Leesfragment: Nazimiljardairs

12 augustus 2022 , door David de Jong
| | |

25 augustus verschijnt David de Jongs Nazimiljardairs. De donkere geschiedenis van de rijkste families van Duitsland (Nazi Billionaires), vertaald door Fred Hendriks. Lees bij ons een fragment!

Een baanbrekend, meeslepend verhaal over hoe Duitse bedrijven als BMW, Dr. Oetker, Porsche en Volkswagen zich verrijkten tijdens de Tweede Wereldoorlog en er na de oorlog nauwelijks sancties volgden

In 1946 werd magnaat Günther Quandt gearresteerd wegens vermeende nazi-samenwerking. Quandt, patriarch van Duitslands meest iconische industriële imperium, een dynastie die tegenwoordig BMW bestuurt, beweerde dat hij door minister van Propaganda Goebbels was gedwongen zich bij de partij aan te sluiten. De rechtbanken spraken hem vrij. Maar Quandt loog en hij was niet de enige.

In dit baanbrekende werk onthult David de Jong het waargebeurde verhaal van de rijkste zakelijke dynastieën van Duitsland en hoe zij onnoemelijk veel geld en macht vergaarden door medeplichtig te zijn aan de wreedheden van het Derde Rijk. Deze magnaten namen Joodse bedrijven in beslag, kochten dwangarbeiders en voerden de wapenproductie op om Hitlers leger uit te rusten terwijl Europa brandde. Het schokkendste van alles is dat door Amerika’s politieke opportunisme deze miljardairs na de oorlog weg konden komen met hun misdaden. Ze zijn sindsdien alleen maar rijker geworden, terwijl ze nauwelijks rekenschap afleggen van dit duistere verleden. Waarom zijn zij nog nooit ter verantwoording geroepen?

 

Proloog: De vergadering

‘En daar staan ze, onaangedaan, als vierentwintig rekenmachines aan de poorten van de hel.’
Éric Vuillard, The Order of the Day

De uitnodigingen, die vier dagen daarvoor per telegram waren verzonden, lieten er geen twijfel over bestaan. De hoofdstad riep. Op maandag 20 februari 1933 om zes uur ’s avonds kwamen zo’n twintig van de rijkste en invloedrijkste zakenlieden van nazi-Duitsland te voet of per auto met chauffeur naar de officiële residentie van Rijksdagvoorzitter Hermann Göring, in het hart van het Berlijnse regerings- en zakendistrict. Tot de aanwezigen behoorden Günther Quandt, een textielproducent die zich had ontpopt als wapen- en accutycoon; Friedrich Flick, een staalmagnaat; baron August von Finck, een Beierse grootbankier; Kurt Schmitt, algemeen directeur van de verzekeringsgigant Allianz; directeuren van het chemieconcern ig Farben en de kaliumreus Wintershall; en Gustav Krupp von Bohlen und Halbach, bestuursvoorzitter van het Krupp staalimperium.
Drie weken eerder had Adolf Hitler de macht gegrepen in Duitsland door achter gesloten deuren een deal te sluiten met rijkspresident Paul von Hindenburg, die hem tot kanselier had benoemd. Nu wilde de leider van de nazipartij ‘zijn beleid uitleggen’ aan de groep industriëlen, financiers, directeuren en erfgenamen, althans dat was wat hij hun had voorgespiegeld. De zakenlieden hoopten dat ze zouden worden gerustgesteld over de richting die de Duitse economie onder de nieuwe regering zou inslaan. Dat zou echter niet gebeuren. Hitler had zijn eigen plannen voor de bijeenkomst, en voor het land.
De zakenlieden arriveerden keurig op tijd in Görings zandrode paleis, zijn residentie op de zuidoever van de Spree, naast de Rijksdag. Maar eenmaal aangekomen moesten ze wachten, en dat was bepaald niet iets waar de ongeduldige tycoons aan gewend waren of wat ze prettig vonden. Hun gastheer Göring begroette hen pas vijftien minuten na het geplande begintijdstip. Achter hem liep Walther Funk, de gedrongen kalende perschef van Hitlers regering. De nieuwe kanselier arriveerde iets later, vergezeld door Otto Wagener, zijn belangrijkste economisch adviseur. De ceremoniemeester was Hjalmar Schacht, oud-president van de Reichsbank, de centrale bank van Duitsland. (Funk, Schacht, Göring en Schmitt, vier van Hitlers toekomstige ministers van Economische Zaken, waren dus aanwezig.) De vergadering was het resultaat van jaren van zorgvuldig voorbereidend werk van Hitlers functionarissen, waarin ze relaties met de tycoons hadden gecultiveerd om enthousiasme voor de nazizaak te kweken.
Nadat hij de zakenlieden de hand had geschud, begon Hitler anderhalf uur lang te ratelen, onafgebroken en zonder gebruik te maken van aantekeningen. Maar in plaats van de beloofde toespraak over zijn beleid gaf hij een meeslepende diagnose van het huidige politieke klimaat. Het jaar 1918 was een catastrofaal keerpunt in de Duitse geschiedenis geweest, met de nederlaag van het Duitse rijk in de Eerste Wereldoorlog en de revolutie in Rusland, die de communisten aan de macht had gebracht. In Hitlers ogen was de tijd gekomen om de strijd tussen rechts en links voor eens en altijd te beslechten.
Hitler betoogde dat de magnaten door zijn opkomst als Führer te steunen in feite zichzelf, hun bedrijven en hun rijkdom steunden. ‘Voor particulier ondernemerschap is geen plaats meer in het tijdperk van de democratie,’ zei de 43-jarige kanselier. ‘Dat is alleen denkbaar als de mensen een duidelijk beeld hebben van gezag en persoonlijkheid. Al het positieve, goede en waardevolle dat in de wereld op het gebied van economie en cultuur is bereikt, is zuiver en alleen toe te schrijven aan het belang van persoonlijkheid.’ Hitler sprak niet over het afschaffen van vakbonden, herbewapening, oorlog of de verwijdering van Joden uit het Duitse leven. Maar hij bood wel een glimp van de toekomst: ‘We moeten eerst volledig de macht krijgen als we de tegenstander volledig willen verpletteren.’
Tegen het einde van zijn toespraak zette Hitler uiteen hoe dat zou gebeuren. Over slechts twee weken, op 5 maart 1933, zou het Duitse volk de toekomst van het land bepalen door zijn stem uit te brengen bij de nationale verkiezing – ‘de laatste verkiezing’, volgens Hitler. Hoe dan ook zou de democratie ten val komen. De nieuwe kanselier van Duitsland was van plan haar volkomen te ontmantelen en te vervangen door een dictatuur. ‘Ongeacht het resultaat,’ waarschuwde hij, ‘is er geen weg terug […] Er zijn slechts twee mogelijkheden: ofwel de tegenstander op constitutionele gronden massaal terugdringen […] ofwel een strijd leveren met andere wapens, die wellicht grote offers vergt.’ Als de verkiezing Hitlers partij niet aan de macht zou brengen, zou er zonder meer een burgeroorlog uitbreken tussen rechts en links, dreigde hij. Hitler werd er poëtisch van: ‘Ik hoop dat het Duitse volk de grootsheid van het moment herkent. Het zal beslissend zijn voor de volgende tien of vermoedelijk zelfs honderd jaar.’
Als voorzitter van de Reichsverband der Deutschen Industrie gold de wapen- en staaltycoon Gustav Krupp in de groep van zakenlieden als de eerste onder zijn gelijken en als hun aangewezen woordvoerder. De 62-jarige industrieel had voor deze vergadering, zijn eerste ontmoeting met Hitler, een uitgebreid memo over het economisch beleid voorbereid. Maar aangezien de nieuwe kanselier zojuist had opgeroepen tot de ontmanteling van Duitslands democratie, meende Krupp dat hij maar beter geen dialoog kon beginnen over saaie beleidsdetails. In plaats daarvan bedankte hij namens de verzamelde mannen volgzaam de kanselier omdat hij hun ‘zo’n helder beeld van de vorming’ van zijn ideeën had gegeven. Krupp sloot af met sussende algemene opmerkingen over de behoefte aan een snelle remedie voor de politieke problemen van Duitsland en aan een sterke staat, die behulpzaam kon zijn bij de ‘ontwikkeling en bloei van de economie en het bedrijfsleven’.
Nadat hij de opmerkingen van Krupp had aangehoord, wachtte de in Oostenrijk geboren kanselier niet op verdere vragen van zijn publiek en onthulde ook niet het ware doel van de vergadering. Dat liet hij over aan de gastheer, Göring. Hitler vertrok.
Göring opende het gesprek met een welkome belofte van stabiliteit. Hij verzekerde de giganten uit de industriële en de financiële wereld ‘dat met politieke pacificatie ook [de] binnenlandse economie tot rust zal komen’. Er zouden geen economische ‘experimenten’ worden uitgevoerd, zei hij. Maar om een gunstig ondernemingsklimaat te garanderen moest Hitlers nieuwe coalitie bij de volgende verkiezing als overwinnaar uit de bus komen. De Rijksdagvoorzitter kwam tot de kern van de zaak: de nazipartij had geld nodig voor de verkiezingscampagne. Omdat het gebruik van belastinggeld en overheidsfondsen voor politieke doeleinden verboden was, ‘zouden andere kringen die niet deelnemen aan dit politieke gevecht op zijn minst de financiële offers moeten brengen die op dit moment zo noodzakelijk zijn’.
Görings conclusie was een echo van die van Hitler: het was meer dan redelijk om ‘financiële offers’ te vragen van deze zakentitanen, aangezien ‘de verkiezing van 5 maart beslist de laatste zal zijn in de komende tien jaar, en vermoedelijk zelfs in de komende honderd jaar’. Na deze opmerkingen verliet Göring de kamer. Hij liet zijn gasten verbluft achter, met veel stof tot nadenken. Toen trad de besnorde econoom Hjalmar Schacht naar voren. In tegenstelling tot de vorige twee sprekers kwam Schacht meteen ter zake en stelde voor een verkiezingscampagnefonds op te richten van 3 miljoen rijksmark (omgerekend zo’n 18 miljoen euro) ten behoeve van de nazipartij en haar nationalistische coalitiepartner, de Deutschnationale Volkspartei, die ze nog steeds nodig had om het land te besturen. Maar niet lang meer.
Ter plekke verdeelden de zakenlieden de bedragen onder elkaar. De steenkool- en ijzerindustrieën uit het Ruhrgebied moesten 1 miljoen rijksmark bijdragen, en de kaliummijnbouw en de chemische industrieën elk 500.000 rijksmark. Het overige miljoen kon worden onttrokken aan de bruinkoolindustrie, de autofabrieken en de machinebouw- en elektronicabedrijven. De mannen spraken af dat 75 procent van het geld naar de nazipartij zou gaan. Het overige kwart was bestemd voor haar coalitiepartner. Ter afsluiting sprak Schacht de kortste en duurste zin van de avond uit: ‘En nu, heren, naar de kassa!’
Hitlers uitnodiging voor een discussie over het economisch beleid was in werkelijkheid weinig meer geweest dan een voorwendsel om miljoenen bijeen te harken voor de oprichting van een geheim verkiezingsfonds. Hitler en Göring hadden voor het gemak een belangrijk detail weggelaten: de beroerde financiële staat van de nazipartij. De partij had een schuld van meer dan 12 miljoen rijksmark, en het beetje geld dat nog in de kas zat was absoluut te weinig om een nationale verkiezingscampagne mee te organiseren.14 Maar deze kwestie zou spoedig worden opgelost. In de dagen en weken na de vergadering maakten veel aanwezigen via hun bedrijven en brancheverenigingen grote hoeveelheden geld over op een trustrekening die Schacht bij de Berlijnse privébank Delbrück Schickler had geopend. Het kostte de tycoons blijkbaar geen enkele moeite om de ondergang van hun democratie te financieren. De grootste donaties aan de nazi’s waren afkomstig van de mijnbouwbranche (600.000 rijksmark) en ig Farben (400.000 rijksmark).
Daags na de vergadering, 21 februari 1933, schreef de 35-jarige Joseph Goebbels, die als Gauleiter (regionaal leider) van de hoofdstad de nazipropagandamachine leidde, in zijn dagboek: ‘Göring brengt het blije nieuws dat er 3 miljoen beschikbaar is voor de verkiezing. Geweldig! Ik licht meteen de hele propaganda-afdeling in. En een uur later ratelen de machines. Nu gaan we een verkiezingscampagne optuigen […] Vandaag is het werk leuk. Het geld is er.’ Goebbels was deze dagboekaantekening een dag daarvoor begonnen met een beschrijving van de depressieve stemming in zijn hoofdkwartier in Berlijn vanwege het gebrek aan geld. Wat een verschil konden 24 uur maken.

 

© 2022 David de Jong. Published by special arrangements with Houghton Mifflin Harcourt Publishing Company
© 2022 Nederlandse vertaling Fred Hendriks en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum