Leesfragment: Onder asfalt

04 mei 2022 , door Maarten van der Graaff
|

5 mei verschijnt de nieuwe roman van Maarten van der Graaff, Onder asfalt. Lees bij ons een fragment!

Het is 1999. Op een zomeravond, rond de klok van tien, verdwijnen alle snelwegen. Modderige vlaktes blijven achter en er duiken schimmige figuren op die zichzelf de engelen noemen. Alina en Sinem, Shirley en Julian, Lennard en Simon, Raziël en Jeremiël: allemaal doorkruisen ze deze nieuwe wereld, op zoek naar antwoorden. Het is 2068. Ira woont in Dierenriem, een wijk in de Buitenste Randstad. Ze wantrouwt het gelijkmatige leven daar al langer, maar door de mysterieuze aandoening van haar moeder en de vondst van een bak vol oude systeemkaarten, lijkt niets meer te kloppen. Deze gebeurtenissen lokken haar steeds maar weer naar de snelweg, waar ze zich overgeeft aan het onbekende. Onder asfalt is de tweede roman van Maarten van der Graaff, een volstrekt origineel verhaal en de overdonderende opvolger van zijn debuut Wormen en engelen.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Van der Graaffs romandebuut, Wormen en engelen. En uit de bundel Nederland in stukken.

 

In de parkeergarage is het koel, als in een tombe. Raziël heeft alle camera’s uitgeschakeld. Boven, in de glazen toren, rond het doelwit zijn laatste vergadering af. Raziël wacht en slaat De wilde detectives van Roberto Bolaño open. Ze leest dit boek al voor de derde of vierde keer sinds het vorig jaar verscheen. Meestal kiest ze een passage uit het middelste gedeelte van het boek, waarin tientallen vertellers herinneringen ophalen aan de mysterieuze Arturo Belano en Ulises Lima, twee jonge dichters die zich visceraal realisten noemden en Mexico-Stad ontvluchtten, op zoek naar een dichteres uit de jaren dertig. In de verhalen van de een zijn het morsige helden, onverschrokken avant-gardisten, maar in de versie van een ander zijn het gebroken jongens, op drift geraakt en beschadigd.
Raziël stelt zich voor welke vertellers het middenstuk van een boek over haar leven zouden volkletsen. Haar oude vrienden ongetwijfeld, die haar ambitie altijd wat verdacht vonden. Ze noemden haar ‘kil’, dat woord waaraan ze niet lijkt te kunnen ontsnappen – dan is ze maar kil, al zijn het juist de melancholische passages uit De wilde detectives die haar zo bekoren. ‘Daarna heb ik hem nooit meer gezien’, steeds duikt dat zinnetje op: je kijkt iemand na, je weet het nog niet, maar het is al voorgoed voorbij.
Ze kijkt naar de lage, betonnen ruimte. In het donker van een glazen deur verschijnt haar eigen gezicht. Ze heeft het altijd een tikkeltje onpersoonlijk gevonden. Na een minuut of vijf dient de lekkere trek zich aan, ze krijgt altijd zin in eten tijdens een klus – falafel, vers en knapperig, met citroen en munt. Als dit is afgehandeld gaat ze naar Emir.
Het doelwit vergadert met een crisisteam over de autonomen. Na de veranderingen zijn verschillende groepen mensen ontstaan die het gezag van de Nederlandse overheid afwijzen. Vaak kraken ze gebouwen. Op de bestrijding van de meest militante groepen na, kiest het kabinet voorlopig voor een voorzichtige benadering. De methode van de engelen is directer: bij het minste of geringste vliegen ze ernaartoe en ontruimen de boel.
Na de vergadering wil het doelwit zich een tijd gedeisd houden. Raziël weet dat hij van plan is naar een adres op de Veluwe te gaan, waar zijn vrouw op hem wacht. Voor zijn huwelijk zou dat geen overbodige luxe zijn, want erg veel tijd hebben die beste mensen niet met elkaar kunnen doorbrengen de afgelopen maanden. Hij was bedolven onder het werk en kreeg het in zijn commissie ook nog eens aan de stok met Jeremiël, en dat kost tijd. Je gooit een kwartje in Jeremiël en hij houdt niet meer op; uiteindelijk is hij geen man van de daad, hoe vaak hij ook beweert protocollen te verafschuwen. Nooit had Raziël gedacht dat Jeremiël zoveel schade zou aanrichten, dat hij alles met voeten zou treden. Het doet haar ernstig twijfelen aan haar mensenkennis.
Waar ze nooit aan twijfelt, is haar gevoel voor timing. Als Raziël heeft ze dingen bereikt die de vrouw die ze daarvoor was, die de naam droeg die haar ouders haar gaven, zich nooit had kunnen voorstellen. Die vrouw was doodsbang geweest, ze had tegengestribbeld, morele bezwaren gehad, maar ze had de aantrekkingskracht van dit leven nooit kunnen weerstaan, altijd zou ze zijn geworden wat ze nu is: een engel.
Ze bemande een van de eerste vluchten. Twaalf uur daarvoor had Gabriël haar benaderd en gevraagd om toe te treden.
‘Het land heeft een infarct gehad,’ zei de piloot, en samen keken ze uit over de chaos: gestrande auto’s, vrachtwagens, brandjes en branden, wijken als eilanden in een zee van grond, tankstations en wegrestaurants, eenzaam aan bosranden en grote gebieden niemandsland, bezaaid met gedoofde lantaarnpalen. Ze keek naar de vlakken, de resten asfalt. De infrastructuur zat vol gaten. Het was een non-structuur van geïsoleerde onderdelen, die in een vreemd licht baadden, een reeks glanzende fragmenten.
Dit was het materiaal dat zij, de engelen, zouden kneden. Met deze woestenij zou alles beginnen.

Het doelwit stapt de lift uit. Hij moet de hele verdieping oversteken om de trap naar het helikopterplatform te bereiken.
Als het doelwit voorbij de vierde pilaar is, loopt Raziël kalm op hem af en schiet hem in zijn nek. Hij grijpt naar de plek waar hij is geraakt, draait zich om. Het geluid van de helikopter komt dichterbij. De technologie zal binnen achtenveertig uur haar werk doen.

Emir staat op het punt om zijn zaak te sluiten als Raziël binnenkomt.
‘Falafel?’
‘En een ayran.’
Ze pakt het bekertje uit de koeling, legt De wilde detectives op tafel, gaat zitten en neemt een grote, zoute slok.

 

© Maarten van der Graaff

pro-mbooks1 : athenaeum