Leesfragment: Man zonder rijbewijs

20 september 2022 , door Oek de Jong
| |

23 september verschijnt Oek de Jongs nieuwe boek Man zonder rijbewijs. Lees bij ons de eerste pagina’s!

Halverwege de zestig besluit Oek de Jong, die nooit heeft willen autorijden, alsnog rijles te nemen. Plaats van handeling is Amsterdam, de stad waar hij al bijna vijftig jaar woont en die hij in de lesauto opnieuw en nu in al zijn uitgestrektheid ontdekt. Waarom is hij hier zo laat mee begonnen? Die vraag leidt terug naar hoe hij is geworden die hij is. Beelden komen op: een bijna fatale rit in de auto van zijn moeder, hoe hij door een eenzelvige vader en moeder werd gevormd, het machismo van zijn Friese grootvader, ongelukken en narrow escapes, reizen in Egypte en Marokko zonder auto, het effect van schrijver-zijn op een leven. Zijn eerste rit op de Ring van Amsterdam bezorgt Oek de Jong de schok die de aanzet is geweest tot het schrijven van Man zonder rijbewijs, een verrassend memoir over jong zijn en ouder worden, vol humor en zelfspot.

Oek de Jong is een van de bekendste romanschrijvers van nu, en een begenadigd essayist. Hij debuteerde als romanschrijver in 1979 met de bestseller Opwaaiende zomerjurken, het boek van een generatie. Sinds 2002 publiceerde hij drie grote romans: Hokwerda’s kind, Pier en oceaan en Zwarte schuur. In 2020 verscheen Het glanzend zwart van mosselen. In De magie van het beeld (2021) verzamelde hij zijn korte essays over het kijken naar kunst. Voor zijn essays ontving Oek de Jong de Busken Huetprijs.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Oek de Jongs verzamelde non-fictie Het glanzend zwart van mosselen. Autobiografie, Essay, Reisverhaal, Cultuurkritiek 1980-2020, bekroonde roman Zwarte schuur en bespraken we het boek. Ook publiceerden we Maarten Asschers laudatio op Pier en oceaan en een fragment uit die roman, bij gelegenheid van dertig jaar Opwaaiende zomerjurken, brachten we luisterfragmenten uit Opwaaiende zomerjurken en Lui oog, de eerste pagina's van de speciale novelle Mevrouw Len, en bijzonder beeldmateriaal. En we publiceerden voor uit Brief aan een jonge atlas.

 

Hoofdstuk 1

1

De jongen rijdt in de auto van zijn moeder over een weg tussen de akkers en verliest de controle over de wagen. Zijn moeder zit naast hem. Hij heeft net geschakeld naar de hoogste versnelling. De auto gaat hard, te hard voor de bocht die hij nadert. De weg is smal, en er staat een boom in die bocht. Ze schreeuwt dat hij moet stoppen, maar hij stopt niet.

De auto is een Renault 4, een goedkope en populaire gezinswagen. Ze hebben er twee, want voor twee volwassenen en vijf kinderen is één zo’n wagen te klein. Ze hebben met zijn zevenen in zo’n kleine auto gezeten, de twee kleinsten op een deken in de kofferbak.
Tegenwoordig wordt de Renault 4 wel omschreven als ‘een spartaanse auto’.
Hij staat net boven de eveneens immens populaire, massaal geproduceerde en nog eenvoudiger Citroën 2cv. De versnellingspook van de Renault is een ijzeren stang die uit het dashboard steekt. Onverhulde mechanica. Je duwt hem naar voren of je trekt hem naar achteren. Naar voren als je hem in zijn achteruit wilt zetten en naar achteren voor de overige drie versnellingen. Talloze malen heeft de jongen zijn vader en moeder zien schakelen. Hij heeft hun voetbewegingen op de pedalen gadegeslagen. Hij heeft de auto in en uit de garage gereden. Autorijden lijkt hem niet bijzonder moeilijk.
Die middag heeft hij zijn moeder weten over te halen hem een stuk te laten rijden in de oude polders van het eiland, waar vrijwel geen verkeer is op de smalle en bochtige weggetjes. De portierramen, eenvoudige schuiframen, staan open. De wind woelt in hun haren. Hij is zeventien, zij is vierenveertig.

Ze zijn uit rijden gegaan om te praten en zijn moeder lucht te geven. Ze is ongelukkig. Ze is depressief. Dat laatste weet hij niet, en zij ook niet, want depressie is nog geen volksziekte geworden. Ze praten over haar huwelijk, dat wil zeggen over zijn vader. Sinds een tijdje praat hij met zijn moeder over haar problemen. Hij wil haar helpen. Hij is nieuwsgierig. Het geeft hem een gevoel van macht, waar hij zich voor schaamt. Hij beseft dat het zinloze gesprekken zijn, buitenissige gesprekken, ongepaste gesprekken – zo praat een moeder niet met haar zoon. Maar hij weet haar ertoe te verleiden, zoals hij haar ertoe heeft weten te verleiden om hem in haar auto te laten rijden.
Hij verliest niet de macht over het stuur, maar hij geeft te veel gas, belust op snelheid. Omdat zijn moeder begint te schreeuwen bij het naderen van de bocht en de boom, raakt hij in de war. Ze injecteert hem met haar paniek. Hij weet zo gauw niet hoe de auto tot stilstand te brengen. Terwijl hij de bocht op de smalle weg in gaat en de wagen overhelt, voelt hij ook een verleiding, zonder precies te beseffen wat het is dat hij voelt.
Hij remt. Zijn voet weet de rem te vinden, midden in een storm van indrukken, daar beneden. Zijn voet drukt hard op het middelste pedaal. Maar hij vergeet de koppeling in te drukken. De auto komt met schokken en een krijsende versnellingsbak tot stilstand. Wanneer hij de rem loslaat, schiet de wagen nogmaals met een ruk vooruit, en dan slaat de motor af.
Zwijgend staren ze door de voorruit. De afkoelende motor tikt.
‘Sorry, mam.’
Ze wisselen weer van plaats. In de warme wind, die over de akkers waait, lopen ze voor de auto langs. In de stilte hoort hij het ruisen van de boom. Het klinkt hem opeens vreemd onschuldig in de oren. Hij stapt in de auto en kijkt naar zijn moeder.
‘Sorry, mam.’
‘Je had zo uit de bocht kunnen vliegen! Jasses, het zweet breekt me uit!’
Het is een uitdrukking die ze vaak gebruikt: het zweet breekt me uit. Wanneer het zweet haar uitbreekt, is er een grens bereikt. Het bleke gezicht van zijn moeder, haar huid waarop hij minuscule zweetdruppeltjes ziet glinsteren, de donkere kringen onder haar ogen – ze roepen medelijden bij hem op. Dat is wat zijn ongelukkige, mensenschuwe, ploeterende, zichzelf altijd de mindere van anderen voelende, zichzelf altijd weer moed insprekende en soms in woede uitbarstende moeder in die jaren bij hem oproept: medelijden, en het verlangen haar te helpen en los te maken uit wat haar beklemt.

 

2

In datzelfde jaar veroorzaakt hij een ongeluk met de boot. Hij heeft urenlang met zijn broer gezeild op het Princenhofmeer in het hart van Friesland. Ze hebben alleen maar halfwindse rakken gevaren – om zo hard mogelijk te gaan. Spuiten noemen ze dat. De boot in plané brengen, zodat hij niet langer door het water snijdt maar eroverheen glijdt. De plané herkennen ze aan het geluid waarmee het water onder de romp door schiet. Als een wild paard gaat de boot ervandoor zodra de wind in de zeilen ploft. De een staat in de trapeze, stijf gestrekt buitenboord; de ander hangt alleen met zijn bovenlijf buiten de boot. Water spat onder de boeg vandaan. Ze zijn allebei doornat. Zeilpakken hebben ze niet. Maar het is een warme en zonnige dag – met een vlagerige wind, die door het riet stuift, in donkere rimpelingen over het water nadert, de boot grijpt en bijna omverdrukt.
Na een paar uur verlaten ze het meer, moe, hongerig. Tussen het riet en de elzenbosjes van een smal water is het plotseling bijna windstil. De zon brandt op hun nek. Hij steekt. Libelles, metalig blauw, zweven over het zwarte water. Ze zitten nu allebei aan een kant van de boot, op het gangboord, licht gebogen, en praten over wat ze hebben meegemaakt, opgewonden, lachend. Maar ze laten ook de stilte op zich inwerken.
Het water wordt weer breder en komt uit bij een kanaal. De jongen stuurt de boot het kanaal op. Even bollen de zeilen weer op, helt de boot weer over en maakt vaart. Dan glijdt hij opnieuw een luwte in tussen hoge bomen. Halverwege die luwte, in de schaduw van de bomen, raken ze opgesloten. In het midden van het kanaal nadert een vrachtschip, ongeladen, hoog op het water. De ruimte tussen het vrachtschip en de wal is opeens gevuld met zes boten van een zeilkamp, voor de wind varend, met breed uitstaande zeilen. De doorgang is geblokkeerd. Hij kan niet meer voor het vrachtschip langs komen in deze luwte. Hij besluit om te keren. De zeilkunst schrijft voor dat hij nu moet oploeven, naar de wind toe draaien, dan door de wind gaan en omkeren. Maar als hij dat doet, komt hij in de lijn van die snel en ongenaakbaar naderende ijzeren bak. Hij kiest voor de beweging in tegenovergestelde richting, trekt het roer hard naar zich toe. De boot begint vaart te maken en draait in een halve cirkel weg van het vrachtschip. Terwijl hij de manoeuvre inzet, voelt hij al dat die zal mislukken, want de ruimte is te krap voor zijn draaicirkel. De snelheid van de boot neemt toe, veel meer dan hij had verwacht. Langs de wal staan houten paaltjes, dicht opeen om de drassige veengrond vast te houden. Voordat de boot zijn draai heeft kunnen maken, stuit hij op de paaltjes. Ze horen het hout van de boeg kraken en dan versplinteren. Met een schok komt de boot tot stilstand – alsof hij op de rotsen is gelopen.
Hij heeft de verkeerde beslissing genomen. Hij had rechtdoor moeten varen. Met wat botsingen, met wat duwen en trekken en het nodige gevloek had hij zijn boot tussen de andere boten door kunnen wurmen.
De boten van het zeilkamp glijden voorbij. De jongen kijkt weg. In de verte kan hij de bungalow van zijn ouders zien liggen. Het duurt een tijd voordat een jachtje hen te hulp komt en een sleep aanbiedt. Ze zitten met zijn tweeën helemaal achter op de boot om de lekgeslagen boeg uit het water te houden.

Het minst beducht is hij voor de reactie van zijn vader. Het is geen man die zijn kinderen straft en onder de duim wil houden. Hij vermijdt confrontaties. Zijn vader moppert alleen maar wat en vraagt hem hoe hij dit voor elkaar heeft gekregen. Een beetje spottend vraagt hij dat. Hij kijkt van een afstandje naar het gat in de boot, die op de wal is gesleept, hij komt er niet dichtbij, hij onderzoekt het niet. Het stoort hem omdat hij een reparatie zal moeten regelen. Dat is gedoe, dat kost tijd, al met al waarschijnlijk een hele dag.
Hij zou die dag liever gebruiken om te lezen. Hij heeft een koffer vol boeken bij zich. Een oude, bruine koffer die ‘de oorlog nog heeft meegemaakt’, en die hij niet kan wegdoen. De koffer waarmee hij vanuit zijn dorp naar Amsterdam trok. De vader hecht aan dit soort dingen. De koffer is niet van leer, maar van hard karton, met een houten geraamte ter versterking en metalen hoeken op de buitenkant. De sluitingen zijn roestig. Maar de koffer is nog bruikbaar. Elk jaar stapelt hij er zijn boeken voor vier weken vakantie in op. Hij leest aan één stuk door. Veel zeilen doet hij niet. Hij laat dat over aan de jongens.
Nu zal hij een reparatie van de boot moeten regelen. Hij zal zijn eigen vader, die in een dorp in de buurt woont, moeten bellen en daar ziet hij tegen op. Hij heeft geen gemakkelijke verhouding met zijn vader. Hij wordt al lichtelijk nerveus bij de gedachte dat hij zijn immer sarcastische vader zal moeten bellen en hem om raad en hulp zal moeten vragen.

Het meest beducht is de jongen voor de reactie van zijn grootvader. Hij heeft onmiddellijk voorzien dat de reparatie via zijn grootvader geregeld zal worden. Hij ontmoet hem elk jaar in de zomer. Een lange, rijzige man met wit haar, in een scheiding gekamd, een zwarte bril met een zwaar montuur, en het begin van een geitenstrot boven de witte boord met stropdas. Het hangend keelvlees van de grootvader roept zijn medelijden op. Het is een blijk van beginnende zwakte, van beverige ouderdom. Hij ziet zijn grootvader liever zonder dat weke, een beetje aandoenlijke vlees rond zijn strottenhoofd. Hij ziet zijn grootvader liever sterk. De man die de machines bedient in de meubelfabriek. De man die geconcentreerd het hout door de cirkelzaag duwt. In het dorp staat hij bekend als een Macher, een man die dingen voor elkaar krijgt. Hij is wethouder Openbare Werken geweest en heeft een afdeling van ‘de Philips’ naar het dorp weten te krijgen, een gloeilampenfabriek die veel arbeidsplaatsen heeft opgeleverd. Hij heeft grond aangekocht van de boeren voor de bouw van nieuwbouwwijken. Heimelijk bewondert de jongen de autoriteit van zijn grootvader, zijn kracht, zijn mannelijkheid, maar hij verzet zich er ook tegen in felle twistgesprekken.

[…]

 

Copyright © 2022 Oek de Jong en uitgeverij Augustus, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum