Leesfragment: Tasmanië

20 november 2022 , door Paolo Giordano
|

Donderdag 24 november verschijnt de nieuwe roman van Paolo Giordano, Tasmanië (Tasmania), vertaald door Manon Smits. Lees bij ons een fragment!

In Tasmanië staat een man centraal die misschien nooit vader zal worden en die geconfronteerd wordt met twijfels en verleidingen. In zijn huwelijk zoekt hij naar evenwicht en hij is – net als de vrienden met wie hij is opgegroeid – altijd vol vertrouwen in de ratio geweest. Maar hoe ga je om met de angst en kwetsbaarheid die je overvallen wanneer je de controle op de wereld om je heen verliest?

Tasmanië is een levendige, gevoelige roman die alleen geschreven had kunnen worden door Paolo Giordano. Met zijn empathische, scherpe blik op het leven van vandaag in al zijn facetten – geloof, wetenschap, klimaat, ouderschap, liefde – beschrijft hij hoe wij allemaal op zoek zijn naar een plek, een Tasmanië, waar nog een toekomst mogelijk is.

Paolo Giordano (Turijn, 1982) heeft voor zijn debuutroman De eenzaamheid van de priemgetallen (2009) vele prijzen en het verscheen in meer dan veertig landen. Van zijn hand verschenen de eveneens succesvolle romans Het menselijk lichaam, Het zwart en het zilver en De hemel verslinden. Tijdens de coronapandemie verscheen het pamflet In tijden van besmetting.

N.B. Lees ook Harm-Hendrik ten Napel over In tijden van besmetting, Fleur Speet over De hemel verslinden en een fragment uit die roman. En Karlijn de Winter over Giordano's Afghanistanroman Het menselijk lichaam.

 

Deel een
In geval van Apocalyps

In november 2015 belandde ik in Parijs om de Klimaatconferentie van de Verenigde Naties bij te wonen. Ik zeg ‘belandde’, maar dat betekent niet dat ik die situatie niet zelf had opgezocht. Integendeel, de milieukwestie speelde al tijden een hoofdrol in mijn gedachten en alles wat ik las. Maar als er geen klimaatconferentie was geweest, had ik waarschijnlijk wel een ander excuus verzonnen om op pad te gaan, een gewapend conflict, een humanitaire crisis, wat dan ook, zolang ik maar kon opgaan in iets anders en groters dan mijn eigen zorgen. Misschien is dat wel het hele eiereneten, en is de obsessie van sommige mensen met dreigende rampen, die belangstelling voor tragedies die we aanzien voor onbaatzuchtigheid en die denk ik de kern van dit verhaal zal vormen, niet meer dan dat: de behoefte om bij elke lastige stap in ons leven iets nóg lastigers te vinden, iets nóg urgenters en dreigenders waarmee we ons persoonlijk lijden kunnen verzachten. En misschien heeft het wel helemaal niks met onbaatzuchtigheid te maken. Het was een vreemde tijd. Mijn vrouw en ik hadden meerdere pogingen gedaan om een kind te krijgen, we hadden wel drie jaar doorgezet en ons aan steeds vernederender medische behandelingen onderworpen. Of preciezer gezegd: vooral zij had zich aan die behandelingen onderworpen, want waar het mij betrof ging het er vanaf een bepaald moment voornamelijk om de rol van gekwelde toeschouwer te spelen. Ondanks onze blinde vastberadenheid en een behoorlijke financiële investering had het plan niet gewerkt. De injecties gonadotrofine niet, de ivf-behandelingen niet en evenmin drie wanhopige reizen naar het buitenland waarover we tegen niemand een woord hadden gezegd. De goddelijke boodschap die deze herhaalde mislukkingen bevatten was duidelijk: dit is gewoon niet voor jullie weggelegd. Aangezien ik weigerde dat te accepteren, had Lorenza ook voor mij besloten. Op een nacht, toen haar tranen al waren opgedroogd of zonder dat ze überhaupt had gehuild (dat zal ik nooit weten), deelde ze me mee dat ze niet meer van plan was om. Ze bezigde die onafgemaakte uitdrukking, ik ben niet meer van plan om. Ik draaide me op mijn zij, waarmee ik haar op mijn beurt de rug toekeerde, en voelde de stijgende woede opkomen over een keuze die me oneerlijk en eenzijdig leek.
In die tijd ging mijn kleine persoonlijke catastrofe me veel meer aan het hart dan de planetaire, dan de ophoping van broeikasgassen in de atmosfeer, de terugtrekking van de gletsjers en de stijging van de oceanen. Het was vooral om er even tussenuit te kunnen dat ik aan de Corriere della Sera vroeg of ze een accreditatie voor me wilden aanvragen bij de klimaatconferentie in Parijs, ook al was de inschrijftermijn al verstreken. Ik moest dan ook echt bij ze smeken, alsof dit iets was wat ik absoluut niet mocht missen. Ze hoefden alleen maar te betalen voor de vlucht en de artikelen die ik zou schrijven. Een slaapplaats zou ik wel regelen bij een vriend.

Giulio woonde in een donker tweekamerappartement in het veertiende, de Rue de la Gaîté. De Straat van de Vrolijkheid? zei ik toen ik binnenkwam. Niet echt toepasselijk.
Nee, inderdaad. Ik zou me maar niet te veel illusies maken als ik jou was.
Jaren eerder hadden we in Turijn een flat gedeeld, Giulio als student van buiten de stad, ik als rijkeluiszoon die graag op kamers wilde ook al was de uni maar een halfuur met de bus vanaf mijn ouders. In tegenstelling tot mij was Giulio na zijn afstuderen wel in de natuurkunde bezig gebleven. Hij had in talloze steden gewerkt, uitsluitend in Europa omdat hij politiek gezien een onoverkomelijke weerstand koesterde jegens de Verenigde Staten. Intussen was hij getrouwd en gescheiden, had een zoontje gekregen en was ten slotte in Frankrijk neergestreken, met een onderzoeksbeurs aan de École Polytechnique, waar hij zich bezighield met chaostheorieën toegepast op de financiële wereld.
We schepten allebei een bord pasta vol alsof we twintigers waren en aten aan een ongedekte tafel, terwijl ik hem vertelde over de reden van mijn bezoek, de officiële reden tenminste. Giulio ging op een schap naar een boek zoeken. Heb je dit gelezen?
Ik zei nee en liet de rand van de pagina’s onder mijn duim door glijden. Ondergang, mompelde ik, dat klinkt perfect.
Hij heeft een interessante kijk op uitsterving. Hou het maar.
Het woord ‘uitsterving’ bleef even in mijn hoofd hangen, als het label van een persoonlijk lot. Ik ruimde af terwijl Giulio me snel bijpraatte over Adriano, die alweer vier jaar was. Ik was een beetje slaperig geworden door de koolhydraten, maar de wijn was op, dus gingen we de deur uit zodat we konden blijven drinken.
Buiten was Parijs gemilitariseerd, somber. Nog maar net twee weken daarvoor was een groep aanslagplegers een concertzaal binnengedrongen, tijdens het optreden van de Eagles of Death Metal, en had minutenlang op de dichte menigte geschoten. Andere terroristen hadden bistro’s aangevallen, en twee hadden zichzelf opgeblazen bij het Stade de France. Lorenza en ik hadden die avond een bevriend stel te eten gehad en we waren het te weten gekomen via haar moeder. Lorenza had de eerste keer dat ze belde niet opgenomen en de tweede keer ook niet, maar zoveel aanhoudendheid was verontrustend en uiteindelijk was ze gezwicht. Haar moeder zei zet de tv aan, verder niets, en intussen stroomden de berichten binnen op onze telefoons. Meer dan een uur lang hadden we zwijgend de rechtstreekse verslaggeving zitten volgen, toen waren de vrienden naar huis gegaan, gehoor gevend aan een volkomen irrationele drang om te checken of alles goed was met hun zoon thuis. Lorenza en ik hadden de tv nog lang aan laten staan, terwijl de rode nieuwsbalk continu onder in beeld bleef lopen, maar het waren inmiddels steeds dezelfde teksten. De borden stonden nog op tafel, koud, terwijl er boven op onze ontzetting nog iets anders kwam: een particulier afgrijzen, een gevoel van rouw zonder verlies dat al dagen zwaar over ons appartement hing, om precies te zijn vanaf de nacht dat zij had gezegd ik ben niet meer van plan om, en ik me de andere kant op had gedraaid.
Giulio en ik wandelden een eindje, langs de massage salons met verduisterde ramen, de seksshops en de Aziatische eettentjes. Toen gingen we bij een willekeurig café zitten, met de stoelen naar de straat gericht, en bestelden twee bier. Hij begon weer over de boeken die hij had gelezen: non-fictie over digitale controle, Arabische lentes en nieuwe populismen. Giulio las eindeloos veel boeken. Hij had een veel complexere blik op de werkelijkheid dan ik, veel geëngageerder, en zo was hij al zo lang als ik hem kende. Op de universiteit was hij twee jaar lang de coördinator geweest van het collectief in zaal b1, in het souterrain, waar No Nuke-posters hingen en een foto van Oriana Fallaci waarop haar voornaam was verminkt tot orina, terwijl ik alleen in de lunchpauze afdaalde naar b1 en alleen om bij hem te zijn, alsof zijn gezelschap volstond om mij wat bewuster, wat ethischer te laten worden.
In de Rue de la Gaîté luisterde ik naar zijn verhalen, nippend van mijn bier. Ik liet mijn geest zuiveren door zijn onfeilbare deskundigheid, door het lawaai van de auto’s en door de brownse beweging van de mensen. In de korte stiltes die vielen lieten we allebei onze blik afdwalen, en voor mijn gevoel zagen we op die momenten dezelfde scène voor ons: een zwart spook dat uit de menigte opdook en zijn armen omhoogstak voordat hij het café met mitrailleurschoten doorzeefde. Zoals ik me diep vanbinnen voelde – steriel, beroofd van een toekomst – hoopte ik bijna dat het inderdaad zou gebeuren. Het was een idiote, schuldbewuste fantasie, vervuld van zelfmedelijden, maar die stond ik mezelf toe, ook al zei ik er niets over tegen Giulio. Ik had nooit met hem gesproken over het onderwerp kinderen. Onze vriendschap was er altijd een geweest waarin we discussieerden over de wereld om ons heen en zo min mogelijk over onszelf, en misschien dat die daarom wel al zo lang standhield.

[…]

 

© Paolo Giordano
Vertaling © Manon Smits

pro-mbooks1 : athenaeum