Leesfragment: Jeugd in opstand

04 april 2022 , door Emma van Meyeren
| |

9 april verschijnt Jeugd in opstand. De dwarse leeslijst, onder redactie van Basje Boer, en op de donderdag van de Boekenweek, 14 april vanaf 17.00 gaat Romy Day Winkel in gesprek met Boer, Jaap Tielbeke en Emma van Meyeren over het boek. Kom ook, en lees op onze site vast het essay van Emma van Meyeren.

Met essays van onder anderen Marja Pruis, Xandra Schutte, Rasit Elibol, Joost de Vries, Iduna Paalman, Christiaan Weijts, Lotfi El Hamidi, Emma van Meyeren en Charlotte Remarque.

Antihelden en stille dwarsliggers, regelbrekers en weglopers, rebels without a cause en politieke pioniers: iedere generatie brengt weer nieuwe schrijvers die zich afzetten tegen de generatie voor hen. Ze staan op tegen een verstikkend keurslijf, breken met traditie of verzetten zich tegen de afschuwelijke gedachte dat iedereen uiteindelijk in zijn ouders verandert. Personages worden met bombarie van school getrapt, zoals Holden Caulfield, of ze veroordelen hun ouders juist in stilte, zoals Frits van Egters. Ze worstelen met religie, zoals in de debuutromans van James Baldwin en James Joyce, of verzetten zich tegen racisme, zoals in die van Simone Atangana Bekono en Natasha Brown.

Samen met haar collega’s van De Groene Amsterdammer stelde schrijver Basje Boer een nieuwe dwarse leeslijst samen, met essays over twintig debuutromans en drie doorbraakromans waarin de jeugd in opstand komt, van Goethe tot Lale Gül. Voor boomers, millennials en alle rebellen van nu.

 

Humor, hyperbool en heel veel bravoure

Over Rita Mae Brown, Rubyfruit Jungle (1973) (vertaald door Geertje Lammers)

‘New York City stond niet met open armen op mij te wachten, maar dat gaf niet. Ik was vastbesloten mij nergens door van mijn stuk te laten brengen, zelfs niet door onverschilligheid.’

De lesbische klassieker Rubyfruit Jungle vertelt precies het soort verhaal dat mij ooit het gevoel gaf dat ik niet lesbisch kon zijn, terwijl ik dat wel zo ongeveer ben. De hoofdpersoon Molly Bolt, die we leren kennen als kind en volgen tot haar studententijd, heeft lef, is grappig en volhardend. Hoewel haar seksualiteit niet geaccepteerd wordt door de mensen om haar heen, weigert ze van haar verlangens een geheim te maken. Ze wordt van school getrapt en uit huis gezet, en toch draagt ze haar vrouwenliefde vol trots uit. Ze is een rebel pur sang, voor niemand bang, want om lesbisch te kunnen zijn moet je wel moedig zijn. Verlegen en verwarde meisjes zijn aldus standaard hetero of zitten in de kast, wat op het schoolplein op hetzelfde neerkomt.
Dat Molly moedig geboren is leren we al in de beginscène. Als haar klasgenootje Broccoli haar probeert te shockeren door zijn piemel te laten zien, zet zij de situatie snel om in haar eigen voordeel. Broccoli’s onbesneden piemel vindt zij een circusattractie en voor zichzelf ziet ze een rol weggelegd als directeur dan wel pooier: vanaf nu zal Broccoli ‘de raarste piel van de wereld’ tegen betaling aan klasgenoo tjes laten zien. Molly ontvangt de helft van de opbrengst en geeft het uit aan drop, waar ze vervolgens het respect van de rest van de klas mee koopt. Want ‘geld was macht’.
Op vergelijkbaar gewiekste wijze blijft Molly situaties waarin zij eigenlijk achtergesteld is naar haar eigen hand zetten. Ze groeit op in verschrikkelijke armoede op het platteland van Pennsylvania, maar weet zich met studiebeurzen op te werken naar de universiteit in New York, waar alle andere queers zouden rondhangen. Aan het einde van haar verhaal slaagt ze zelfs cum laude, ondanks de vele kritiek die zij te verduren krijgt van mannelijke docenten en medestudenten. Molly leeft een queer versie van de American Dream en kan geloven in opwaartse mobiliteit zoals haar generatie (de babyboomers) dat kon.
Geen enkele uitdaging is te groot voor Molly. Iedere vrouw die in haar leven komt lijkt als een blok voor haar te vallen, of diegene nou lesbisch is of niet. En zo snel als ze in haar leven verschijnen, zo snel verdwijnen ze er ook weer uit. Als Molly op het matje moet komen bij de decaan omdat zij een relatie heeft met haar kamergenoot op de universiteit, wordt haar relatie gekenmerkt als ‘abnormaal’, een ‘afwijking’. Ze mag op school blijven als ze belooft naar de psychiater te gaan maar dat weigert ze, waarna ze er nog een schep bovenop doet. Die decaan heeft zelf namelijk ook geen man, en zal volgens Molly dus ook wel lesbisch zijn, ‘een lullige, stiekeme homo’ noemt ze haar.
Het is heerlijk om op te gaan in Molly’s eigenzinnigheid en toch lijkt het alsof ze in haar overwinningen haar menselijkheid verliest. Uiteraard, de homofoben en de rijken zijn de vijand, en iedere keer dat ze hun te slim af is – wat zo ongeveer iedere vijf pagina’s het geval is – is het reden voor feest. Als ze het bureau van haar homofobe collega-typiste volstopt met drollen bijvoorbeeld, dan kun je echt lachen. Want al was het getreiter subtiel, en zou een ander het misschien hebben laten gaan, wraak smaakt een stuk zoeter.

Rita Mae Brown (1944) mag dan een onvervalste lhbtqia-klassieker hebben geschreven, zelf heeft ze niets met literatuur die wordt beperkt tot de seksuele voorkeur van auteur of personage. ‘Ik ben totaal niet geïnteresseerd in gay zijn,’ zei ze in 2015 tegen The Washington Post. Voordat Brown Rubyfruit Jungle schreef was ze actief betrokken bij verschillende politieke bewegingen, waaronder de feministische en de burgerrechtenbeweging. Sinds de jaren zeventig schreef ze toneelstukken, non-fictieboeken, romans, poëzie, een slasherfilm en meer dan dertig whodunits over een kat die misdrijven oplost. Browns eigen kat, Sneaky Pie Brown, is de co-auteur van deze ‘Mrs. Murphy Mysteries’.

Maar waar haalt Molly de kracht vandaan om iedere keer weer alleen de strijd aan te gaan? Waarom lijkt het alsof zij geen enkele bondgenoot heeft? Haar geliefden, die vaak minder zeker zijn van hun seksualiteit dan zij, laat Molly zo snel mogelijk achter zich zodra er barsten ontstaan in haar grappige en daardoor controleerbare narratief. De boodschap lijkt te zijn dat je wel heel zeker van je zaak moet zijn als je niet aan de sociale verwachtingen van vrouwelijkheid of heteroseksualiteit kunt voldoen. Als je twijfelt red je het niet. Lesbisch ben je dus helemaal, of helemaal niet. Iets ertussenin wordt te ingewikkeld.
Er staat voor Molly dan ook veel op het spel. Doordat zij haar decaan uit de kast heeft gesleurd raakt ze niet alleen haar plek binnen de opleiding kwijt, maar ook de studiebeurs die ze ervoor ontvangt. Molly kan niet financieel terugvallen op haar ouders, omdat ook haar moeder niks met haar schaamtevolle geaardheid te maken wil hebben. Haar vader, die de vriendelijke en tolerante ouder zou zijn, geeft haar net zo goed verschrikkelijk advies, namelijk dat ze best lesbisch mag zijn maar het dan maar beter kan verbergen voor de buitenwereld. Terwijl de docenten en geliefden tegen wie Molly moet vechten als pionnen op een schaakbord om haar heen omvallen, blijft haar moeder toch overeind. Naar haar gaat ze uiteindelijk terug.
Ook op artistiek vlak gaat Molly tegen alle conventies in. Ze maakt haar afstudeerdocumentaire over het alledaagse leven van haar moeder, gebruikt beelden van haar schommelstoel op de veranda. Het wordt een heel ander soort film dan haar studiegenoten maken, heteromannen die ‘pornogeweld’ met ‘uitzonderlijke neukscènes’ laten zien. Daartegenover staat Molly’s weergave van een doorsnee vrouw, die ondertussen de homoseksualiteit van haar dochter nog net zo hard afkeurt als toen ze klein was. Toch lijkt Molly haar moeder te willen vergeven.
Opnieuw stijgt Molly boven alle menselijkheid uit. Na zo veel afwijzingen en kritiek keert ze zonder twijfel terug naar het beginpunt van haar overlevingsstrijd, de bron van het leed. En als ze het filmproject met haar moeder zeer succesvol afrondt, afstudeert en aan het werk wil, begint het riedeltje weer van voren af aan: geen enkele filmstudio wil haar aannemen. Ze reflecteert:

Mijn bitterheid weerspiegelde zich in het nieuws, dat voortdurend mensen van mijn eigen leeftijd liet zien die in woedend protest de straat op trokken. Maar toch voelde ik dat mijn woede niet hún woede was, dat ze mij niet geduld zouden hebben in hun beweging, alleen al omdat ik lesbisch was. Ik las ook ergens dat er allerlei vrouwenbewegingen werden opgericht, maar die zouden mij evenmin accepteren.

Molly staat, net als haar bedenker Rita Mae Brown, midden in de protestgeneratie van de jaren zestig. Wat haar bedenker al meegemaakt had, en Molly dus kon navertellen, is dat er in de vrouwenbeweging geen ruimte was voor queers, en in de queerbeweging niet voor vrouwen. Het was een eenzame tijd, waarin humor, hyperbool en heel veel bravoure misschien wel haar enige overlevingsmiddelen waren.
Wanneer je Molly nu, vijftig jaar later, leert kennen is het dus ook niet gek, misschien zelfs goed, dat haar bravoure niet helemaal meer aansluit op de tijdgeest. Rita Mae Brown schreef na haar debuut nog zeven andere lesbische romans, waarmee ze het succes van Rubyfruit Jungle nooit meer evenaarde. Ook schreef ze een succesvolle reeks detectives waarvan haar kat de co-auteur is. Toch komen we protagonisten zoals Molly ook nu nog tegen, bijvoorbeeld in De geschiedenis van mijn seksualiteit (2021) van Tobi Lakmaker. Op het eerste gezicht hebben die twee werken veel overeenkomsten. Ze zijn autobiografisch, het tempo in de vertelling is hoog en er is sprake van een duidelijke scheiding tussen protagonist en wereld, die gekenmerkt wordt door een strijd (zij tegen mij, of ik tegen hen). Bovendien kun je objectief stellen dat Lakmaker, net als Brown, heel grappig is.
Het grote verschil ligt volgens mij in de kwetsbaarheid die het hoofdpersonage mag tonen. Als het Molly tegenzit, dan laat ze geen seconde voorbijgaan voor ze met een nieuw plan tot levensverbetering komt. Lakmakers hoofdpersoon Sofie neemt (en geeft dus ook) veel meer ruimte om ergens van te balen. In de iconische scène in concertzaal Paradiso bijvoorbeeld, als iemand de behoefte voelt om Sofie te vertellen dat ze zichzelf ‘verminkt’ heeft door haar haar af te knippen, vergelijkbaar met de manier waarop Molly er steeds aan wordt herinnerd dat zij er niet vrouwelijk genoeg uitziet, is Sofies reactie: ‘Ik ben toen huilend naar de bar gelopen, waar ik gevraagd heb of ik toevallig alles mocht.’ Een pagina later staat Sofie met rode ogen Georgina Verbaan te versieren.
Dat wil ik zo graag tegen Molly zeggen: dat zij ook alles mag. Doorzetten én opgeven, een drollenwraakplan maken én even huilen in de kantine. Maar misschien hoef ik dat Molly helemaal niet te vertellen. Ze heeft het vast ook gedaan: huilen in die stomme bar in The Village, waar ze zich moest verantwoorden omdat ze geen plek wilde kiezen op het femme/butch-spectrum. Ja, ik weet zeker dat Molly daar heeft staan huilen, of als ze het daar niet kon, dan heeft ze het wel gedaan onderweg naar huis, wandelend over Fifth Avenue. Het was eenzaam en het is nog steeds eenzaam als je er niet tussen past. Molly heeft haar tranen alleen geen onderdeel gemaakt van haar vertelling omdat ze eerst moest laten zien dat ze tegen de rest kon opboksen. Daar ben ik haar dankbaar voor, ook als ik zelf een tijdje gedacht heb dat het betekende dat je pas queer kon zijn als je er moedig genoeg voor was.

 

© 2022, Das Mag Uitgevers en de auteurs

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum