sloeg de Boulevard de Magenta in, herkende Billy, een zaak waar windjacks buiten hingen. Een vrouw met een paar stevige benen in zwarte kousen met enorme motieven, kwam mij tegemoet gelopen. De rue Ambroise-Paré was tot in de directe omgeving van het ziekenhuis zo goed als verlaten. Ik liep door de lange gewelfde gang van paviljoen Elisa. De eerste keer had ik de muziektent op de binnenplaats, aan de andere kant van de glazen wand, niet opgemerkt. Ik vroeg me af hoe ik straks bij het weggaan naar dit alles zou kijken. Ik duwde de deur open waar IS op stond en liep de trap op naar de tweede verdieping. Bij de receptie van de afdeling preventief onderzoek gaf ik de kaart met mijn nummer af. De vrouw zocht in een rek met hangmappen en haalde er een met paperassen gevuld kartonnen dossier uit. Ik stak mijn hand uit, maar ze gaf het niet aan mij. Ze legde het op het bureau en zei dat ik kon plaatsnemen, dat ik geroepen zou worden.

De wachtkamer was door middel van een schot in twee ruimtes verdeeld. Ik koos voor de ruimte het dichtst bij de deur van de dokter, waar ook de meeste mensen zaten. Ik begon de proefwerken na te kijken die ik had meegenomen. Vlak na mij gaf een piepjong meisje met lang blond haar haar nummer af. Ik lette even op of ook zij haar dossier niet meekreeg en of ze eveneens geroepen zou worden. In de wachtkamer zaten al, op ruime afstand van elkaar, een man van een jaar of dertig, modieus gekleed en licht kalend, een zwarte jongen met een walkman op, een man van een jaar of vijftig met een getekend gezicht, die in elkaar gedoken op zijn stoel zat. Na het blonde meisje kwam er nog een vierde man bij; hij ging resoluut zitten en haalde een boek uit zijn aktetas. Vervolgens een stel: zij in legging met een dikke buik, hij in een net pak met stropdas.
Op de tafel lagen geen tijdschriften, alleen informatiefolders over het belang van het nuttigen van zuivelproducten en over ‘hoe te leven als je seropositief bent’. De vrouw van het stel praatte tegen haar partner, stond op, sloeg haar armen om hem heen, streelde hem. Hij bleef zwijgend en roerloos zitten, zijn handen steunend op een paraplu. Het blonde meisje zat met haar ogen neergeslagen, bijna dicht, haar leren jack dubbelgevouwen op schoot, als versteend. Aan haar voeten stonden een grote reistas en een kleine rugzak. Ik vroeg me af of ze meer reden had om bang te zijn dan de anderen. Misschien kwam ze voor een uitslag alvorens een weekend weg te gaan of een bezoek te brengen aan haar ouders op het platteland. De dokter kwam de spreekkamer uit, een slanke, levendige jonge vrouw in een roze rok met zwarte kousen. Ze noemde een nummer. Niemand verroerde zich. Het was iemand uit de andere ruimte, een jongen die snel langsliep, het enige wat ik zag was een bril en een paardenstaart.

De zwarte jongen werd geroepen, en vervolgens mensen uit de andere ruimte. Niemand sprak of bewoog, met uitzondering van de vrouw van het stel. Alleen als de dokter in de deuropening verscheen of als er iemand de kamer uit kwam, keek iedereen op en staarde die persoon na.
Diverse keren ging de telefoon, voor het maken van een afspraak of voor inlichtingen over de openingstijden. Eén keer ging de receptioniste een microbioloog halen om een beller te woord te staan. ‘Nee,’ zei hij eenmaal, en nogmaals, ‘die hoeveelheid is normaal, volstrekt normaal.’ Het weergalmde in de stilte. De persoon aan de andere kant van de lijn was vast en zeker seropositief.

Ik had al mijn proefwerken nagekeken. Voor mijn geestesoog speelde zich onophoudelijk hetzelfde onscherpe tafereel af van een zaterdag en een zondag in juli, de bewegingen van de liefde, de zaaduitstorting. Dat al maanden vergeten tafereel was de reden dat ik hier zat. De omstrengeling en het gebarenspel van de naakte lichamen kwamen mij voor als een dodendans. Ik had het gevoel dat die man, in een nieuwe afspraak waarmee ik vermoeid had ingestemd, slechts uit Italië was gekomen om mij aids te bezorgen. Toch lukte het me niet een verband te leggen tussen dat, de gebaren, de warmte van de huid, van het sperma, en mijn aanwezigheid hier. Ik dacht dat er nooit enig verband zou bestaan tussen seks en iets anders.

De dokter riep mijn nummer af. Nog voordat ik de spreekkamer was binnengestapt, wierp ze mij een brede glimlach toe. Dat vatte ik op als een goed teken. Terwijl ze de deur dichtdeed, zei ze meteen: ‘Het is negatief.’ Ik barstte in lachen uit. Wat ze verder tijdens het onderhoud nog zei, interesseerde me niet. Ze zag er vrolijk en medeplichtig uit.
Ik rende de trap af, legde hetzelfde traject in omgekeerde richting af zonder op of om te kijken. Ik dacht bij mezelf dat ik wederom goed was weggekomen. Ik had wel willen weten of dat ook gold voor het blonde meisje. Bij het metrostation Barbès stond een op elkaar gepakte mensenmenigte oog in oog op de perrons, met hier en daar de roze vlekken van de Tati-tassen.

Ik realiseerde me dat ik dat moment in Lariboisière op dezelfde manier had beleefd als toen ik in 1963 wachtte op het vonnis van dokter N., met dezelfde vrees en hetzelfde ongeloof. Mijn leven speelt zich dus af tussen periodieke onthouding en het condoom van een franc uit de automaten. Dat is een goede manier om het af te meten, betrouwbaarder dan andere zelfs.

 

In oktober 1963, in Rouen, wachtte ik meer dan een week tot ik ongesteld zou worden. Het was een zoele, zonnige maand. Ik voelde me log en klam in mijn te vroeg weer uit de kast gehaalde jas, vooral in de warenhuizen waar ik in afwachting van het begin van de colleges rondslenterde, kousen ging kopen. Als ik mijn kamer in een van de studentenflats voor meisjes aan de rue d’Herbouville weer binnenkwam, hoopte ik altijd een vlek in mijn slipje aan te treffen. In mijn agenda begon ik iedere avond in hoofdletters en onderstreept het woord niets te noteren. ’s Nachts schrok ik wakker en wist meteen dat er ‘niets’ was. Het jaar daarvoor, rond dezelfde tijd, was ik begonnen aan het schrijven van een roman; dat leek me heel ver weg, iets wat naar alle waarschijnlijkheid nooit een vervolg zou krijgen.

Op een middag ging ik naar de bioscoop, waar ik een Italiaanse zwart-witfilm zag, Il posto. Een traag en treurig verhaal over het leven van een jongen tijdens zijn eerste dienstbetrekking, een kantoorbaan. De zaal was bijna leeg. Kijkend naar de frêle, in regenjas gehulde gestalte van de kleine kantoorbediende, naar zijn vernederingen, en ten overstaan van de hopeloze droefheid van de film, wist ik dat mijn menstruatie definitief zou uitblijven.

Op een avond liet ik mij door meisjes uit de flat, die een kaartje over hadden, meeslepen naar het theater. Ze speelden Huis clos en ik had nog nooit een eigentijds stuk gezien. De zaal zat bomvol. In de verte zag ik het felverlichte toneel, terwijl onophoudelijk de gedachte door mijn hoofd speelde dat ik niet ongesteld was. Van de personages herinner ik me alleen nog Estelle, een blondine in een blauwe jurk, en de als huisknecht geklede Jongen, met rode ogen zonder oogleden. In mijn agenda schreef ik: ‘Fantastisch. Had ik alleen maar niet die werkelijkheid in mijn schoot.’

Eind oktober had ik de hoop opgegeven dat ik alsnog ongesteld zou worden. Ik maakte een afspraak met een gynaecoloog, dokter N., voor 8 november.

Het weekend van Allerheiligen ging ik zoals gewoonlijk naar mijn ouders. Ik was bang dat mijn moeder zou merken dat ik over tijd was en vragen zou gaan stellen. Ik wist zeker dat ze bij het sorteren van de vuile was die ik mee naar huis bracht, iedere maand mijn slipjes inspecteerde.

[...]

 

Copyright © 2000, Annie Ernaux
Copyright Nederlandse vertaling © 2004 Irene Beckers / bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum