Leesfragment: Morgenrood

12 februari 2022 , door Willem van Toorn
|

15 februari verschijnt de nieuwe roman van Willem van Toorn: Morgenrood. Wij publiceren voor.

Als de 27-jarige Thomas Corbelijn de dagboeken van zijn betovergrootvader Maarten in handen krijgt en leest, wordt hij geconfronteerd met diens ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen hij zijn geliefde Klaartje, die als verpleegster naar het front ging, achternareisde. Thomas, die meer begrijpt van de socialistische toon in het dagboek dan van zijn cynische vader, reist met zijn vriendin Susan naar Ieper, Duinkerken en Verdun, waar die oorlog nog alom aanwezig is. Meer en meer vraagt hij zich af of al de mensen toen omgekomen zijn voor de materialistische wereld waarin we nu leven.

En de schrijver zelf? Tussen de dagboekfragmenten en het verhaal van Thomas en Susan door trekt hij van leer tegen de almaar stuurlozer en populistischer wordende maatschappij in coronatijd.

Op het scherp van de snede – de virtuoze en geëngageerde nieuwe roman van Willem van Toorn.

N.B. Eerder interviewden we Van Toorn in zijn hoedanigheid van vertaler van Franz Kafka.

 

1

Thomas Corbelijn. Tom voor familie en oude vrienden – maar mijn familie is ver weg of dood en van de meeste oude vrienden zie ik niet veel, te hard bezig met geld verdienen of domweg overleven, net als ik. Thomas voor latere bekenden, die soms mijn naam kennen door de stukken (steeds meer stukjes eerlijk gezegd) over Duitse literatuur die ik af en toe voor de krant mag schrijven. Zevenentwintig jaar. Germanist, afgestudeerd op Walter Kempowski’s familieromans, wat van mijn scriptiebegeleider maar nét mocht, hij vond het geen literatuur. Een klein jaar leraar geweest, nu schrijf ik die stukken en geef ik nog een paar keer in de week les aan leeftijdgenoten van de Zuidas, die op school vrijwel geen Duits hebben gehad maar door de dreiging van de brexit van hun bazen bij banken en brievenbusfirma’s de taal van onze grootste handelspartner snel moeten leren. Daarvoor fiets ik drie keer per week van De Pijp, waar ik woon, naar de nieuwe geldwereld waar mijn groepje zich in de kantine, hier bar genaamd, op de hoogste verdieping van een onduidelijk kantoor met veel roestvrij staal en groen marmer verzamelt. Het uitzicht daar maakt zonder woorden duidelijk in wat voor wereld we leven. Ik verdien er meer mee dan met mijn lerarenbaan, wat natuurlijk een schande is.

Ik schrijf dan wel voor de krant, maar ik ben al maanden geleden opgehouden met kranten lezen. Ik had geen zin meer in de dagelijkse ontmoeting met als krant vermomde grootwinkelbedrijven die mij uitgelezen wijnen, vage cursussen, eigentijds design en reizen naar avontuurlijke bestemmingen proberen te verkopen. ‘Dagje Wellness vanaf € 10’, zag ik in een ooit links ochtendblad, en het deftigste liberale dagblad bood ‘Vertrouwd kunstverkopen via uw krant’. De stoeten columnisten zonder nieuws maar met meninkjes over alles had ik ook wel gezien. Om maar niet te spreken over hun alles steriliserende ironie. De wereld wordt geregeerd door schobbejakken, maar zij maken het allemaal onschadelijk door hun ironie. Om alles kan gegrinnikt worden. Je vraagt je soms af wat erger is, cynisme of ironie.
Ik behelp me met internet, wat al erg genoeg is. Zo zag ik gisteren, voor mijn raam aan de nauwe grijze zijstraat in De Pijp, in het voorkamertje van de minuscule voormalige arbeiderswoning van woningbouwvereniging Morgenrood, die ik binnenkort zal moeten verlaten omdat ze gerenoveerd wordt – zo zag ik daar op het scherm van mijn laptop dat de stad Amsterdam, ooit een rood bolwerk, trots meldt dat volgende week in het oude havengebied de bouw begint van ‘het prestigieuze woonproject Sluishuis’. Dat wordt, in het land van Rietveld, Oud, Van Eyck en Hertzberger, een monstrum met vierhonderd appartementen, waarvan de koopprijzen zullen variëren van 323 573 euro voor achtendertig vierkante meter tot anderhalf miljoen voor het grootste, van honderdtweeënnegentig vierkante meter. Die achtendertig vierkante meter is kleiner dan wat ik hier bewoon – maar hier zal de waarde na de renovatie toch ook zo’n drie ton zijn. Want dit wordt ook een koopwoning heb ik begrepen; het zijn harde tijden, woningbouwverenigingen moeten de markt op van onze overheid. Als ik hier weg moet, kan ik alleen nog terecht in een van de dramatisch mislukte naoorlogse wijken van het Nieuwe Bouwen, of in zoiets als Almere – dat dacht ik tenminste tot voor kort. Maar vanochtend vertelde mijn scherm me dat de beleggers nu ook al oprukken naar die wijken. ‘Gezinnen eruit, studenten erin’, was de kop van het stadsnieuws. Hetzelfde artikel beschreef de ontwikkeling van een nieuwe wijk in Almere, waar alle huizen meer dan een miljoen gaan kosten. Almere. Waarschijnlijk gaan mijn cursisten daar wonen als ze promotie maken. Wat ik moet doen weet ik niet. Misschien emigreren. Het is een cynische wereld en het pragmatische kleine Nederland zingt de eerste stem in het pecuniakoor.

Ik zit dit voor genoemd raam enigszins in het wilde weg op te schrijven omdat ik na mijn plotselinge afscheid van het onderwijs ineens het idee had dat ik iets moest doen om niet zelf ook cynisch te worden. Ik kocht een stapel dikke schriften, harde kaft, ongelinieerd, bij de kantoorboekhandel hierachter, en inkt voor de vulpen die ik van mijn vader heb geërfd. Ik wilde dagelijks kleine aantekeningen maken over de gekte om me heen, maar het kwam er niet van. Pas toen ik las over dat Sluishuis haalde ik het eerste schrift voor de dag. En terwijl ik die ontmoedigende ellende van de woningmarkt opschrijf, denk ik door de vulpen in mijn hand (merk Pelikan, zwarte dop met gouden clip en ringen, gouden pen natuurlijk en de penhouder in de lengte fijn zwart en groen gestreept, de zwarte inkt niet in van die plastic patronen maar in een reservoir met een pompje dat je bedient met een zwarte draaidop aan het eind) aan mijn vader.

Mijn afscheid van het onderwijs na een carrière van nog geen jaar zou hem genoegen hebben gedaan. Dat ik Duits ging studeren beviel hem nog wel, maar dat ik voor het onderwijs koos vond hij volstrekt idioot. Iets aan de universiteit had hij zich voorgesteld, mooie onderzoeken, baanbrekende publicaties. Hij maakte niet meer mee dat hij gelijk kreeg in zijn scepsis over mijn keuze; toen ik nog maar twee maanden lesgaf aan een veelgeroemde scholengemeenschap in de duinstreek bij Haarlem bleef hij dood terwijl hij zich voor de spiegel stond te scheren. Die spiegel bevindt zich in de badkamer van het grote, tochtige Leidse huis waar ik geboren ben, om de hoek van het SieboldHuis. Mijn vader bewonderde Von Siebold om zijn enorme kennis en zijn reislust, en haalde grijnzend zijn schouders op als ik hem voorhield dat de grote natuuronderzoeker Europa toch maar de meest irritante plant van de schepping had bezorgd, de clandestien uit Japan meegenomen Japanse duizendknoop, die uiteindelijk heel Europa zal overwoekeren omdat geen bestrijding helpt. Hij haalde vaak zijn schouders op over dingen die ik zei.
Ik had de meest verwarrende vader die je je kunt voorstellen. Om te beginnen vond ik hem aan de oude kant voor een vader; Hella, mijn moeder, en hij kregen mij toen hij vijfendertig was en zij achtentwintig, en mijn halfzusje Petra al zes. Verder was hij briljant. Hij had in Leiden kunstgeschiedenis gestudeerd maar werkte als directiesecretaris voor een soort consortium van grote Nederlandse bedrijven en banken. Vanwege zijn eruditie en belachelijke talenkennis begeleidde hij zijn bazen, maar ook wel de dienstdoende minister van Economische Zaken, en soms ook de koningin en de deputaties van het bedrijfsleven op buitenlandse reizen. Gas- en oliebaronnen naar Poetin en Saoedi- Arabische moordenaars en playboys. Cultuur als smeermiddel. ‘De vlag op hun modderschuit,’ zei hij zelf grijnzend. Hij was een grote, knappe man, scherp gezicht, donkerblond golvend haar, grijs aan de slapen, altijd perfect, zij het wat excentriek, gekleed. Maar wat collega’s, buitenlandse staatshoofden en politici niet zagen, zag ik (en zag mijn schoolvriendinnetje Monica) als hij in zijn ochtendjas uit de badkamer kwam: dat alle normalerwijze door de elegante kostuums verborgen delen van zijn lichaam getatoeëerd waren met uit cirkels opgebouwde composities, tot aan zijn enkels en meestal door manchetten en boorden bedekte polsen en hals toe. Hij had ooit op een reis door Nieuw-Zeeland kennisgenomen van Maori-tatoeages en hun betekenis, was een tattooshop binnengelopen en had in de jaren daarna het kunstwerk dat zijn lichaam werd laten aanvullen tot het niet verder meer kon.
Hella had het in het begin allemaal met geamuseerde verbazing aangezien, maar toen het niet ophield en ze aanleiding had om te vermoeden dat hij op zijn reizen ook nog avonturen met mannen en jongens had, was het voor haar genoeg. Ze scheidden en Hella ging met Petra terug naar Edward, Petra’s vader, haar Engelse eerste man in zijn landhuis bij Oxford, waar mijn vader haar ontmoet had, en waar ze nu weer woont. Petra woont nu in Londen, waar ze na haar studie Engels als lerares werkt. Ze heeft af en toe een vriend, begrijp ik van Hella, maar ze lijkt niet geschikt voor langdurige relaties en ook haar laatste verovering, een collega, is alweer spoorloos verdwenen. Edward, bezitter van een vriendelijke, altijd beleefde maar in wezen natuurlijk autistische Britsheid, beschouwde mijn moeders periode met mijn vader als een soort uitstapje, een gril waar ik ook deel van uitmaakte. Toen ze terugging mocht ik kiezen; ik bleef bij mijn vader in Leiden, wat moest ik in Engeland. Daar had ik nu in tijden van brexithysterie misschien niet eens mogen blijven.

[...]

 

Copyright © 2022 Willem van Toorn

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum