Leesfragment: Ik zal je nooit meer

23 januari 2022 , door Tatjana Almuli
|

25 januari verschijnt het nieuwe boek van Tatjana Almuli, Ik zal je nooit meer. Wij publiceren voor!

Als Tatjana zestien is overlijdt haar moeder. Aan rouwen komt ze niet toe, ze gaat het verdriet jarenlang uit de weg. Wanneer ze het niet meer kan ontlopen, groeit ook de behoefte haar moeder opnieuw te leren kennen. Wie was ze voordat ze Tatjana’s moeder was? Hoe zag haar vrijgevochten bestaan eruit op het Amerikaanse eiland waar ze op haar 21ste naartoe trok? En waarom heeft ze eigenlijk zo jong alles in Nederland achter zich gelaten? Het antwoord op die laatste vraag stelt het leven van Tatjana’s moeder in een heel ander daglicht. Ik zal je nooit meer is een roman over uitgestelde rouw, oude familiegeheimen, en een dochter die de moeder die ze te vroeg verloor toch nog een beetje terugvindt.

  • ‘Kun je de eenzaamheid van je ouders erven? In dit moedige, kwetsbare boek brengt een dochter haar jonggestorven moeder weer tot leven, met knetterende confrontaties tot gevolg. Hoopvol en schitterend.’ – Helena Hoogenkamp
  • ‘Een persoonlijke geschiedenis over rouw, en over hoe de trauma’s van onze ouders soms van lichaam op lichaam worden doorgegeven. Ik zal je nooit meer is eerlijk op een buitengewoon troostende manier.’ – Hanna Bervoets

 

Proloog

De lucht is anders daar, stel ik me zo voor. Als ik mijn ogen sluit kan ik het voelen: hoe de oceaangeur zich in mijn neus nestelt wanneer ik diep in- en uitadem en hoe de wind alle spanning uit mijn buik en schouders blaast, ieder trillend spiertje rond mijn ogen tot rust maant, de moeheid van mijn gezicht jaagt. Ik zie mezelf zitten op het bovendek van de veerboot die me naar het eiland brengt: mijn uitpuilende koffer tussen mijn benen geklemd, mijn blik op het water gericht, speurend naar walvissen, al heb je vooral tussen mei en oktober kans ze te zien. En ik zou in april gaan.

Ik had alles uitgezocht en voorbereid. Vanaf het vliegveld in Boston eerst een stukje met een streekbus en daarna twee uur op die boot.
Op mijn telefoon was mijn afspeellijst met americana en pop uit de jaren zestig en zeventig al maanden voor vertrek langer en langer geworden. Dat was de muziek waar mijn moeder naar luisterde toen zij als twintiger de grote oversteek naar het eiland maakte. Fleetwood Macs ‘Sara’, ‘Graceland’ van Paul Simon – met die passage die altijd, altijd dagen in mijn hoofd blijft hangen:

And she said losing love
Is like a window in your heart
Everybody sees you’re blown apart
Everybody sees the wind blow

En veel Joni Mitchell. Mitchells muziek doet me altijd denken aan mijn moeder, misschien omdat die in uiterlijk zo op haar leek – diezelfde ranke neus bedolven onder zomersproeten, diezelfde porseleinen huid en grijsblauwe ogen, een gezicht vol kalmte en tegelijk vol leven.
In een mapje op mijn telefoon had ik foto’s opgeslagen van kleren die ik wilde dragen op het eiland: linnen jurken in aardetinten, een kleurige sjaal voor in mijn haar, een goede hoed. Poederige oranjerode lipstick en diezelfde kleur op mijn teennagels. Bruinsuède sandalen, misschien een kleine hak voor een avond uit. Ik zou zo’n vrouw van de wereld zijn, die haar look aanpast aan de plaats van bestemming, maar tegelijkertijd stijlvast blijft.
Ik had al gekeken hoe laat ik uit welke terminal zou komen en hoeveel geldautomaten ik onderweg zou passeren om dollars te kunnen pinnen. Ik had opgezocht waar de bushalte was en welke bussen me dan rechtstreeks naar de boot zouden brengen, hoe duur de tickets waren. Ik wist welk tasje handig was om geld en documenten in te bewaren.
De reis zelf had ik me al zo vaak voorgesteld. De avond voor mijn vertrek zou ik nog vrijen met Boas, de man met wie ik de laatste acht jaar doorbreng en een huis deel. Ik zou hem zo hard laten klaarkomen dat hij al die acht weken waarin ik op het eiland zou verblijven aan me zou denken wanneer hij zou masturberen. Hij zou me ’s ochtends naar het vliegveld brengen. Daar aangekomen zouden we elkaar omhelzen en beloftes in elkaars oor fluisteren waarvan je nooit weet of je ze zult nakomen: ik ga je missen, ik zal je iedere dag bellen, hierna gaan we meer tijd vrijmaken voor elkaar.
Eenmaal in de VS zou ik te vroeg bij het schip aankomen, zodat ik voor in de rij zou kunnen staan. Als een van de eersten op de boot zou ik een mooie plek confisqueren waar ik uren zou lezen, mijmeren en over het water uitstaren. Hopend op een teken van die walvissen. Tussendoor misschien gesprekken voeren met wat vriendelijke eilanders. Hoe dan ook zou ik buiten gaan zitten om die lucht te voelen. Hoe koud of warm het ook zou zijn.
En ik zou aan haar denken. Aan hoe mijn moeder op eenentwintigjarige leeftijd ook in haar eentje op net zo’n boot had gezeten, op weg naar datzelfde eiland, niet wetend dat ze daar ruim tien jaar zou blijven.
Ik weet niet hoe het is verlopen, haar leven daar; waarom juist Martha’s Vineyard haar trok en waarom ze er al die jaren bleef. Ik heb nooit de kans gekregen om haar deze vragen te stellen. Ze overleed toen ik te jong was om in te zien hoe kostbaar dergelijke informatie is.
Daarom wilde ik afreizen naar het eiland, met haar in m’n binnenste: hongerig naar ontmoetingen met mensen die haar kenden in de eighties, om via hen mijn moeder te leren kennen als de vrouw die ze was voor ze mijn moeder werd.
Maar er kwam een pandemie tussen en mijn reis werd op de lange baan geschoven.

Het is het voorjaar van 2020 en ik zit niet op de boot, maar op mijn balkon in Amsterdam, met dezelfde wind langs mijn huid die iedere dag waait. De geur van regen hangt nog in de lucht, de zon schijnt, maar het is minder warm dan het nu op het eiland zou zijn. Mijn jasje houd ik aan, terwijl ik luister naar de spelende buurtkinderen op de binnenplaats. Het keffertje van de bovenburen blaft aan een stuk door en ik sluit opnieuw mijn ogen om toch even daar te zijn.

 

1

In de winter van 2008 ligt mijn moeder dagen achtereen diep weggezakt in haar kussen. Ze draagt een nachtjapon van flanel die de illusie wekt haar magere lijf nog te kunnen verwarmen. Over haar heen liggen katoenen lakens en wollen dekens tegen de kou, met aan weerszijden kussens ter beschutting. Er branden kaarsen. Ze ademt nog, een beetje haperend, dat wel, en met grote tussenpozen. Haar ogen meestal gesloten. Haar lichaam maakt zich klaar voor het proces van loslaten.
Wanneer stopt een hart met kloppen en laten ook de andere organen weten: het is goed zo?
Ik weet het niet. Ik ben er niet. Ik zit in de loge van het Concertgebouw en kijk hoe een sterrenorkest Die Zauberflöte opvoert.
Tijdens de ouverture zijn mijn gedachten nog bij haar, ik zie haar gezicht in dat van de voorste celliste, die heeft dezelfde hoge jukbeenderen als mijn moeder, eenzelfde geconcentreerde blik als zij altijd heeft. Ik denk aan hoe ik haar die middag op haar kamer een vluchtige kus gaf op haar vochtige rechterslaap, ze had niets gemompeld, geen teken van leven gegeven. Nu meen ik zelfs haar knokige handen in die van de celliste te herkennen, maar waarschijnlijk verbeeld ik het me, ik zit tenslotte tientallen meters van haar vandaan in een oncomfortabele roodfluwelen stoel.
Dan voert de muziek me mee, word ik afgeleid door het spektakel op het podium, de hulpeloze Tamino, de drie dames die kronkelend over het podium hun koningin van de nacht bedienen, de gekke vogelvanger en zijn liefje.
In de pauze klets ik met mijn vrienden, drink ik drie cola’s om wakker te blijven en ik vervloek mezelf om de te hoge, knellende hakken die ik per se wilde dragen en niet durf uit te trappen, we zijn hier immers in een van de mooiste concertzalen van het land. Ik denk niet aan haar.
Een paar uur later zit ik in een te krappe auto met hongerige mensen, telefoontjes gaan weer aan en piepen – ik bedenk dat ik die van mij thuis ben vergeten. Eén toestel maakt het meeste lawaai: dat van Wouter, een vriend van onze familie, hij zit achter het stuur, klaar voor vertrek. Beslagen ramen en een zucht van hem, ik hoor het zijdelings terwijl ik met mijn vrienden discussieer over welke aria we het mooist vonden. Hij zoekt via de autospiegel mijn blik en ik weet al wat hij gaat zeggen voor hij de woorden gevonden heeft.
Later zal ik over deze avond vertellen: toen de koningin van de nacht die beroemde hoge f de wereld in spuwde, blies mijn moeder haar laatste adem uit.

 

Copyright © Tatjana Almuli 2022

pro-mbooks1 : athenaeum