Leesfragment: Rebelse genieën

04 oktober 2022 , door Andrea Wulf
| |

7 oktober verschijnt het nieuwe boek van Andrea Wulf, Rebelse genieën. De eerste romantici en de uitvinding van het ik (Magnificent Rebels: The First Romantics and the Invention of the Self), vertaald door Fennie Steenhuis, Nannie de Nijs Bik-Plasman en Mijke van Leersum. En 8 november houdt ze de SPUI25-lezing! Lees Helen Westeriks aanbeveling en een fragment.

Individualisme, zelfbeschikking, vrijheid: het zijn centrale begrippen in onze maatschappij. Toch waren deze ideeën lange tijd niet van zelfsprekend. Hun oorsprong ligt in Jena, een klein Duits universiteitsstadje, waar in de laatste jaren van de achttiende eeuw een bont genootschap op een radicaal nieuwe wijze begon na te denken over het ‘zelf’. Onder hen bevonden zich de dichters Goethe, Schiller en Novalis, de filosofen Fichte, Schelling en Hegel, de omstreden gebroeders Schlegel en de wetenschapper Alexander Von Humboldt. De spin in het web was de raadselachtige Caroline Schlegel. Ze filosofeerden over het scheppend vermogen van het zelf, de eenheid van de natuur en de ware aard van vrijheid – en daarmee ontketenden ze de Romantiek, een revolutie van de geest die tot op de dag van vandaag doorwerkt.

Rebelse genieën vertelt niet allen het verhaal van enkele van de briljantste figuren uit de geschiedenis, maar ook hoe we onszelf als middelpunt zijn gaan beschouwen, over het ontstaan van individuele vrijheden en over de dunne lijn tussen egoïsme en de vrije wil.

N.B. Lees ook een fragment uit De uitvinder van de natuur, Fabian Takx’ bespreking en de toelichting door vertalers Mariella Duindam en Fennie Steenhuis bij dat boek.

 

Proloog

[…]

Als volwassene heb ik me eigenlijk altijd beziggehouden met de vraag waarom we zijn wie we zijn. Daarom schrijf ik over geschiedenis. In mijn eerdere boeken heb ik de relatie tussen mens en natuur onderzocht om te begrijpen waarom we op onze prachtige blauwe planeet zoveel vernietigd hebben. Maar ik besef ook dat het ontoereikend is om alleen naar de verbanden tussen ons en de natuur te kijken. De eerste stap is om naar onszelf als individu te kijken: Wanneer begonnen we zo egoïstisch te worden? Op welk moment vonden we dat we het recht hadden om over ons leven te beschikken? Wanneer ontstond het idee dat we het recht hadden te pakken wat we pakken konden? Waar kwam dit – jouw, mijn, of ons collectieve gedrag – allemaal vandaan? Wanneer stelden we voor het eerst de vraag: hoe kan ik vrij zijn?
Tijdens mijn onderzoek naar Alexander von Humboldt, het onderwerp van mijn boek De uitvinder van de natuur, vond ik het antwoord op deze vragen in Jena, een vrijwel onbekend stadje zo’n tweehonderdvijftig kilometer ten zuiden van Berlijn. Want in deze plaats sloot Humboldt zich in het laatste decennium van de achttiende eeuw aan bij een groep schrijvers, dichters, literaire critici, filosofen, essayisten, redacteuren, vertalers en toneelschrijvers die, geheel in de ban van de Franse Revolutie, het ik op het hoofdpodium van hun denken plaatsten. In Jena botsten en versmolten hun ideeën, en de aardschok die ze veroorzaakten golfde door de Duitse staten en door de wereld – en door onze geest.
In een tijd dat het overgrote deel van de wereld werd geregeerd door machthebbers die het leven van hun onderdanen in veel opzichten bepaalden, werd deze groep mensen geobsedeerd door het vrije ik. ‘Een mens,’ zo riep filosoof Johann Gottlieb Fichte tijdens zijn eerste lezing in Jena vanachter de katheder, ‘behoort voor zichzelf te beslissen en dient zich nooit te laten bepalen door iets van buitenaf.’ Nadruk op het eigen ik en het belang van de individuele ervaring werden hun lichtbakens.
Tijdens de pakweg tien jaar dat ze rond 1800 in Jena woonden, werd het stadje aan de oever van de Saale het zenuwcentrum van de westerse filosofie; in tijdsduur niet meer dan een oogwenk, maar desondanks een van de belangrijkste decennia voor de vorming van de moderne geest. Tegenwoordig zullen er buiten Duitsland maar weinig mensen zijn die van Jena gehoord hebben, maar wat daar in die paar jaar plaatsvond bevindt zich nog steeds onder ons. We denken nog steeds met de geest van deze visionaire denkers, zien met hun verbeelding en voelen met hun emoties. We beseffen het misschien niet, maar de manier waarop zij de wereld begrepen vormt nog steeds het kader van ons leven en wezen.
Een van deze mensen was Caroline Michaelis-Böhmer-Schlegel-Schelling, een vrouw die de naam van haar vader en haar drie echtgenoten droeg, maar die tegelijkertijd weigerde beperkt te worden tot de rol die de samenleving voor vrouwen in gedachten had. Caroline vormt de spil van dit inspirerende verhaal.

30 maart 1793. De koets kwam plotseling tot stilstand. Het rijtuig werd door soldaten ingesloten en een van de Pruisische officieren stapte op het portier af. Toen hij het opende, zag hij een goedgeklede vrouw met kind zitten. Hij vroeg naar hun papieren, waar ze vandaan kwamen. ‘Uit Mainz? Böhmer?’ vroeg hij terwijl hij door de papieren bladerde. Met die paar vragen was het lot van de jonge vrouw bezegeld. De Pruisen kenden de naam Caroline Böhmer en wisten van haar relatie met de Franse revolutionairen die de Duitse stad Mainz bezetten.
Caroline was zo ontstemd over de ondervraging en de aantijgingen, dat ze weigerde mee te werken en ze gedroeg zich zo grof, zeiden vrienden later, dat ze gillend en schreeuwend naar Frankfort werd weggevoerd, waar zij en haar zevenjarige dochter Auguste huisarrest kregen onder het toeziend oog van drie bewakers. Tijdens het verhoor merkte ze tegen de officier die haar antwoorden vastlegde sarcastisch op dat hij ‘een geweldig redacteur zou zijn geweest, want hij kon alles zo mooi beknopt opschrijven’.
Daarmee waren haar kansen verkeken. Haar bagage werd in beslag genomen, ze werd ervan beschuldigd met de Fransen te heulen en ze werd zonder proces gevangengezet. De gevangenis bevond zich in de oude vesting van Königstein, vijftien kilometer ten noordwesten van Frankfort en dertig kilometer ten noordoosten van Mainz. Op 8 april 1793, negen dagen na haar arrestatie, werden zij en Auguste gedwongen een optocht van geketende en geboeide Duitse revolutionairen te volgen. Toen ze onder bewaking in een rijtuig uit Frankfort werden weggevoerd, kregen ze een regen van rotte eieren, stenen en appels over zich heen. De mannelijke gevangenen hadden het zwaarder te verduren. Die moesten lopen en werden tot bloedens toe geslagen.
Een paar uur later ontwaarde Caroline de vesting, die uittorende boven de ruïnes van Königstein, dat door de Pruisen was gebombardeerd om het aan Franse handen te ontfutselen. Bij aankomst werden de gevangenen door een poort in de hoge oude muren naar de donkere binnenplaats van de vesting gedreven. Die bood een angstaanjagende aanblik en was zeker geen plek voor een kind. Geen straaltje zon bereikte de koude stenen en terwijl ze er stonden te wachten hoorden ze het gerammel van ijzeren sloten en de stampende laarzen van bewakers die door de gangen galmden. Nu en dan hoorden ze in de verte kreunen. Ten slotte werden Caroline en de kleine Auguste samen met een aantal andere vrouwen een donkere, smerige ruimte in geduwd waar vuile stromatrassen lagen en een paar ruwhouten banken en een ton met troebel water stonden. Het was er bedompt en de muren waren vochtig. De daaropvolgende dagen en weken aten ze aardappelen met hun handen en schepten ze met een mok water uit de ton. Het duurde niet lang of hun kleren en haren zaten onder het ongedierte.
De gevangenis vormde een hemelsbreed verschil met Carolines gewone leven. Ze was de dochter van een gevierd hoogleraar aan de universiteit van Göttingen in de Duitse staat Hannover. Haar vader was een gerespecteerd oriëntalist en theoloog die net zo bekendstond om zijn geestigheid en ruwe grappen als om zijn geleerdheid. Het gezin woonde in een groot, statig huis in het centrum van de stad, waar ze gasten ontvingen als de beroemde dichter Johann Wolfgang von Goethe en de Amerikaanse revolutionair Benjamin Franklin, maar ook de vele studenten die de lezingen van haar vader bijwoonden die hij in het auditorium op de eerste verdieping gaf.
Caroline was opgegroeid tussen boeken, intellectuele gesprekken en kennis. Ze had de beschikking over de universiteitsbibliotheek en had langdurig onderricht genoten van privéleraren. Ze kon goed leren, sprak diverse talen vloeiend en anders dan bij de meeste ontwikkelde vrouwen van haar leeftijd, was haar spelling even vlekkeloos als die van mannelijke literatoren. Als zelfbewuste, onverschrokken vijftienjarige die bekendstond als ‘een beetje wild’, had ze verklaard: ‘Ik vlei nooit iemand, ik zeg gewoon wat ik denk en voel.’ Ze was klein en tenger, had blauwe ogen die nieuwsgierig sprankelden en bruin haar dat in grote, dikke krullen rond haar gezicht viel. Hoewel ze mooi was, was haar huid gehavend door de pokken en ook loenste ze een beetje. Ze droeg elegante kleding, had veel bewonderaars en was zelfverzekerd. Er was niet veel waar Caroline bang voor was.
Zij en haar dochter hadden geprobeerd uit Mainz te vluchten toen bijna vijftigduizend Pruisische en Oostenrijkse troepen de stad waren genaderd om deze te heroveren op het Franse revolutionaire leger. Caroline had iets langer dan een jaar in Mainz gewoond. Ze was er al toen de Fransen in oktober van het jaar ervoor waren aangekomen en de Duitse revolutionairen meteen al de dag erop de zogeheten ‘vereniging van vrienden van vrijheid en gelijkheid’ hadden opgericht. Doodsbange edelen, geestelijken, staatsdienaren en de keurvorst zelf waren de stad ontvlucht, maar anderen hadden het invallende Franse leger en hun nieuwe democratische gedachtegoed verwelkomd. De achterblijvers hadden als symbool van de revolutie een rood-wit-blauwe kokarde op hun hoed gespeld en, marcherend door de straten, geroepen: ‘Vivre libre ou mourir’ – ‘Leven in vrijheid of sterven’.
Net als andere vooruitstrevende Duitsers had ook de negenentwintigjarige Caroline de Franse Revolutie en de Fransen verwelkomd. Vier jaar eerder, in juli 1789, had ze gelezen hoe Frankrijks feodale wortels er door de bestorming van de Bastille waren uitgerukt, en dat in de Verklaring van de rechten van de mens en de burger alle mensen als gelijk werden beschouwd. Toen duizenden betogers naar het Paleis van Versailles liepen en de Franse koning en koningin in paniek vluchtten, had Caroline haar jongere zuster verteld over de glorieuze gebeurtenissen die in Frankrijk plaatsvonden. ‘Laat de rijken een stap opzij doen en de armen over de wereld heersen,’ had ze gezegd.
Vrijheid, gelijkheid en broederschap – de oproep van de revolutie – beloofden een nieuwe wereld. Na eeuwenlang te zijn geregeerd door despotische koningen die gunsten verleenden aan een kleine groep en de rest van de honger lieten omkomen, hadden de Fransen een republiek gesticht en hun koning ter dood gebracht. Niet slechts een paar bevoorrechte mensen, maar het Franse volk zou nu regeren. Caroline was verrukt van de mogelijkheden die dit bood. ‘Al met al leven we in bijzonder interessante politieke tijden,’ schreef ze kort na haar aankomst in Mainz. Ze kon niet wachten om haar toekomstige kleinkinderen te vertellen dat zij getuige was geweest van de grootste omwenteling aller tijden. ‘Misschien eindig ik wel met een kogel in mijn hoofd!’ zei ze, maar ze wilde niettemin niets missen.
In het jaar dat ze in Mainz woonde ging Caroline veel op bezoek bij Georg Forster, een oude vriend uit Göttingen en een onbevreesde ontdekkingsreiziger, die zo’n twintig jaar eerder kapitein James Cook vergezeld had op diens tweede reis om de wereld. Ook was Forster een van Duitslands belangrijkste revolutionairen. Iedere dag maakte Caroline het vijf minuten durende wandelingetje van haar appartement naar zijn huis. ’s Avonds kwamen de revolutiegezinden van Mainz in Forsters salon bijeen om bij een kop thee het nieuws uit Frankrijk en hun eigen plannen voor een republiek in Mainz te bespreken.
Caroline was opgetogen dat ze zich in het hart van de beweging bevond en discussieerde met vrienden en vreemden over politiek en revolutie, las het laatste nieuws en liet zich door alle beroering meeslepen. Ze was in Mainz toen er een boom van de vrijheid werd geplant, waar iedereen tot diep in de nacht omheen danste en zong. Ze ging naar door Fransen georganiseerde diners en partijtjes, en algauw werd er geroddeld. Sommigen beweerden dat ze een verhouding had met generaal Custine, de Franse commandant van de troepen die Mainz bezetten, bij wie Caroline een aantal keren had gedineerd. Anderen verdachten haar van een liaison met Georg Forster. Dat Caroline van nature graag koketteerde en had gezegd dat Franse mannen knapper waren dan Duitse hielp niet echt mee.
Halverwege maart 1793, een halfjaar nadat de Fransen waren gekomen, riepen de Duitse revolutionairen de Republiek Mainz uit, de eerste op Duitse bodem. Maar die was eigenlijk al voorbij voor ze goed en wel begonnen was. Twee weken later rukten de Pruisen op naar de stad om die op de Fransen te heroveren. Caroline meende er verstandig aan te doen Mainz te verlaten, maar ze had nauwelijks vijftien kilometer afgelegd toen ze door de Pruisen werd aangehouden.
Haar gevangenschap in Königstein had niet op een slechter moment kunnen gebeuren. De kou en honger verdroegen zij en Auguste nog wel, evenals een matras delen met wildvreemden, maar Caroline kwam er in de gevangenis tot haar ontzetting achter dat ze zwanger was. Nog erger was dat haar zwangerschap het gevolg was van een wilde nacht na een bal begin februari, tijdens de Franse bezetting van Mainz. De vader was een achttienjarige Franse officier die ze alleen die ene keer had ontmoet. In een tijd dat vrouwen van haar stand al gestraft werden als ze alleen maar met een man in één kamer waren, was Carolines gedrag scandaleus.
Ze was weduwe met een jonge dochter, zwanger van een Franse soldaat, gevangengezet door de Pruisen en beschuldigd van samenzwering met de vijand. Zelfs de geduchte Caroline werd bang. Er restten haar drie, misschien nog vier maanden voor zichtbaar zou worden dat ze zwanger was. Als dat gebeurde, zou haar reputatie sneuvelen en werd haar mogelijk de zorg voor haar lieve Auguste ontnomen.
Ze trok haar korset steeds strakker om haar groeiende buik en stuurde brieven naar vrienden en bekenden met politieke connecties. Een vroegere minnaar had contacten aan het Pruisische hof, en ze schreef ook naar August Wilhelm Schlegel, een jonge schrijver en een groot bewonderaar van haar uit haar tijd in Göttingen. De Pruisen waren echter onwrikbaar. De dinertjes van Caroline met generaal Custine en de Fransen waren publiekelijk bekend, en dat de kleine Auguste geestdriftig ‘Vive la nation!’ riep en de Marseillaise zong maakte de zaak er niet beter op. Caroline werd met de dag wanhopiger. ‘Een langdurig verblijf in de gevangenis zal mij het leven kosten,’ schreef ze aan de echtgenoot van haar beste vriendin, om eindelijk in een vertwijfelde noodkreet de waarheid te vertellen, ‘maar zeg het tegen niemand.’
Begin april was ze gevangengezet en ze bevond zich nog steeds in Königstein toen half juni de druiven aan de wijnstokken bevroren door ijzige stormen die niet bij de tijd van het jaar pasten. In hun vochtige cel, waar moeder en dochter alles deden om warm te blijven, redde Auguste zich beter dan Caroline, die last had van ochtendmisselijkheid en ontstoken tandvlees. Caroline miste beweging en frisse lucht en haar gezondheid ging achteruit. Ze had voortdurend hoofdpijn en haar hoest werd chronisch. Ze was bang. Zelfs hier, een kleine dertig kilometer van het front, kon ze de Franse en Pruisische kanonnen horen bulderen die op Mainz werden afgevuurd. Er kwamen honderden nieuwe gevangenen bij in de vesting, waar ze door de Pruisen werden geslagen en velen aan hun verwondingen overleden.
Haar grootste zorg bleef niettemin haar vorderende zwangerschap. Ze bleef brieven schrijven waarin ze benadrukte hoe nijpend haar toestand werd – ‘hoe dringend ik gered moet worden’ – om er vervolgens achter te komen dat de ene na de andere vriend zich van haar afkeerde. Intussen deed August Wilhelm Schlegel, haar oude bewonderaar uit Göttingen, zijn best voor haar en schreef hij naar iedereen die iets voor haar kon betekenen. Hij aarzelde nooit – niet toen Caroline bekende dat ze zwanger was, en ook niet toen zijn broer hem vertelde over Carolines vermeende verhouding met generaal Custine. Als hij haar niet snel uit de gevangenis haalde, moest hij haar gif sturen zodat ze zich van het leven kon beroven, zo waarschuwde Caroline hem. Het was voor Auguste veel beter om wees te worden dan in schande op te groeien bij haar moeder.

Een aantal maanden later, in juli 1793, kwam Caroline vrij met de hulp van haar jongere broer, die invloed had weten uit te oefenen via een oude vriendin die maîtresse was van de Pruisische koning. In november beviel ze in het geheim van een zoon. In de daaropvolgende twee jaar reisde ze als een verschoppeling kriskras door Duitsland, met in haar kielzog boosaardige geruchten. Haar leven leek voorbij, maar toen verscheen August Wilhelm Schlegel als haar redder in nood. In 1796 trouwden ze en verhuisden ze naar Jena, waar Caroline het hart en de ziel werd van een groep jonge mannen en vrouwen die hoopten de wereld te veranderen. Zij was de muze en critica voor hun literaire werk – en haar huis de fysieke plek waar ze bijeenkwamen, nadachten, praatten, lachten en schreven.
Onder deze uitzonderlijke groep van rebellerende twintigers en dertigers bevonden zich ook de raadselachtige dichter Novalis, die speelde met dood en duisternis, de norse filosoof Johann Gottlieb Fichte, die het ik centraal stelde in zijn werk, en de briljante broers Friedrich en August Wilhelm Schlegel, beiden schrijver en criticus, van wie de een even impulsief en opvliegend was als de ander bedaard. Dorothea Veit, een schrijfster die met haar verhouding met de veel jongere Friedrich Schlegel voor een schandaal zorgde in de hogere kringen van Berlijn, maakte eveneens deel uit van de groep. En ook Friedrich Schelling woonde in Jena, een spitsvondig filosoof die de relatie tussen individu en natuur onderzocht. Dan was er nog Duitslands meest revolutionaire toneelschrijver, Friedrich Schiller, die voor de jongere generatie evenzeer een magneet als een splijtzwam was.
In de periferie bevond zich Georg Wilhelm Friedrich Hegel, een van de invloedrijkste filosofen in de geschiedenis, en nog twee andere broers: Wilhelm en Alexander von Humboldt, van wie de eerste een begaafd linguïst en oprichter van de universiteit van Berlijn was en de laatste een onbevreesd, visionair wetenschapper en ontdekkingsreiziger. En in het middelpunt van dit uitgelezen gezelschap van briljante geesten stond Johann Wolfgang von Goethe, Duitslands meest gevierde dichter. De oude, beroemde Goethe werd een soort strenge maar welwillende peetvader voor hen. Hij trad vaak op als bemiddelaar en werd geïnspireerd door hun nieuwe, radicale ideeën, en op zijn beurt werd hij door hen aanbeden. Goethe was hun god, ze plaatsten hem op een voetstuk.
Het leven van ieder van deze grote intellectuelen is het waard om verteld te worden. Maar interessanter nog dan hun persoonlijke verhaal is het feit dat ze allemaal op dezelfde tijd en in dezelfde plaats bij elkaar kwamen. Daarom heb ik hen de ‘Jena-kring’ genoemd.

[...] 

 

© 2022 Andrea Wulf
© 2022 Nederlandse vertaling Fennie Steenhuis, Nannie de Nijs Bik-Plasman en Mijke van Leersum

pro-mbooks1 : athenaeum