Leesfragment: Swansdale

19 september 2022 , door P.F. Thomése
|

27 september verschijnt de nieuwe roman van P.F. Thomése, Swansdale. 19 oktober is de Haarlemse boekpresentatie bij Athenaeum Boekhandel Haarlem. Wees erbij, maar lees eerst bij ons de eerste pagina’s!

Swansdale speelt zich af in het gelijknamige Engelse plaatsje en is het verhaal van twee gebroken gezinnen, de Dalbergs en de Bergdahls, het ene wat gebrokener dan het andere. In het bijzonder is Swansdale het prille liefdesverhaal van de bijna-wees Elsa en de mysterieuze jongen Percy. Zij heeft haar moeder nooit gekend; hij tast in het duister over zijn vader. Ze zijn als broer en zus van dode, door henzelf tot leven gefantaseerde ouders. Intussen zitten ze ieder voor zich opgesloten in een gezin waar ze het niet uithouden. Percy beweert dat zijn vader gesneuveld is in de Vietnamoorlog en dat hij, net als hijzelf, afkomstig is uit Ypsilanti, dat in Amerika ligt. Elsa kent alleen haar moeders voornaam, Joan, die ze soms uitspreekt in de hoop dat het iets betekent. Verder heeft ze een terugkerend herinneringsbeeld van een witte jurk, waarvan ze altijd heeft gedacht dat het haar moeder was op weg naar een feest. Wanneer de werkelijkheid doodloopt, zit er niets anders op dan te vluchten, vindt Percy. Maar Elsa kan haar hoop niet opgeven. Het is alles wat ze heeft.

Tot het imposante oeuvre van P.F. Thomése (1958) behoren onder meer het internationaal geprezen Schaduwkind, de verhalenbundel Zuidland (debuut, winnaar AKO Literatuurprijs) en de romans Vladiwostok! (shortlist Gouden Uil), De weldoener (shortlist AKO Literatuurprijs), De onderwaterzwemmer (shortlist Libris Literatuur Prijs, shortlist ECI Literatuurprijs en shortlist Fintro Literatuurprijs) en het lovend ontvangen Vaderliefde, zijn familieroman annex mythologie van een jeugd.

N.B. Wij publiceerden eerder voor uit Vaderliefde, Verzameld nachtwerk, De onderwaterzwemmerDe weldoenerHet bamischandaal en Grillroom Jeruzalem en bespraken De weldoener en Verzameld nachtwerk.

 

Deel 1
Richting Easter Hill

 

1

De meisjes hebben hem natuurlijk allang op de gang zien staan, maar Miss Goodall wil hem toch een heuse entree laten maken. ‘Plié, mesdemoiselles, s’il vous plaît.’ Ze wenkt de jongen, die met zijn handen diep in zijn zakken de balletstudio binnen komt slenteren. In de rij ontstaat onmiddellijk gefluister. De lerares probeert de onrust te onderdrukken met driftige armgebaren, waarbij haar parmantig opwippende paardenstaart haar agitatie als een soort doventolk achter haar rug belachelijk maakt.
De jongen staat er wat afwezig bij. Hij kijkt over iedereen heen, langs de spiegelwand, naar een van de twee hoge vensters en verder, naar de voorjaarswolken met hun onbegaanbare topografie: een uit droomstof gevormd hooggebergte dat de avontuurlijke reiziger uitnodigt om er gewichtloos in te verdwijnen.
In haar ademloze aandacht wordt Elsa met hem meegezogen, tot ver buiten het balletzaaltje. In niets lijkt hij op de andere jongens uit Swansdale en omgeving. Een solitaire planeet, mijmert ze. Of hoe heet zoiets? Een komeet? Ze weet te weinig van sterrenkunde, die onbegrijpelijke taal van de nacht, om haar astronomische verwarring te duiden.
Tegelijk heeft het natuurlijk ook iets bloedirritants dat hij niet ziet hoe in de rij elk meisje – obsceen onschuldig geurend naar shampoo, deo en kauwgom – in haar onwennige lichaam precies die houding zoekt die haar figuur het voordeligst laat uitkomen en dat hij evenmin ziet hoe in elk van hen het kooltje van de opwinding gloeit, dat het bloed naar de wangen jaagt en de ogen laat schitteren. In elk van hen schreeuwt het bijzondere als een wild diertje om naar buiten te worden gelaten.
Miss Goodall klapt onderwijzeresserig in haar handen en noemt zijn naam, die Elsa door de onrust om haar heen en in haar binnenste niet heeft kunnen verstaan. De jongen lacht flauwtjes, alsof hij zich voor zijn onverstaanbare naam verontschuldigt. Hij zal toch niet gaan dansen, zie je iedereen denken, en iedereen hoopt natuurlijk van wel. Een jongen op ballet, dat hebben ze nog niet meegemaakt. Veel hebben ze sowieso niet meegemaakt. Elke ervaring is er een waar ze naar snakken, deze meisjes van buiten, braaf oefenend voor de grote uitvoering die nog ver weg is, veilig verborgen in de mist der jaren.
Het is de bedoeling dat de jongen aan de hele groep zijn vaardigheden zal tonen; niet de gebruikelijke posities aan de barre, maar in een ‘vrije oefening’ die hij zelf heeft bedacht, iets wat de meisjes voorzichtig aan het giechelen brengt. Het idee alleen al! Ook Miss Goodall heeft moeite in de plooi te blijven. ‘Mesdemoiselles, attention! Vandaag zullen wij getuige zijn van een ahum... vrije oefening.’ Deze onvakkundige term spreekt zij lettergreep voor lettergreep uit, alsof er per ongeluk iets vies in haar mond is komen vliegen waarvan ze zich aandachtig probeert te ontdoen. ‘Het is zijn eigen keuze,’ luidt haar vonnis. En aldus opent de balletveterane gastvrij de afgrond voor de onalledaagse bezoeker.
Elsa voelt plaatsvervangend de zenuwen die de jongen zelf ogenschijnlijk niet voelt. Begrijpt hij dan niet dat zoiets gewaagds vreselijk verkeerd kan gaan? Hoe durft hij zo gemakkelijk...? Hij staat daar maar. En omdat hij daar zo rustig staat, verlangt Elsa dat hij hopeloos zal falen. Dat zal hem leren, de opschepper. Ze schrikt van haar oprispend venijn, ze schrikt van het genot dat ze erin vindt. Terwijl ze andere meiden haat als ze zo vals en krengerig doen. Met deze jongen moet het mislopen, dat kan niet anders, dat schrijven de wetten van de hoogmoed voor. Ze hoopt dat hij faalt en ze hoopt evenzeer dat hij hen gaat verpletteren met zijn performance. Ze weet niet wat ze wil, ze heeft zo’n jongen als hij gewoon nog nooit gezien. En hoe meer de andere meisjes hem stiekem bespotten, des te meer ze zich met hem verbonden voelt en hoopt dat hij, wonderbaarlijke, uit de hemel neergedaalde, die hele pseudozelfverzekerde grietenkliek versteld zal doen staan.
De zon breekt door de wolken en de jongen, overdonderd door het schelle licht, laat zijn blik zakken tot de gewone mensenhoogte. Elsa weet niet hoe snel ze moet wegkijken. Naar de parketvloer, die zacht opglanst in het onverwachte licht, naar de deur met zijn butsen en bladders, terug naar de spiegel. En steeds komt ze weer bij hem uit, naamloze openbaring in het zaterdagochtendklasje. Naar hem kijken kan ze niet, het licht van zijn ogen is, net als de zon, te sterk voor haar.
Tegelijk schaamt ze zich voor hem, ze wil geen deelgenoot zijn van zijn onafwendbare afgang. Om haar heen ruikt ze de mierzoete aardbeienroze wreedheid, die alleen maar kan toenemen in de gedwongen eensgezindheid meisjes eigen. Ze haat het, maar ze kan er niets aan doen, als meisje tussen de meisjes in de rij moet ze wel mee.
‘Jongeman, weet je zeker dat het deze muziek moet zijn?’ Met haar als zwanenhalzen zo sierlijke vingers vist Miss Goodall een cd uit een bekrast en gebarsten plastic doosje. Tussen duim en wijsvinger houdt ze het schijfje omhoog, als een ding dat met bacteriën besmeurd is. De jongen geeft geen reactie, zodat de lerares de cd maar gaat afspelen. Nu knikt de jongen, met een overrompelende ernst ineens, alsof hij nu pas beseft waar hij aan begonnen is. ‘Wel, ga je gang. We zijn allemaal zeer benieuwd.’
Het wordt zo stil dat ze de ventilator horen suizen, en juist vanwege die geconcentreerde stilte houden een paar meisjes het niet, het is alsof ze hun adem echt niet langer kunnen inhouden en wel uiteen moeten spatten in een slappe lach. Juist op dat moment maakt zich een gitaar uit de stilte los, aarzelend. Hij laat een paar noten vallen, raapt ze weer op. De meisjes proesten het uit, handen voor de mond, dat wel. De jongen negeert de ontstane nervositeit, hij hoort alleen die elektrische gitaar, die voorzichtig aan hem trekt. Nog steeds staat hij stil, wachtend op het juiste moment. Ook de proestende meisjes houden nu hun adem in. Er gaat iets komen, en iedereen wil weten wat het is. Luider en luider preludeert de gitaar op iets, één toon, twee tonen, meer is het niet. Een ontwikkeling kun je het niet noemen, het is alleen toenemende intensiteit. Iemand die alsmaar harder op de deur bonkt omdat hij naar binnen wil. Het zijn de drums. Kom dan, kom dan binnen. Maar het kloppen houdt op, er is weer alleen die gitaar. En de jongen staat daar maar, hij schudt zijn hoofd op de maat, zijn haren wapperen in zijn gezicht.
Dan is het of de muziek zich plotseling vermenigvuldigt. Er verschijnt nog een gitaar aan de bosrand, en nog een. Er komen steeds meer gitaren tevoorschijn uit het gitarenbos. En daar gaat de jongen los. Het is of de sound bij hem vanbinnen zit, verbonden met zijn hartslag is. Een dier lijkt hij nu, zoals hij tekeergaat, een dier dat in hem tekeergaat en dat uit hem los wil breken. Zoiets heeft ze nog nooit gezien. Eerlijk gezegd is het de eerste keer dat ze een jongen ziet dansen. De meisjes giechelen zich gek, maar op Elsa heeft het belachelijke geen vat. ‘Spirit desire,’ herhaalt een monotone vrouwenstem net zo lang tot ze het verstaat. ‘Spirit desire.’ Het dier in hem knalt zowat door zijn huid heen naar buiten, het is sluipen en springen en kruipen en stuiteren. Met het ballet dat meisjes hier aangeleerd krijgen, heeft het niets te maken. Het lijkt nergens op zoals de jongen losgaat, zich lijkt te willen bevrijden uit zijn eigen lichaam.
Elsa kan het niet helpen dat ze moet glimlachen om die fanatieke idioot die het dier in zichzelf niet getemd krijgt. Wat zou hij Miss Goodall hebben wijsgemaakt dat hij hier heeft mogen voordansen? Maar tot haar verbazing staat de balletdocente met haar hand aan haar kin naar hem te staren alsof ze zich iets vaags en ver wegs schijnt te herinneren. Geen van de meisjes durft nog te giechelen. De stuwende beat pulseert als andermans hartslag door de verzamelde lichamen. ‘Teenage riot!’ schreeuwt een mannenstem diep in het gitarenbos. Of is het de jongen zelf? Hij beweegt zijn mond met de woorden mee. ‘Spirit desire,’ herhaalt de vrouwenstem.
Ineens is het afgelopen. Miss Goodall heeft de muziek afgezet. Ze klapt in haar handen. Maar de jongen begrijpt haar niet. Hij kent de eerste positie niet, noch de tweede, derde, vierde en vijfde, ook niet als Miss Goodall nogmaals klapt. Zijn borstkas gaat op en neer, zweet druipt uit zijn haar over zijn voorhoofd, langs zijn wangen, hij likt de druppels op. Verwilderd kijkt hij in het rond, een prooidier dat plotseling zijn vluchtroutes niet kan vinden. Hij wil terug het bos in, het dichte gitarenwoud, maar het is er niet meer, er is alleen een balletstudio met een barre en een spiegelwand en een hele rij roze en witte meisjes, van hun balletschoentjes tot hun haarbandjes klaar om hem allersierlijkst te verscheuren.
Het is alsof Elsa nu pas ziet hoe aftands het lokaaltje is en hoe armetierig grauw en bleek en onflatteus ze allemaal zijn in hun balletpakjes, hun felgekleurde haarbandjes ten spijt.
Ze ruikt zijn lijflucht, dwars door de snoepjeszoete meisjesdeo’s heen: niet vies, nee zeker niet. Hij is zilt als de zee, de door haar vergeten zee, de door haar keer op keer vergeten zee die ze nooit heeft gezien, dus ze kan het heimwee dat ze ruikt zelf niet benoemen. Onbestaanbaar in taal, appelleert het aan iets waar alleen haar lichaam weet van heeft. De geur blijft nadrukkelijk in het lokaal hangen, ook wanneer de jongen met een hoofdknikje in de richting van Miss Goodall wegloopt, op de gang zijn vaalgewassen hoody over zijn hoofd trekt. Ook als de voordeur dichtslaat en alle meisjes, eindelijk, eindelijk, keihard durven te lachen, ruikt Elsa de geest van het ongetemde jongensdier.

[…]

 

© 2022 P.F. Thomése

pro-mbooks1 : athenaeum