Leesfragment: Landkaart van ons verbluffende lijf

18 juni 2022 , door Maddie Mortimer
|

21 juni verschijnt Maddie Mortimers roman Landkaart van ons verbluffende lijf (Maps of Our Spectacular Bodies), vertaald door Corine Kisling en Janine van der Kooij. Lees bij ons een fragment!

Wanneer Lia hoort dat de kanker is teruggekeerd, is ze vastbesloten haar leven in haar laatste maanden niet te laten overwoekeren door de staat van haar lichaam. Maar een lichaam is poreus en onvoorspelbaar. Lia’s verhaal wordt deels verteld door het kwaadaardige ding dat haar aan het doodmaken is en dat van binnenuit haar leven in kaart brengt: de ingewikkelde verhouding met haar liefdeloze moeder, de liefde voor haar dochter Iris die zich een weg door haar schooljaren baant, haar zachte echtgenoot, en haar getroebleerde voormalige geliefde. Ieder van hen duikt op in de verwoede strijd die Lia aan het voeren is – een dans met de dood, geleid door een moordzuchtige verteller en door een personage bijgenaamd ‘Red’, de chemo die Lia’s laatste hoop is.

N.B. Lees ook Daan Stoffelsens bespreking van deze voor de Booker Prize 2022 genomineerde roman.

 

Breuk

1.

Ik

Ik, inktig irritant denkding, opengescheurd vanaf haar prille start, met de grootte van een haarvat en het verstand van een meloen, ben behoorlijk optimistisch over hoe mijn leven er zal gaan uitzien. Sindsdien heb ik aan haar randjes geknabbeld, genoten van mijn sluipwerk op kousenvoeten dwars door haar voedingskanaal naar beneden, naar de plek van vertering, en ik ben zó goed, zo druk doende geweest met het verzamelen, versplinteren, verscheuren en vermalen van weefsel, holtes, botten, plooien en knopen, dat ik me hier nu helemaal thuis voel.

Het is misschien onvermijdelijk dat ik me na al deze tijd een beetje ontevreden ben gaan voelen over mijn bestaan. Dit is niet gemakkelijk om toe te geven. Ik denk dat je maar een beperkte tijd ramptoerist kan zijn voor de ál te bekende verveling toeslaat. Maar de Grieken zeiden dat er in den beginne verveling was. De goden hebben de mens gevormd uit die zwarte, levenloze korst en dat is dan natuurlijk weer bemoedigend.

Vandaag zal ik misschien haar strottenhoofd ronden of haar luchtpijpen bekloppen als de latjes van een xylofoon of een paar andere zelfbedachte afgrijselijke dingen doen of ongedaan maken want het zit namelijk zo met het menselijk lichaam: het laat zich ontstellend gemakkelijk belagen, zonder dat iemand er iets van merkt.

Tot iemand dat wel doet, natuurlijk. En dan is het niet

gemakkelijk meer.

Het begin van het einde

Lia herinnerde zich twee dingen van het begin van het einde.

Het eerste: hoe lang het duurde voor het stoplicht versprong.
Het tweede: het feit dat niemand doodging.

Ze was één kruispunt verwijderd van de plek waar ze moest zijn, het ritme van de stad bonsde in haar hartslag, terwijl de dag op het spitsuur afstevende. Haar zintuigen bijzonder gescherpt. Wijd open van de zenuwen misschien. Het was prettig. Een prettige afwisseling. Om zich zo open te voelen, zo levend, terwijl ze voor een stoplicht stond te wachten tot de wereld zich zou herstellen.

Een man naast haar in een pak dat te klein voor hem was zuchtte zwaar en wenkte een taxi. Twee vrouwen spraken luid in hun mobieltje, flarden van hun gesprek gleden haar nek in; ik zei tegen hem je kan er niks aan doen hoe je je voelt. Heb om halfdrie geboekt morgen, er staat nog een restje eten in de koelkast dat je in de magnetron kan zetten. Nee, sorry, geen geld. Ben niet laat thuis. God, ik voel me altijd zo rot. Vergeet niet de kat eten te geven.

Lia kneep in het fluweel van haar oorlelletje en dacht na over tragiek.

Welke dichter zei ook weer dat een aanhoudend gevoel van tragiek iemand door een tijdelijke periode van blijdschap heen kan helpen?

Welke filosoof zei ook weer dat alle tragedies
beginnen met een bewonderenswaardige rust?

Er was de hele dag kabaal geweest.

Iedereen leek slechts seconden verwijderd van een catastrofe.

De ceintuur van een damesjas tikte tegen de spaken van haar fiets. Het aantal fietsongelukken steeg gestaag met zo’n 15 procent per jaar. Waarvan meer dan 4500 met fatale afloop of ernstig letsel, had gisteren in de krant gestaan. De stad blijft zijn tol eisen, op elke straathoek ligt leed, dacht Lia, terwijl het mollige buikje van een peuter in een open raam verscheen en haar ogen razendsnel de lager gelegen verdiepingen telden, de kaken opeengeklemd toen de peuter zijn melkwitte hoofdje in verrukking naar buiten stak, met zijn kleine vingertjes op de reling.

Vier verdiepingen. Een val van vier verdiepingen.

Fluor is lichtgeel, chloor is geelgroen en broom is roodbruin.

Een meisje in een blauw schooluniform begon haar vriendinnetje luid te onderrichten over de elementen.

Hoe verder naar beneden, hoe donkerder de halogenen worden, snap je.

Lia zag dat het meisje dikke steile wimpers had die elkaar raakten als ze knipperde, en een zeldzaam mooi en jong profiel dat opviel tussen alle andere wachtende, steeds ongeduldiger gezichten op het kruispunt, en het was altijd zo moeilijk, dacht ze, zo moeilijk om je niet te laten afleiden door mooie dingen.

De peuter bij het raam was verdwenen. Het raam was dicht. Dat was natuurlijk een opluchting.

Ze ademde diep in door haar neus, concentreerde zich op het uitrekken van haar ribben, het uitzetten van haar borstkas, en hield vast. Adem gevangen. De prikkelende warmte van uitlaatgassen. Het was twee jaar geleden dat ze hier gelopen had. Hier was overgestoken. Twee jaar geleden dat ze naar de scan van haar lijf en haar hersens had zitten kijken, opgehangen tegen het licht, en naar de donkere vlek had gewezen die in het midden zweefde. Dat is het corpus callosum, had de dokter gezegd. Niks om je ongerust over te maken, (ze liet de lange, heerlijke adem snel uit haar mond ontsnappen), gewoon een dikke zenuwbalk die de ene hersenhelft met de ander verbindt.

Er was een gat in het verkeer gevallen. Een duidelijk pad tussen de ene en de andere kant van de weg. De stoplichten stonden nog steeds op rood. Een man met een matte huid waagde het erop en daardoor schoot het meisje in het blauwe schooluniform ook de straat op en trok haar vriendinnetje met zich mee. Lia’s blik bleef gekluisterd aan de auto die met een vaart de hoek om kwam rijden. Ze zag de aanrijding voordat hij plaatsvond, voelde de mogelijke druk op haar longen zoals regen kan aanzwellen tot het méér is dan regen.

Gekrijs van remmen. Vertraagd geluid van botsing. Het knikken van magere knietjes toen het meisje tegen het asfalt smakte. Lia voelde de tijd dichtklappen, seconden krimpen. O mijn god, klonk een telefoonstem hard naast haar oor, maar voor ze iets kon zien, was de plek al volgestroomd met grauwende en klauwende mensen, tuk op het vooruitzicht van een slachtpartij, zoals uitgehongerde ratten aanvallen op onverwachte kruimels.

Lia wilde overgeven.

Het meisje was dood. Ze wist het. Ze voelde het aan een nieuwe kilte in de lucht, aan het trager voorbijgaan van de wolken, aan de duizelingwekkende verandering van atmosfeer zodra een tragedie een gewone dag als vandaag binnenvalt. De menigte leek aan te zwellen en het enige wat Lia kon denken was…

dat ze haar ouders nooit iets over deze dag zou kunnen vertellen. Dat ze nooit meer een scheikunde-examen kon afleggen of verliefd worden of zou weten hoe rot een blaasontsteking voelde; dat ze nooit naar Manchester zou gaan om medicijnen te studeren, nooit arts zou worden of levens redden, en misschien waren er mensen die jaren later zouden sterven vanwege dit moment nu, omdat een man met een matte huid het erop gewaagd had en een meisje met een blauw schooluniform dat iets van elementen wist te vroeg de straat op was geschoten, en Lia had alle schitterende mogelijkheden van haar leven zien oplichten en uitdoven, zomaar.

In een afschuwelijk visioen zag ze hoe ze ernaartoe liep en zich samen met de andere ratten over het kind boog, het haar zachtjes uit het gezichtje streek om er dan achter te komen dat het Iris was, haar eigen Iris, het leven uit haar ogen gescheurd.

Een blakende gezondheid! had de dokter gezegd. En een prima stel gezonde hersenen!

Alsof zoiets bestond.

Er was een opening in de menigte gevallen zodat Lia eindelijk een glimp kon opvangen van het meisje dat weer opstond, net als Iris toen ze een jaar of drie, vier was en was gevallen. Niks aan de hand, zei ze en klopte zich af, ongedeerd. Iemand bood aan naar haar knieën te kijken. Niks aan de hand! zei ze nog eens, maar bozer en luider nu, en bloosde van schrik.

Lia kon haar ogen niet geloven. Het was natuurlijk een opluchting. Maar ook –
een tikje teleurstellend.

[…]

 Copyright © 2022, Maddie Mortimer
Copyright Nederlandse vertaling © 2022 Corine Kisling en Janine van der Kooij / bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum