Vandaag opent bij het Rijksmuseum de tentoonstelling Revolusi! Indonesië onafhankelijk en dus ligt het gelijknamige boek van Harm Stevens, Amir Sidharta, Bonnie Triyana, Marion Anker, e.a. in onze boekhandel daar en de andere winkels. Lees vandaag een fragment, de inleiding door Harm Stevens.
Revolusi! vertelt de geschiedenis van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd tussen 1945 en 1949. Centraal staan personen die de revolutie van nabij meemaakten: strijders, kunstenaars, diplomaten, politici, journalisten; mannen, vrouwen en kinderen. De Nederlandse en Indonesische auteurs laten zien hoe het ideaal van een vrij Indonesië vurig wordt nagejaagd, hoe er wordt gevochten, hoe er wordt onderhandeld, hoe er propaganda wordt gevoerd, en hoe de revolutie mensenlevens bepaalt.
Revolusi! presenteert zo een waaier van persoonlijke en collectieve ervaringen, verteld vanuit meerdere gezichtspunten: vanuit Indonesisch en Nederlands perspectief en vanuit de groepen en individuen die daartussen staan, met oog voor het internationale krachtenveld. Het boek is een samenwerking met het Rijksmuseum en is rijk geïllustreerd met eigentijdse kunstwerken, propaganda-affiches, films, foto’s en archiefstukken, die dienen als getuigen van dit turbulente verleden.
N.B. Bekijk ook onze pagina bij de Rijksmuseum-expositie, en lees Esther Wils over David Van Reybroucks boek Revolusi, en fragmenten uit Van Reybroucks Revolusi, De wraak van Diponegoro, Lichter dan ik, De strijd om Bali, Wissel op de toekomst, De voormoeders en Het kind met de Japanse ogen.
Ons brein als fototoestel. Er valt altijd wel iets uit het beeld.—Merapi Obermayer
Wie kennis wil maken met de gezichten van de Indonesische revolutie (1945–1949) doet er goed aan dit zakformaat fotoboekje, in beslag genomen tijdens de revolutie, open te slaan en voorzichtig door te bladeren. Op de derde bladzijde kijkt de oorspronkelijke eigenaar van dit vriendenboekje je vanuit zijn ooghoeken aan. ‘S. Nasrudin (Sutarso)’ staat onder het fotootje in potlood genoteerd. Nasrudin maakte deel uit van de Siliwangi Divisie van de Tentara Nasional Indonesia (TNI, Indonesisch Nationaal Leger), dat in de jaren 1945–1949 voor een onafhankelijk Indonesië vocht. Dit valt te lezen in de geschreven tekst op de eerste pagina’s. Verderop in het boekje trekken Nasrudins kameraden aan het oog voorbij: jonge mannen die trots poseren in een fotostudio ergens op Java, alleen en in groepsverband. Op een andere foto staan drie vrouwen achter twee jochies op een stoel, twee van hen dragen een selendang (hoofdbedekking). Zouden zij familie van Nasrudin zijn? Twee pagina’s verder staat aan de voeten van soldaten in een groepsportret een bordje met (in het Indonesisch) de tekst: ‘Ter ere van de hari raya feestdag [islamitisch Suikerfeest] zijn we op 26-8-48 samen in onze strijd voor het vaderland’. Minder dan twee maanden na deze feestdag maakte Nasrudin elders in het boekje een notitie. Het zou de laatste zijn. De aantekening ging over het neerslaan van een communistische opstand in de Oost-Javaanse stad Madiun door Sukarno-getrouwe troepen in september 1948. Nasrudin haalde daarbij, vermoedelijk instemmend, een krant aan waarin de communisten in Madiun als collaborateurs van de Nederlanders werden bestempeld: ‘Sadar-krant van 9 oktober 1948: Indonesiërs die met de Nederlanders samenwerken: 1: Muso. 2: Amir c.s. die samenwerkt met van Muk [Mook]. 3: Djokosajano. 4: Setyadjit Sugundo. 5: Wikana.’ De aantekening is gedateerd: 20 oktober 1948. Niet lang hierna is Sutarso Nasrudin waarschijnlijk gevangengenomen door Nederlandse militairen, ergens op Midden-Java. Op dat moment werd dit zeer persoonlijke zakboekje een inlichtingenbron. Het geconfisqueerde album kwam met Nasrudins arrestatie hoogstwaarschijnlijk in handen van een aan het Nederlandse leger verbonden inlichtingeneenheid. Nasrudin lijkt zich bewust te zijn geweest van het gevaar dat het boekje en de identiteit van zijn vrienden in handen van de vijand zouden kunnen vallen, want op een van de laatste bladzijden staat ‘Pembakaran’ (verbranding) geschreven. Waarschijnlijk was dit een instructie voor familie en vrienden om het boekje te vernietigen als het in vijandelijke handen zou dreigen te vallen. De medewerkers van de inlichtingendienst hebben op verschillende bladzijden van het boekje hun sporen achtergelaten: hier en daar een paar woorden in het Nederlands of een toevoeging van een naam en soms een onheilspellend vraagteken bij een portret van een van Nasrudins vrienden. Of dit minutieuze inlichtingenwerk geleid heeft tot het oppakken van de in het boekje bijeengebrachte kameraden van Nasrudin is onbekend, maar valt niet uit te sluiten. Over het lot van de eigenaar van het boekje bestaat geen enkele onzekerheid: Sutarso Nasrudin werd geëxecuteerd door Nederlandse troepen. Op het omslag is een stickertje aangebracht, waarschijnlijk jaren later, met de tekst: ‘eigenaar geexecuteerd’. Onder het stickertje is nog vaag een tekst in potlood leesbaar: ‘S Nasrudin, geëxecuteerd door kap Janssen v E[…]’. Na de ‘E’ is de naam slecht leesbaar. Het album moet in 1949 of kort na het einde van de oorlog in Indonesië naar Nederland zijn overgebracht, waarschijnlijk door een Nederlandse militair. Na enkele omzwervingen is het vriendenboekje van Nasrudin in 2004 aangekocht voor de fotocollectie van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV). Sinds 2014 maakt het deel uit van de Bijzondere Collecties van de Universitaire Bibliotheken Leiden (UBL), als onderdeel van een omvangrijke bruikleen van het KITLV. Het vriendenboekje maakt duidelijk dat het erfgoed van de Indonesische revolutie in Nederlandse openbare collecties (archieven, bibliotheken en musea) een troebele oorsprong kan hebben en bijgevolg groot ongemak kan oproepen. Een ongemak dat de laatste jaren gevoed is door maatschappelijke discussies over roofkunst en teruggave van koloniale collecties, en de aandacht hiervoor in de media. Van privéalbum naar inlichtingeninstrument naar publiek bezit: het zijn overgangen die schuren. Is een dergelijk persoonlijk object, als het eenmaal is opgeborgen in een zuurvrije doos van de Bijzondere Collecties en voorzien van een sticker met bibliotheeksignatuur, geneutraliseerd tot erfgoed? Het antwoord op die vraag is natuurlijk nee. De gewetensvolle wijze waarop Anouk Mansfeld, conservator fotografie, heeft gepubliceerd over dit gevoelige documentje maakt duidelijk dat de UBL en het KITLV het probleem van dit bezit onder ogen zien. ‘Vanuit de wens in het verleden gedaan onrecht te herstellen’, zo schrijft Mansfeld, ‘is de huidige eigenaar van het vriendenboekje, de Vereniging KITLV, zich bewust van de noodzaak deskundig en onafhankelijk herkomstonderzoek te doen zodat kan worden uitgezocht op wat voor manier het fotoalbum van Nasrudin in aanmerking zou kunnen komen voor restitutie.’ Om terug te keren naar de eerste zin van dit hoofdstuk: wie wil kennismaken met de gezichten van de revolutie moet dit document, ondanks alle problematiek, tóch doorbladeren. Om de mannen, vrouwen, jongens en meisjes die streden voor de onafhankelijkheid van hun land te zien. Om iets op te vangen van de geest van de revolutie en van de trots en overtuiging die Nasrudin en zijn vrienden op de fotootjes in het album uitstralen. Maar het is ook zaak om niet volledig in de ban te raken van ‘het verblindende licht’ van de revolutie en uitsluitend oog te hebben voor Indonesische ervaringen en gezichten.8 Naast het Indonesische verhaal (dat bestaat uit talloze individuele verhalen), willen de samenstellers van dit boek en de tentoonstelling in het Rijksmuseum tegelijkertijd Nederlandse gezichten en gezichtspunten dichterbij brengen, en dus ook het perspectief van de Indische Nederlanders laten zien, de diffuse groep van Nederlandse burgers (vaak met Indonesische voorouders) die geboren waren in het vooroorlogse Nederlands-Indië of er in ieder geval innig mee verbonden waren, en die na de Tweede Wereldoorlog als het ware terechtkwamen tussen twee vaderlanden. Ook andere groepen komen aan bod. We stellen onze lens bijvoorbeeld scherp op een Indonesisch-Chinese familie en tonen een fragment van hun leven in de uiterst onzekere eerste fase van de revolutie in Jakarta.
Revolusi! presenteert zo een waaier van ervaringen, die worden verbeeld en verteld vanuit meerdere gezichtspunten: vanuit Indonesisch en Nederlands perspectief en vanuit de groepen en individuen die daartussen vallen, met oog voor het internationale krachtenveld en buitenlandse waarnemers, en aandacht voor persoonlijke getuigenissen en collectieve ervaringen. Die perspectieven, getuigenissen en ervaringen divergeren, contrasteren en lopen in elkaar over. Samen vormen al deze verhalen een gefragmenteerde en onvolledige geschiedenis van revolutie en dekolonisatie. Lezer en bezoeker kijken door de ogen van de mensen die de revolutie meemaakten en worden zo uitgenodigd voortdurend de bakens te verzetten. Geweld en de dreiging van geweld zijn zeer aanwezig in de persoonlijke geschiedenissen die hier zijn opgetekend en worden op verschillende manieren zichtbaar, zwart op wit in een getypte dodenlijst, of in de rafels van een aan flarden geschoten shirt. Te midden van dit geweld ontwikkelde zich binnen de gelederen van de jonge Republiek Indonesië een moderne visuele cultuur die propaganda-affiches, fotografie, film en schilderkunst voortbracht. Tot op heden zijn deze uitingen in Nederland, op enkele uitzonderingen na, vrijwel volledig buiten beeld gebleven. De verbeelding van de revolutie door schilders en andere kunstenaars, evenals het verloop van hun carrières in de turbulente jaren 1945–1949, komen in dit boek en de tentoonstelling aan de orde. Revolusi! laat eigentijdse kunstwerken, affiches, voorwerpen, documenten, foto’s en films spreken (en soms elkaar tegenspreken). Het verhaal van de revolutie wordt ook verteld door bekende en minder bekende fotografen die, camera in de aanslag, het wereldnieuws uit Indonesië verspreidden. Niet zelden vielen ze als een blok voor de looks en branie van de jonge Indonesische revolutionairen op straat, die straalden van jeugdig idealisme. Op hun foto’s is te zien hoe een (zeer fotogeniek) Indonesisch revolutionair zelfbeeld ontstond.
[7] Drie jonge Indonesiërs op straat in Yogyakarta, december 1947. De gewapende jonge mannenbehoren tot de militie Kebaktian Rakjat Indonesia Sulawesi (KRIS, Dienst van het Indonesischevolk uit Sulawesi)
Vanuit de gedachte dat deze revolutie wereldgeschiedenis is, is getracht de tot dusver in Nederland gangbare visie op het koloniale verleden, waarin het zelden over Indonesië ging, maar vooral over het Nederlandse optreden in Indonesië te verbreden. Met aanduidingen als de Nederlandse ‘aanwezigheid’ in Azië, ‘Nederland overzee’ of de ‘Nederlandse ontmoeting met Azië’ werd dit optreden nogal eufemistisch voor het voetlicht gebracht. Ook het Rijksmuseum bediende zich van oudsher van deze beperkte, eenzijdige benadering. Omdat dit boek en deze tentoonstelling revolutie en dekolonisatie als onderwerp hebben, is het belangrijk de ogen te openen voor de Indonesische kanten van deze geschiedenis. Het onderzoek voor de tentoonstelling en het boek, dat in het voorjaar van 2019 van start is gegaan, is van meet af aan uitgevoerd door Indonesische en Nederlandse onderzoekers. Kunsthistoricus Amir Sidharta en historicus Bonnie Triyana werkten in Indonesië, en gedurende twee werkbezoeken in Nederland, aan het project. Marion Anker en Harm Stevens, beiden conservator bij de afdeling Geschiedenis in het Rijksmuseum, deden dat in Nederland. De conservatoren werden bijgestaan door twee adviseurs: historicus Remco Raben en kunsthistoricus Aminudin T.H. Siregar, die ieder vanuit hun eigen expertise belangrijke bijdragen hebben geleverd aan de tentoonstelling en het boek. Yudhi Soerjoatmodjo schreef twee hoofdstukken in dit boek, die een openings- en slotakkoord vormen van ons relaas over de Indonesische revolutie. Anne-Lot Hoek droeg bij aan het hoofdstuk ‘Diplomasi en agresi’. Voorts is rijkelijk gebruik gemaakt van expertise op deelonderwerpen van onderzoekers en erfgoed- en museumprofessionals in binnen en buitenland. Indonesische verhalen, documenten en objecten zijn zo scherper in het vizier gekomen. Dit boek kent niet één auteur, maar is geschreven door een collectief; het is tot stand gekomen door een bundeling van krachten en het genereus uitwisselen van informatie. De in Yogyakarta gevestigde kunstenaar Timoteus Anggawan Kusno maakte voor de tentoonstelling een zaalvullende installatie met de titel Luka dan Bisa Kubawa Berlari (Wonden en gif voer ik mee op mijn vlucht). Hij zoekt, vindt en presenteert het ongehoorde en ongeziene in objecten in het Rijksmuseum die voorheen door het museum in de registratie, beschrijvingen en wijze van opstelling altijd van een dominant koloniaal stempel zijn voorzien: vlaggen die zijn buitgemaakt door het koloniale leger en de marine in verschillende regio’s in de Indonesische archipel en de portretten van de koloniale gouverneurs-generaal, die eind 1949 vanuit Indonesië naar het Rijksmuseum werden overgebracht en zo letterlijk en figuurlijk geschiedenis waren geworden, museumstukken in plaats van legitimatie van koloniale macht. Tussen de relicten van de koloniale tijd laat de kunstenaar antikoloniale stemmen en beelden resoneren die verbonden zijn met de geest van revolutie. Zo is dit onderzoeksproject – ook Timoteus Anggawan Kusno’s werk is gebaseerd op bronnenonderzoek, documentatie en registratie – een oefening geweest om buiten de museumkaders en de muren van gevestigde instituten te denken. De tastbare geschiedenis van de Indonesische revolutie en de verhalen erover bevinden zich niet uitsluitend in de zuurvrije dozen van archieven of bibliotheken of in de museumdepots. Het onderzoek voor Revolusi! heeft geleerd dat juist door het kijken buiten deze institutionele bewaarplaatsen verhalen worden gevonden van toen en nu die het perspectief op de revolutie verrijken. Aan de Nederlandse keukentafels en in Indonesische huizen worden de zwartwit fotootjes en historische documenten voor je uitgespreid en de (familie)verhalen verteld. Dan blijkt dat deze geschiedenis zeventig jaar na dato nog springlevend is.