Leesfragment: Neoliberalisme

| | |

12 mei wordt bij SPUI25 Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis door Bram Mellink en Merijn Oudenampsen (met een hoofdstuk door Naomi Woltring) gepresenteerd. Lees bij ons een fragment uit het tweede hoofdstuk.

In het publieke debat is in de loop der jaren veel kritiek geleverd op het neoliberalisme, maar wat dit neoliberalisme precies inhoudt, blijft meestal vaag. We denken al snel aan Thatcher en Reagan en aan het ruwe Anglo-Amerikaanse kapitalisme. Nederland kent echter een eigen neoliberale traditie, die veel verder teruggaat dan tot nu toe werd gedacht. Bram Mellink en Merijn Oudenampsen onderzoeken de oorsprong en de invloed van het neoliberalisme in Nederland. Hun zoektocht voert ver buiten de Haagse kaasstolp en begint al in de jaren vijftig, toen Friedrich Hayek en een kleine club geestverwanten een nieuwe economische filosofie verkondigden: het neoliberalisme. Volgens hen moest de overheid het marktmechanisme niet corrigeren, maar juist actief aanjagen. De Nederlandse neoliberalen richtten geen eigen politieke partij op, maar voerden een ideeënstrijd bínnen bestaande partijen en instellingen. Wat behelsde dit neoliberalisme? Welk stempel drukte het op de politiek en op de beleidsvorming?

Bram Mellink (1985) is historicus aan de Universiteit van Amsterdam.
Merijn Oudenampsen (1979) is als socioloog en politicoloog verbonden aan de Université Libre de Bruxelles. De afgelopen jaren deden zij samen onderzoek naar de geschiedenis van het neoliberalisme in Nederland.
 

Hoofdstuk 2
Politici zonder partij (1947-1952)

In het najaar van 1945 reisde Friedrich Hayek door de Verenigde Staten en Europa met een lezingenreeks over zijn nieuwste boek The Road to Serfdom. The Readers’s Digest had daarvan onlangs een ingekorte versie verspreid onder zijn 600.000 lezers in de Verenigde Staten. Hayeks weg naar de roem was ingezet: met zijn bewering dat het nationaal-socialisme was voortgebracht door het socialisme trok Hayek veel gehoor. Universiteiten nodigden hem uit voor lezingen en toonaangevende politici citeerden zijn werk. Het gerucht ging zelfs dat John Maynard Keynes met The Road to Serfdom in zijn koffer was vertrokken naar het politiek-economische topoverleg in het Amerikaanse Bretton Woods, waar het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank in de steigers zijn gezet.
Toen Hayek na een lezing in Zürich wat stond na te praten met een groepje ondernemers, vroeg een van hen hoe het liberalisme uit zijn as kon herrijzen. Schuchter antwoordde Hayek dat hij als wetenschapper geen liberale propaganda verspreidde, maar naar waarheid zocht. Hier kwam hij niet mee weg. Noemde hij The Road to Serfdom niet zelf ‘een politiek boek’? Na enig aandringen ging de econoom overstag. Tijdens zijn lezingenreeks had hij een aantal interessante liberale denkers ontmoet. Misschien konden de heren ondernemers wat geld bijeenleggen voor een internationale conferentie in een Zwitsers hotel, zodat belangstellenden er eens grondig over een nieuw liberalisme konden nadenken?
En zo geschiedde. Op 1 april 1947 reden Hayek en 36 gelijkgestemde wetenschappers, ondernemers en journalisten bij het Zwitserse dorp Vevey de bergen in, op weg naar Mont Pèlerin. Vanuit een groot hotel in dit bergdorp, uitkijkend over het Meer van Genève, verdrongen zij de frisse berglucht met de geur van pijptabak, pratend over de toekomst van het liberalisme. Losjes werden de gesprekken niet, want Hayek voerde een strakke regie. Met een Zwitserse bankier had hij een jaar lang gewerkt om de hotelovernachtingen en reiskosten van alle aanwezigen gefinancierd te krijgen. Hij selecteerde de genodigden, stelde hun een verblijf van maar liefst twee weken in het vooruitzicht en programmeerde eigenhandig alle sessies van de eerste week. Waar Hayek in The Road to Serfdom voor het brede publiek ageerde tegen het socialisme, had hij met de bijeenkomst in Mont Pèlerin een ander doel. Hij wilde het gesprek over het neoliberalisme hervatten dat na het Lippmann-colloquium uit 1938 was stilgevallen.
Negen jaar na het colloquium beperkten de discussies zich niet langer tot grondslagen. Aangemoedigd door zijn recente publicitaire successen zocht Hayek naar invloed en hij meende dat ideeën daartoe de weg baanden. In zijn openingstoespraak haalde hij een bekende uitspraak van Keynes aan: ‘De denkbeelden van economen en politiek filosofen, of die het nu bij het rechte eind hebben of niet, zijn invloedrijker dan we in de regel denken. De wereld wordt in feite door weinig anders geregeerd.’ Hayek geloofde net als de Britse econoom dat ideeën pas na verloop van tijd politieke slagkracht kregen. De meeste mensen werden immers in hun studietijd gevormd, maar konden de ideeën waarmee zij tijdens hun studie kennismaakten pas toepassen als zij, na een lange carrière, op politieke en ambtelijke sleutelposities terechtkwamen. Met zijn schets van deze lange weg naar invloed hield Hayek zijn gehoor in de ban. Zijn boodschap sloeg aan, onder meer bij Milton Friedman, die enkele jaren later in Het neo-liberalisme en zijn vooruitzichten verklaarde: ‘Ideeën hebben weinig kans om veel voortgang te maken tegen een sterke stroom. Hun kans komt, wanneer het getij heeft opgehouden krachtig te stromen, maar nog niet is gekeerd.’
 

De Mont Pèlerin Society

Na twee weken van beraadslagingen richtten de congresgangers de Mont Pèlerin Society op. Het genootschap, dat nog altijd bestaat, werd al snel hét internationale forum voor neoliberale denkers. De Leeuwarder Courant noemde het in 1952 daarom zelfs ‘de neoliberale internationale’. De leden van de Mont Pèlerin Society beschouwden zich als eenzame wegbereiders van een liberale renaissance in een wereld die overspoeld werd door socialisme en communisme. Dit was allemaal wel wat overdreven. Hoewel het liberalisme onder invloed van de economische crisis van de jaren dertig beslist aan gezag had ingeboet, bevonden de leden van de Mont Pèlerin Society zich vrijwel zonder uitzondering op topposities in de academische en journalistieke wereld, of in het bedrijfsleven. Erg gemarginaliseerd waren ze dus niet. Bovendien trok het politiek-filosofische werk van Hayek en Röpke internationale belangstelling. De eerste neoliberalen waren geen roependen in de woestijn.
De vele naoorlogse initiatieven om een marktgericht liberalisme nieuw leven in te blazen illustreren juist een hernieuwde belangstelling voor het liberalisme, vooral als dat de vorm aannam van neoliberaal gedachtegoed. Als secretaris van het in 1946 heropgestarte Comité ter Bestudering van Ordeningsvraagstukken stelde Willem van Ommen Kloeke het periodieke overzicht samen van nieuwe neoliberale initiatieven en organisaties en stuurde hij dit naar de leden. De jonge ambtenaar berichtte over de nieuwe Foundation for Economic Education in de Verenigde Staten, waar Leonard Read het neoliberalisme (en later het libertarisme) via volksvoorlichting een gezicht gaf. Van Ommen Kloeke schreef over soortgelijke Duitse, Franse, Belgische, Britse, Deense, Finse, Zweedse, Zwitserse, Italiaanse, Amerikaanse en zelfs Mexicaanse initiatieven waarvan hij via een congres in Parijs kennisnam. Ook vermeldde hij de inspanningen van comitéleden Frits Fentener van Vlissingen en Gijsbert Bruins, die contacten legden met (een vermoedelijk ander) ‘comité in Parijs, waarvoor Hayek en von Mises gesproken hebben’. In april 1947 berichtte Van Ommen Kloeke dat het cbo een zodanig internationaal netwerk had opgebouwd dat voorzitter Josephus Jitta de oprichting van een internationale neoliberale denktank overwoog met Denen, Belgen en Fransen.
Het zou bij een overweging blijven. Omdat de Nederlanders ambities koesterden die hen in het vaarwater van de Mont Pèlerin Society brachten, vonden zij hun weg naar het gezelschap van Hayek snel. Twee weken nadat het congres boven het Meer van Genève werd afgerond, meldde Van Ommen Kloeke dat ‘te Vevey in Zwitserland zoojuist een Internationaal Congres voor het economisch liberalisme is gehouden, welk congres werd georganiseerd door Prof. Hayek’. Een jaar later namen Josephus Jitta en Van Ommen Kloeke deel aan de tweede bijeenkomst van de mps. Bij terugkeer typeerden zij het genootschap als ‘een organisatie, welke in zich verenigt een groot aantal economen, historici en denkers, die men zou kunnen rangschikken onder wat tegenwoordig de neo-liberale richting wordt genoemd’.
De Nederlanders voelden zich snel thuis in de Mont Pèlerin Society. Josephus Jitta’s Comité ter Bestudering van Ordeningsvraagstukken bestond vooral uit ondernemers die in het dagelijks leven weinig gelegenheid hadden om zich op de vernieuwing van het liberalisme te bezinnen. Toch weerhield dit Jitta er niet van om het internationale gezelschap voor zijn derde congres in Nederland uit te nodigen. Hij belastte Henri Keus en Justus Meyer, een economie-journalist die zich ook bij het Nederlandse gezelschap van neoliberalen had aangesloten, met de organisatie. Meyer zorgde voor een behoorlijk onderkomen en Keus bracht via zijn ondernemersnetwerk het benodigde geld bijeen. Hayek stelde het inhoudelijke programma samen. Op 3 september 1950 was het zover: de leden van de Mont Pèlerin Society arriveerden per auto, vliegtuig of trein. Wie geen vervoer had, werd vanaf station Haarlem met de taxi naar Bloemendaal gebracht waar het gezelschap een week verbleef in een chique achttiende-eeuwse herenhuis ‘Duin en Daal’. Terwijl de gasten hier discussieerden over de culturele en ideologische aspecten van kapitalisme en socialisme, regelden de Nederlanders de culturele uitstapjes die bij de congressen van de mps hoorden. De leden bezochten de Afsluitdijk, een staaltje overheidsplanning waar de Nederlandse neoliberalen huns ondanks mee pronkten. Ook zagen ze het Bloemendaalse strand en wurmden ze zich in de rondvaartboot die het gezelschap over de Amsterdamse grachten voer.
De Nederlandse neoliberalen hadden geen moeite met de ondersteunende rol die Hayek hun toedacht. Keus was zelf niet zo geïnteresseerd in de ideeënvorming van de heren academici. Hij hoopte vooral dat het gezag van internationaal gezaghebbende neoliberale intellectuelen zou afstralen op de neoliberale organisaties in Nederland. Met dit motief belegden Keus en Josephus Jitta een publieksbijeenkomst in De Industrieele Club aan de Dam te Amsterdam waar zij een select gezelschap van topambtenaren, journalisten, vakbondsleiders en wetenschappers lieten proeven aan neoliberale denkbeelden. Als voorzitter van de meest prestigieuze vakvereniging van Nederlandse economen, de Vereniging voor de Staathuishoudkunde, bracht Keus veel prominenten bij elkaar. Hoe zorgvuldig hij de bijeenkomst regisseerde, bleek toen Josephus Jitta met het voorstel kwam om Ludwig von Mises een podium te bieden. ‘Met alle waardering door deze reeds bejaarde econoom,’ schreef Keus verstoord, ‘staan zijn denkbeelden zo ver van de realiteit af, […] dat onze tegenstanders daarvan misbruik zullen maken.’ Hayek sprak uiteindelijk op de publieksbijeenkomst, zijn leermeester tijdens het besloten diner na afloop: ‘aan de maaltijd kunnen wij ons wat meer veroorloven,’ vond Keus.
 

De weg van de apostelen

Keus’ bedenkingen waren illustratief voor de ambities van de Nederlandse neoliberalen. Zij oriënteerden zich niet vrijblijvend op de vernieuwing van het liberalisme, maar zochten invloed. Dat zij hierbij een doorslaggevende rol toekenden aan ideeën, had deels te maken met hun weerzin tegen politieke partijen die in het vorige hoofdstuk aan de orde kwam. Neoliberalen zagen politieke partijvorming als oneigenlijke belangenpolitiek: partijpolitici mobiliseerden hun achterban door voor een deelbelang te vechten en verloren het algemeen belang uit het oog. Sinds Mises deze overtuiging in zijn Weense jaren introduceerde, circuleerde zij in neoliberale netwerken en ook de Nederlanders maakten zich deze redenering eigen.
Naast hun afkeer van de politieke partij hadden neoliberalen nog een tweede reden om hun vertrouwen op een partijoverstijgende ‘ideeënpolitiek’ te vestigen. In de jaren dertig hadden ze gezien hoe politici en ambtenaren van verschillende pluimage de nieuwe denkbeelden van Keynes omarmden. Het partijoverstijgende, internationale karakter van deze kentering fascineerde de neoliberalen en moedigde hen aan tot een even ambitieus tegenoffensief dat niet toevallig in crisistijd van de grond kwam. De Schotse politiek econoom Mark Blyth heeft betoogd dat politiek normaal gesproken een min of meer voorspelbare belangenstrijd oplevert tussen gevestigde partijen, op basis van welbekende ideeën. Tijdens diepe politieke en economische crises verandert dit echter, omdat crises gevestigde voorstellingen van ‘hoe de wereld werkt’ op de proef stellen. Ontdaan van hun vroegere zekerheden en niet langer vertrouwend op de bestaande orde, gaan politieke organisaties en burgers in crisistijd meer dan gemiddeld op zoek naar nieuwe ideeën om de ontwrichte wereld om hen heen te herinterpreteren en hun belangen in die wereld te heroverwegen. In dergelijke situaties is ideeënpolitiek bij uitstek kansrijk. Keynes had in de jaren dertig het ijzer gesmeed toen het heet was. Neoliberalen zaten wat meer op de wip: op het ene moment zochten zij kanalen om onmiddellijke invloed te verwerven, op het andere moment verwachtten ze pas invloed in een toekomstige ideeënstrijd.
Hayek had in Mont Pèlerin gezegd dat invloed tijd vergde. Ook Henri Keus geloofde in een experimentele fase waarin neoliberalen hun ideeënpolitiek geleidelijk konden uitdokteren. Daarom maande hij de bevriende ondernemer en betonfabrikant B.A. Honig in een brief tot geduld. Het neoliberale Comité Burgerrecht dat in 1947 was opgericht om bredere bevolkingsgroepen te bereiken, was inmiddels een jaar aan het werk. De hoofdredacteur van het gelijknamige weekblad Leo van Breen verdiende volgens Keus een eerlijke kans. Hij vergeleek Van Breens werk ‘met het werk van de Apostelen. Die Apostelen vergaarden ook niet aanstonds een vereniging om zich heen. Zij spraken het volk toe en trachtten hun woorden ingang te doen vinden.’ Op langere termijn zou het neoliberale zendingswerk vruchten afwerpen, wist Keus. ‘Ik voor mij persoonlijk geloof veel meer in het gezag van een sterke minderheid dan van een meerderheid. Thorbecke heeft eens zo juist gezegd, dat van de sterken de invloed buiten het Parlement veel groter is dan binnen het Parlement.’ Geloof, geduld en geld waren in dit vroege stadium van de ideeënstrijd cruciaal: ‘Het komt er in hoofdzaak op neer dat wij den heer Van Breen de middelen verschaffen om hem met hart en ziel zijn gedachten te laten uitdragen. Naarmate hij dat op ruimere schaal kan doen, zal er hier en daar wat van blijven hangen. Een zekere verspilling is onvermijdelijk.’
Terwijl Keus zijn financiers tot geduld maande, zat hij echter zelf niet stil. Met Van Breen zette hij allerlei experimenten op om neoliberale denkbeelden te verspreiden. Van Breen had hier als vaste medewerker van Comité Burgerrecht nagenoeg een volledige baan aan, terwijl Keus meer op afstand stond. De heemaf-directeur bedacht plannen, adviseerde en bracht geld bijeen op de momenten dat dit nodig was. De experimenten die Van Breen en Keus samen opzetten, verdienen niet zozeer aandacht vanwege de onmiddellijke resultaten. Zoals nog zal blijken waren die zo teleurstellend, dat ze Van Breen soms haast tot wanhoop dreven. Toch zat hij nooit lang bij de pakken neer en bleef hij, met steun van Keus, steeds op zoek naar nieuwe wegen die tot invloed konden leiden. Daarom was het proces van trial-and-error binnen de Nederlandse neoliberale beweging zo belangrijk: lerend van hun misstappen ontwikkelden Keus en Van Breen uiteindelijk een denk- en werkwijze die wel naar invloed leidde.
Het duo probeerde de vleugels vanaf het begin wijd uit te slaan, maar het bleek niet eenvoudig om de neoliberale boodschap in brede kring te prediken. De oprichters van Burgerrecht wilden geen politieke partij oprichten omdat hun comité partijoverstijgend moest kunnen opereren. Toch metselden zij Burgerrecht vakkundig in: het weekblad Burgerrecht bleef in de praktijk het schotschrift van een op de eigen achterban gerichte, neoliberale minizuil. Buiten eigen kring verwierf Burgerrecht een reputatie als verzamelplaats van extremistische ‘propagandisten’ die hun ‘neo-liberale ideeën […] pasklaar [maakten] voor het simpelste zwart-wit-schema’, schreef de Leeuwarder Courant. Het sociaaldemocratische dagblad Het Vrije Volk stelde het naar binnen gekeerde vijanddenken van Burgerrecht aan de kaak en schamperde dat het blad de vvd en de conservatieve Anti-Revolutionaire Partij nog van socialistische sympathieën verdacht. Zelfs Keus vond Burgerecht met zijn onaantastbare dogma’s en zijn wantrouwen jegens alles en iedereen weinig aansprekend. ‘Wij bereiken altijd weer alleen de groep, die het met ons eens is,’ schreef hij Van Breen. Er moest iets gebeuren.
Van Breen was een druktemaker die geen blad voor de mond nam, maar zijn ambities reikten wel verder dan neoliberaal gepreek voor eigen parochie. Zijn uitstekende netwerk bood daartoe mogelijkheden: als journalist kende hij goed de weg onder Nederlandse publicisten. Bovendien had hij een relatie met kunsthandelaar en uitgever Jos Krop, die de neoliberale Federatie Nederlandsche Bedrijven had opgericht. Samen beschikte het koppel hierdoor over de contacten en de deskundigheid om de neoliberale boodschap breed uit te venten. Vanwege de reputatie die Burgerrecht inmiddels had opgebouwd, bleek dit blad daartoe niet het geëigende middel. Met Keus richtten Van Breen en Krop daarom drie nieuwe uitgeverijen op met de bedoeling een nieuwe neoliberale perscombinatie te vestigen. Keus vond steun voor dit plan bij bevriende ondernemers en kreeg bij hen 1,2 miljoen gulden los, ofwel een slordige 550.000 euro. Periodiek nv, Ceterum Censeo (‘overigens ben ik van mening’) en de naar Wilhelm Röpkes boek vernoemde uitgeverij Civitas Humana legden zich toe op de acquisitie van bestaande dagblad- en tijdschrifttitels. Deze zouden na overname de neoliberale boodschap verspreiden, zodat het bereik van de Nederlandse neoliberale beweging werd uitgebreid en uiteindelijk ‘iedereen Röpke leest en dan wordt het ten slotte aan de kiosken verkocht’, hoopte Keus.
Keus, Van Breen en Krop kochten eerst het Delftse weekblad De Prinsestad aan, waarmee Van Breen ‘een ontspanningsblad in ten dele linkse kringen [hoopte] te brengen en daarin tevens te velde te trekken tegen de geleide economie, zonder dat de lezers weglopen’. Hierop volgde de aankoop van het slecht lopende oud-verzetsblad Het Kompas. Gesterkt door deze twee aankopen aasden Keus en Van Breen vervolgens op De Nederlander. Dit was een gedurfde stap omdat deze krant gelieerd was aan de Christelijk-Historische Unie, een belangrijke politieke middenpartij. De Nederlander was echter noodlijdend en bovendien had de partijtop gedoe met hoofdredacteur Pieter Brijnen van Houten, die zich sinds kort openlijk verzette tegen het partijstandpunt over de onafhankelijkheid van Indonesië. De Nederlandse neoliberalen en de partijtop van de chu gooiden het op een akkoordje: de krant werd ondergebracht bij Krops uitgeverij Ceterum Censeo en Brijnen van Houten zou gedegradeerd worden tot gewoon redacteur, zodat de neoliberalen een eigen hoofdredacteur konden benoemen. Intussen moest een nieuw ingestelde Commissie van Redactie toezien op de christelijk-historische inhoud van De Nederlander.
Maar zoals wel vaker gold in de praktijk de regel ‘wie betaalt, bepaalt’. Keus en Van Breen schoven hun politieke geestverwant Henk Lunshof als hoofdredacteur naar voren. Toen Brijnen van Houten hier lucht van kreeg nam hij uit protest ontslag. Als hoofdredacteur van Elseviers Weekblad kwam Lunshof binnen met een uitgesproken politieke reputatie. Hij onderhield nauw briefcontact met Van Breen en Keus, deelde hun denkbeelden en trad net als Keus toe tot de Mont Pèlerin Society. Dat het trio expliciet in neoliberale richting dacht, werd nog eens geaccentueerd toen Lunshof, die voor de oorlog als redacteur voor De Telegraaf had gewerkt, in 1949 zijn werkzaamheden voor de krant hervatte. Vanwege vermeende collaboratie tijdens de Duitse bezetting mocht het dagblad enkele jaren niet verschijnen, maar toen het in 1949 weer van de persen rolde feliciteerde Keus Lunshof. Tevreden schreef de heemaf-directeur dat ‘nu op bredere schaal een voorlichting kan worden verwacht’. Dezelfde dag feliciteerde hij ook de hoofdredacteur J.M. Goedemans en sprak hij de hoop uit ‘dat het U nog vele jaren gegeven mag zijn het blad een zodanige leiding te geven, dat er een neo-liberale geest uit spreekt’.
 

© 2022 Bram Mellink en Merijn Oudenampsen
© 2022 Boom uitgevers Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum