Leesfragment: Schemerleven van Jaap Robben

01 september 2022 , door Jaap Robben
|

6 september verschijnt de nieuwe roman van Jaap Robben, Schemerleven. Lees bij ons een fragment!

Wanneer de jonge, vrijgevochten Frieda Tendeloo op een late wintermiddag in 1963 de dichtgevroren Waal op stapt, wacht haar een ontmoeting die ze nooit meer zal vergeten. Tussen de ijsschotsen op de witte rivier ontmoet ze de getrouwde Otto. Ze beleven een liefde die onstuimig begint, maar noodlottig eindigt. Haar leven lang houdt ze haar herinneringen hieraan voor zichzelf. Tot Frieda op 81-jarige leeftijd plotseling weer alleen is. En het verzwegen verdriet zich onontkoombaar aan haar opdringt. Pas dan durft ze op zoek te gaan naar wat ze is verloren.

N.B. Lees op onze site fragmenten uit ZwijgmannenZomervacht en Birk, besprekingen van Birk en Biografie van een vlieg, en Birgit Erdmans toelichting bij haar Duitse vertaling van Birk.

 

1

Het lukt me niet goed om aan iets anders te denken. Steeds zie ik de witte voeten van Louis voor me. Hoe ze onder de foliedeken uitsteken. Zo onbeschermd. Zijn pantoffels verloren in de verwarring en de paniek. Zijn voeten, zo kwetsbaar terwijl hij de ambulance in wordt geschoven.

Dit matras is me veel te zacht, van de plastic hoes eromheen wordt mijn rug klam. Op mijn zij kan ik niet inslapen. Ik denk sowieso niet dat ik hier ooit kan slapen.
Ik tuur in het donker. Tobias is vergeten om de stekker van mijn wekkerradio in het stopcontact te steken. De nieuwe televisie heeft hij wel voor me aangesloten en ingesteld. Het rode lampje kan ik zonder bril zien. Aan de deur naar het aangrenzende badkamertje hangt een grijze vlek. Het is de tuniek voor morgen. Die droeg ik ook bij de uitvaart.
Ik werk mezelf omhoog. Warme anijsmelk.
Ergens moet het snoer met het knippertje van mijn bedlamp hangen, maar ik kan het niet vinden. Ik tast over het nachtkastje, behoedzaam om er niks vanaf te stoten. Ik voel het boekje met sudoku’s, mijn gehoorapparaatjes, tik met mijn trouwring tegen het glaasje water. Daar is mijn bril. Ik vouw de pootjes open en zet hem op. Het knippertje van mijn bedlamp is dichterbij dan ik dacht. Mijn vertrouwde spullen in deze vreemde kamer schrikken van het plotse licht. De spijkertjes in de muur zijn nog leeg.
Van Louis mocht ik ’s nachts nooit zelf anijsmelk maken. Omdat ik daarvoor alleen de trap af moest naar de keuken. En hem wilde ik het niet vragen, omdat hij dan speciaal voor mij op moest staan.
Nu laat ik mijn benen over de rand van het bed glijden. ‘Er is hier geen trap waar ik vanaf kan vallen,’ mompel ik tegen mezelf. Het lukt me niet om tegen Louis te blijven praten.
Langs de openstaande harmonicadeur schuifel ik naar het woonkamertje met de kitchenette. Ben ik anijsblokjes tegengekomen toen Nadine en ik vanmiddag de kastjes inrichtten? Zij mocht niets zwaars sjouwen van Tobias vanwege haar zwangere buik.
Die blokjes liggen waarschijnlijk nog thuis in de keukenla.
Ons huis dat nu zo stil is en halfleeg. Ik noemde Nadine trouwens vandaag per ongeluk weer Sabine. Dat was de vorige vriendin van Tobias. Ik denk dat Nadine het niet gehoord heeft. Nadine, Nadine, Nadine. Louis en ik waren ervan uitgegaan dat Tobias geen kinderwens had. Tijdens Sabine was hij daar heel stellig over geweest. Dit jaar is hij achtenveertig geworden, dus we hadden er niet meer op gerekend. En toen verscheen hij met Nadine en die is een stuk jonger.
Louis was ontroerd en dolgelukkig toen ze het kwamen vertellen. En ik natuurlijk ook. Ik was ook heel gelukkig voor hen. Louis had hen omhelsd en bij elk een kus op het voorhoofd gedrukt. ‘Dit is nog eens een cadeau.’

Ik zet mijn mok in de magnetron, druk op een knop en wacht. Dit apparaat kon ik overnemen van de vorige bewoonster. Net als haar gordijnen en het koelkastje. Allemaal haast ongebruikt, zij moet hier tot een paar dagen geleden nog geleefd hebben.
De eetkamertafel heb ik meegenomen van thuis, met twee van de vier bijbehorende stoelen. Net als ons dressoir en de elektrische fauteuil van Louis. Het is een kleine samenvatting van ons leven, de spullen staan wat onwennig naast elkaar. Ik mocht slechts drie van mijn planten uitkiezen, anders werd de vensterbank hier te vol. Dat vond ik nog het lastigste. Die oude lidcactus kon ik onmogelijk achterlaten. Maar die is te zwaar en ik heb hier sowieso geen plek voor die enorme pot. Of hij moest in plaats van mijn televisie. Enfin. Tobias heeft beloofd om iemand voor die lidcactus te vinden.
De ping heb ik niet gehoord, maar achter het raampje van de magnetron is het licht uit. Met de beker warme melk wil ik me eigenlijk in de stoel van Louis nestelen, maar ik schuifel toch terug naar mijn bed. Ik heb de hele avond het gevoel gehad dat er zomaar iemand van de verpleging binnen kon komen die me zou vertellen dat ik iets deed wat niet mocht. Of dat iemand me nu aantreft in mijn nachtjapon en vraagt wat ik midden in de nacht uit bed doe. Ze zullen ongetwijfeld netjes aankloppen, maar dat hoor ik nu toch niet. Ik ben me er nooit bewust van geweest dat ik ’s nachts doof ben voor gefluister en gesluip omdat ik mijn gehoorapparaatjes dan niet in heb. Nu maakt dat besef me rusteloos.

Langs het gordijn kan ik de binnentuin zien. Boven de daken begint de zwarte nacht al donkerblauw te worden. Ik geloof niet dat Louis kan terugkomen, in dat soort zaken heb ik nooit geloofd. Louis is nergens meer. Toch word ik verdrietig van het idee dat hij me op deze plek nooit zou kunnen vinden, mocht hij wel terugkeren. Ik weet zelf nog niet eens wat mijn nieuwe adres is.
Ik schuif het gordijn iets verder open en ga op mijn bedrand zitten, blaas over de melk. Nog steeds te heet. Ik zet de mok op mijn nachtkastje en klim terug in het bed.
Er beweegt buiten iets onrustigs tegen het raam. Het is een nachtvlinder die tegen het bovenlicht tikt. Ik kan hem niet
horen, maar ik zie hoe hij over het glas spint. Die komt waarschijnlijk op mijn nachtlichtje af.
‘Je moet de andere kant op,’ fluister ik. ‘Dit is een lamp, niet de maan.’ Hij blijft over het raampje bewegen. ‘Wat ben jij er voor een?’ Ik nip van mijn melk zonder anijs. Het lijkt me zo’n harige nachtvlinder met een kleurige onderrok verborgen onder die grauwe vleugeltjes. Ik neem nog een paar slokken van mijn melk en knip dan het lampje uit. Het zwarte silhouet kriebelt over het raam. ‘Dag motje.’ Ik neem mijn bril van mijn gezicht. ‘Ik ga het nog eens proberen.’
Niet vergeten om morgen aan Tobias te vragen of hij mijn hoofdkussen van thuis mee kan nemen. Ik zucht. En anijsblokjes. Ik zucht nog eens, sluit mijn ogen. Daar zijn die voeten weer. Net voordat iemand van de ambulance Louis toedekt met de foliedeken.
‘Ach, Louwietje toch.’

De afgelopen jaren is Louis mij zonder thuishulp ‘blijven doen’. Zo noemde hij dat toen erop werd gezinspeeld dat hij hulp kon krijgen. Er zat zo’n opgeruimd type bij ons aan de keukentafel met een map vol formulieren. We hadden haar laten komen op vaderlijk aandringen van Tobias. Zij vertelde dat we hoog op de lijst stonden voor een aanleunwoning vanwege alle zorg die ik nodig had. Andere gevallen kregen echter prioriteit. Omdat Louis nog ‘zo goed was’. Die vrouw fluisterde dat, waardoor het een geheim probleem leek dat zij niet voor ons kon oplossen.
Er kon wel iemand komen om me ’s ochtends uit bed te helpen en te ondersteunen bij het wassen en aankleden. Drie ochtenden per week, dat zou Louis niks kosten. ‘Dus zullen we dat maar doen?’
Mij werd niets gevraagd. Louis vouwde zijn armen voor zijn borst, zijn antwoord was nee. Met een onverzettelijkheid die ik niet van hem kende. ‘Douchen is een moment van ons samen, dat ga ik ons nooit laten afnemen.’ Onder tafel zocht ik zijn hand en gaf er een kneepje in. De rest van het gesprek bleven we onzichtbaar hand in hand zitten. ‘Ik blijf haar zelf wassen tot het eind.’
Niemand had verwacht dat ik Louis zou overleven.
Louis zelf ook niet.

***

Er is iemand in mijn kamer. Bewegingen, kleuren. ‘Tobias?’ Ik krijg mijn bril aangereikt, de gehoorapparaatjes.
‘Goedemorgen, mevrouw.’ Een jonge kerel. Twee opgewekte ogen en een baardje zo strak als een Duitse voortuin.
‘Goedemorgen.’
‘Komt u mee? Dan gaan we u eens fijn douchen.’ Hij biedt me zijn onderarm aan. Ik dacht dat hij een T-shirt met lange mouwen droeg, maar zijn huid is getatoeëerd tot aan zijn polsen. Mijn voeten raken de koude vloer, mijn nachthemd is omhooggekropen, dat trek ik vlug omlaag.
‘En hoe heet je?’ vraag ik.
‘O, pardon.’ Hij schudt mijn hand. ‘Ik ben Jamie, mevrouw.’
In het badkamertje springt het licht automatisch aan, de afzuiging begint te zoemen. Ik ben me bewust van mijn ochtendadem, geef korte antwoorden achter mijn hand. De spiegel toont mijn verwarde, opstaande slaaphaar. Kastdeurtjes gaan open, klappen dicht. Geroutineerd pakt Jamie een handdoek, douchecrème en twee dorre washandjes. Hij beweegt zich hier zo vanzelfsprekend dat ik me te gast voel bij mezelf.
‘Hebt u een beetje kunnen slapen?’
‘Het ging.’
‘De eerste nacht is het lastigste.’
‘O?’
‘Dat merk ik bij alle nieuwe bewoners.’
‘Ik weet niet of ik hier ooit goed kan slapen.’
‘Vast wel,’ zegt Jamie en hij gebaart naar de douche. ‘Zullen we?’
Ik begin mijn nachtjapon omhoog te sjorren en voel tegelijk Jamies handen aan de stof trekken. ‘Dat hoeft niet hoor. Laat mij maar even. Dit lukt me best zelf.’ Waarna hij me alsnog moet assisteren om het ding over mijn hoofd te krijgen.
‘Zo,’ zegt hij.
Ik sta met mijn blote rug naar hem toe.
‘Zo.’ De nachtluier die ik aanhad, heeft hij soepel onder me vandaan genomen. Vlug klem ik mijn bovenbenen tegen elkaar, omdat ik me daar plots zo aangeraakt voel. ‘Zo.’ Dat zegt hij steeds voorafgaand aan elke handeling. Ik sta hier op mijn blootst. Enkel de ketting met de rode alarmknop bungelt nog voor mijn boezem.
‘Zo.’ Om het water op temperatuur te laten komen, richt Jamie de douchekop op de muur. Koude nevel waait mijn kant op, kippenvel siddert langs mijn rug. Ik mag plaatsnemen op de witte stoel. Ik buig me iets krommer dan ik al ben, alsof ik me in mezelf probeer op te rollen. Ik groei en krimp op het ritme van mijn ademhaling. Beneden in de verte mijn voeten, paars van de aders. Met die jongen zo dicht bij me lijken ze nog donkerder dan normaal. Mijn knieën met die lange littekens aan de zij kanten. Mijn buik die je plooi na plooi moet wassen, de huid lijkt van zacht crêpepapier. De moedervlekken die je alleen mag deppen. En mijn borsten. Ach, mijn borsten. Ik kan er niks aan
doen dat ik er mijn onderarmen voor houd.
‘Hier.’ Jamie houdt me een washandje voor. ‘Dan kunt u zelf de voorkant doen.’ Behoedzaam sproeit hij eerst over mijn voeten. ‘Niet te warm?’
‘Het is prima.’ Ik kan mijn plas niet meer ophouden, maar dat merkt hij gelukkig niet. Met zijn washand begint hij over mijn rug te wrijven. Dat doet hij onverwacht prettig. Niet helemaal zoals Louis dat kon. Maar toch ruw genoeg. Ik stoot een grommetje uit, dat hoort Jamie gelukkig niet. ‘Je bent een goede jongen,’ zeg ik. Dat hoort hij geloof ik ook niet.
Wanneer Louis mij soms te zacht schrobde, zei ik dat hij moest denken dat hij hardnekkige vogelpoep van een raam moest verwijderen.
‘Zo. Even de armen omhoog.’ Daarop sopt hij mijn oksels, spoelt die direct na. ‘Kunt u overeind komen? Dan doen we de achterkant.’ Ik moet me staande houden aan een neergeklapte beugel. De washand glijdt tussen mijn billen. ‘Bent u aan de voorkant ook zover?’
‘Ehm...’ Louis liet mij de hele boiler leegdouchen, maar Jamie draait de kraan alweer dicht. Zijn snelle bewegingen maken koude wind. ‘O, wacht... helemaal vergeten om uw kleren klaar te leggen.’ Vlug wappert hij mijn grote handdoek open, drapeert die om mij heen en verdwijnt naar mijn slaapkamertje.
‘Ik wil vandaag die tuniek aan,’ roep ik hem na. Kastdeuren gaan open en dicht, geschuif van de lade.
‘Welke?’
‘Hij hangt klaar op een knaapje aan de badkamerdeur.’
Het is even stil, ik weet niet wat hij daar allemaal doet. ‘Wilt u die witte blouse eronder? Of is die voor een andere keer?’
‘Die blouse hoort erbij, speciaal voor vandaag. Op mijn stoel heb ik een pantalon klaargelegd.’
Jamie verschijnt al in de deuropening. ‘Deze?’
‘Inderdaad.’ Mijn andere kleren hangen slap over zijn arm.
Boven op mijn ondergoed, een bh. Ik begin mezelf af te drogen waar ik bij kan. Jamie legt de kleren keurig op de deksel van het
toilet.
‘Gaat u iets bijzonders doen vandaag?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, omdat u zulke mooie kleren aantrekt.’
‘Mijn zoon komt me vanmiddag ophalen.’
‘Gezellig.’
‘Tja.’
‘Niet?’
‘Zeker, maar...’ Het lukt me niet om mijn voeten af te drogen. Jamie knielt voor me neer en kijkt vragend naar me op, benieuwd naar wat ik ga zeggen. ‘We gaan mijn man uitstrooien.’

Copyright © 2022 Jaap Robben

pro-mbooks1 : athenaeum