Leesfragment: Van Aristoteles tot algoritme

25 mei 2022 , door Guido van der Knaap
| |

Woensdag 8 juni om 18.30 bij Athenaeum Boekhandel Spui presenteert Boom uitgevers Amsterdam Van Aristoteles tot algoritme. Filosofie van kunstmatige intelligentie van Guido van der Knaap, met een voordracht van de auteur en hoogleraar Robert van Rooij. Lees bij ons vast een fragment.

Kunstmatige intelligentie is grotendeels het domein van technici en programmeurs en van grote bedrijven als Google. Ze wordt gebruikt in praktische toepassingen als gezichtsherkenning, vertaalmachines en gepersonaliseerde koopsuggesties. Maar met de opkomst van kunstmatige intelligentie rijzen er ook fundamentele vragen. Kan een machine zonder een menselijke geest wel echt denken? En zijn mens en maatschappij beter af met kunstmatige intelligentie?

In Van Aristoteles tot algoritme behandelt Guido van der Knaap de mogelijkheden en onmogelijkheden van kunstmatige intelligentie tegen de achtergrond van de filosofische traditie. Hij bespreekt hoe oorzaak-gevolgrelaties en het inductieprobleem van David Hume obstakels zijn voor deep learning. Hij laat zien dat de taalspelen van Ludwig Wittgenstein relevant zijn voor vertaalmachines en spraakassistenten, en hoe het panopticum van Jeremy Bentham, de disciplinerende macht van Michel Foucault en de geluksmachine van Robert Nozick ons kunnen helpen om de gevolgen van kunstmatige intelligentie te begrijpen en de consequenties ervan te overzien. Het resultaat is een toegankelijk en helder overzicht van de filosofie van kunstmatige intelligentie.

 

Inleiding

Gebruik het gezonde verstand niet als een paraplu. Als je een kamer binnengaat om te filosoferen, laat het dan niet buiten, maar neem het mee naar binnen. De Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein (1889-1951) gebruikte dit motto graag, naar verluidt ook tijdens een college over de grondslagen van de wiskunde. Bij deze colleges, gegeven in het voorjaar van 1939 in Cambridge, is de Brit Alan Turing (1912-1954) een van de kritische toehoorders.
Elf jaar na de colleges van Wittgenstein markeert diezelfde Turing met de vraag ‘Kunnen machines denken?’ het officieuze begin van kunstmatige of artificiële intelligentie, kortweg ai. De vraag leidt hem naar een vraag-en-antwoordspel tussen een ondervrager, een mens en een machine. De deelnemers bevinden zich alle drie in een aparte ruimte, en de ondervrager moet erachter komen welke antwoorden van de machine zijn. De machine probeert zich voor te doen als een mens om zo de ondervrager om de tuin te leiden. Als dat lukt, is de machine volgens Turing intelligent.
Het vraag-en-antwoordspel gaat de geschiedenis in als de turingtest. De naamgever wilde er een helder criterium voor intelligentie mee formuleren. Dat blijkt echter lastig. Turing bespreekt zelf al verschillende argumenten tegen het idee dat een machine kan denken, ook als het lukt om de ondervrager te misleiden. Hij noemt onder meer het ontbreken van bewustzijn bij machines – een kwestie met een hoog filosofisch gehalte. Ruim zeventig jaar later is ai dergelijke theoretische discussies voorbijgesneld. De opmars van ai is veelal voortgestuwd door technici, programmeurs en grote bedrijven als Google. Niet door filosofen.
Kunstmatige intelligentie is meer dan een vraag-en-antwoordspel; er zijn toepassingen die uiteenlopen van vertaalmachines tot gepersonaliseerde zoekresultaten en gezichtsherkenning. Het roept de vraag op wat ai dan precies is. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (wrr) stelt bij de publicatie van zijn rapport Opgave ai. De nieuwe systeemtechnologie dat ai ‘allereerst moeilijk te definiëren’ is. Zelf kiest de wrr voor de definitie van een expertgroep bijeengeroepen door de Europese Commissie. Volgens die definitie is ai ‘het soort systemen dat intelligent gedrag vertoont door hun omgeving te analyseren en – met enige graad van autonomie – actie te ondernemen om specifieke doelen te bereiken’. Dat is bewust een definitie met enige flexibiliteit; de wrr wenst ook ruimte te laten voor toekomstige toepassingen van ai. De tand des tijds bedreigt te starre definities.
Het is niet de bedoeling om hier te verzanden in definitiekwesties – dat is waar Turing bang voor is bij de vraag of machines kunnen denken, daarom introduceert hij een vraag-en-antwoordspel. Dit boek wil, nu ai steeds meer een plek in de samenleving krijgt, of op zijn minst nadrukkelijk op de deur klopt, een filosofisch licht laten schijnen op ai. Dat kan leiden tot een nieuw perspectief op toepassingen als Google Translate, gepersonaliseerde koopsuggesties en leren vanaf een tabula rasa, een onbeschreven blad.
Doordat ai zich laat gelden in de praktijk, beperkt een filosofische blik op ai zich niet tot de vraag of machines kunnen denken. De (mogelijke) inzet van gezichtsherkenning is in potentie een niet eerder vertoonde vorm van toezicht: nooit meer iemand onbespied. Spraakassistenten en vertaalmachines wagen zich aan de menselijke taal, terwijl ze ontegenzeglijk van ons verschillen. Kunnen ze dan recht doen aan hoe de betekenis van taal tot stand komt? Kunstmatige intelligentie die leert schaken, afbeeldingen kan classificeren en aanbevelingen doet op basis van data uit het verleden, beschikt over kennis, maar wat voor soort kennis is dat?
Deze vragen zijn geworteld in filosofische disciplines als politieke filosofie, taalfilosofie en epistemologie. Dit boek vertrekt vanuit deze disciplines – ook logica, ethiek en cognitiefilosofie komen aan bod – en laat nieuw licht schijnen op de fundamentele vragen die ai oproept. Daarbij komen uiteenlopende denkers aan bod, maar het biedt geen volledig overzicht. Net als het denken heeft ook dit werk zijn grenzen. Het wil vooral komen tot een beter (filosofisch) begrip van ai en de (on) mogelijkheden van kunstmatige intelligentie. Te beginnen in hoofdstuk 1 met de ontwikkeling van de logica, de filosofische basis van ai. In hoofdstuk 1 gaat het van Aristoteles tot de turingmachine, en van de ontwikkeling van ai in de tweede helft van de twintigste eeuw tot het spectaculaire succes van computers bij het populaire bordspel go.

 

‘Wat we niet denken kunnen,
dat kunnen we niet denken;
we kunnen dus ook niet zeggen,
wat we niet kunnen denken.’
Ludwig Wittgenstein,
Tractatus, §5.61

 

1
De droom van Leibniz

Logica

Alle Kretenzers zijn leugenaars, beweerde Epimenides rond 600 v.Chr. Wat hadden de bewoners van het eiland dat wij tegenwoordig vooral associëren met koning Minos, snikhete zomers en jongerenvakanties misdaan? Epimenides nam het de Kretenzers kwalijk dat zij Zeus als sterfelijk beschouwden, terwijl Zeus als oppergod natuurlijk onsterfelijk is. Dat lijkt slechts een religieuze twist in het oude Griekenland. De uitspraak van Epimenides krijgt echter een twijfelachtige status doordat Epimenides zelf ook Kretenzer is. Volgens de uitspraak is Epimenides dan zelf een leugenaar. Dat maakt de uitspraak dubieus, want die is gedaan door een leugenaar. En als de uitspraak niet klopt, dan zijn niet alle Kretenzers leugenaars, en is Epimenides mogelijk ook geen leugenaar. Met als gevolg dat de twijfel bij de uitspraak verdwijnt, waardoor alle Kretenzers ineens tóch leugenaars zijn.
Zulke paradoxale uitspraken geven aan hoe merkwaardig het denken in elkaar zit. In hetzelfde oude Griekenland is Aristoteles degene die het denken voor het eerst wil systematiseren met de ontwikkeling van logica. Natuurlijk is er de socratische methode en dachten andere Griekse denkers na over waarheid, argumentatiestrategieën en paradoxen. Maar Aristoteles onderscheidt zich van zijn Griekse voorgangers doordat hij systematisch nadenkt over hoe je moet redeneren. De logica van Aristoteles is te vinden in zijn zes werken die bekendstaan als het Organon. Het betekent zoiets als ‘instrument’ of ‘gereedschap’, wat goed aangeeft hoe logica voor Aristoteles een manier van denken is die van pas komt bij het bedrijven van wetenschap.
Syllogismen zijn het tastbaarste en bekendste resultaat van de logica van Aristoteles. Een bekend voorbeeld is de volgende redenering: ‘Alle Grieken zijn mensen, en alle mensen zijn sterfelijk, dus alle Grieken zijn sterfelijk.’ Via syllogismen, en later andere methoden uit de logica, laat men zien dat de uitgangspunten van een redenering onvermijdelijk tot de bijbehorende conclusie leiden. Of, in een alternatieve formulering: het is onmogelijk dat de uitgangspunten waar zijn en de conclusie onwaar is.
Bij de redenering van zojuist zijn de uitgangspunten ‘alle Grieken zijn mensen’ en ‘alle mensen zijn sterfelijk’. Daaruit volgt de conclusie dat alle Grieken sterfelijk zijn. Het is onmogelijk dat deze uitgangspunten, in jargon ‘premissen’, waar zijn en de conclusie onwaar is. Ga maar na: stel dat deze conclusie onwaar is, dan is er dus een Griek die niet sterfelijk is. Volgens de eerste premisse is die Griek echter een mens, en volgens de tweede premisse zijn alle mensen sterfelijk. Veronderstellen dat de conclusie onwaar is, is dus in tegenspraak met de premissen. Omdat we aannemen dat de premissen waar zijn, moet de conclusie ook waar zijn. Gegeven de premissen blijkt het onmogelijk dat een Griek niet sterfelijk is.
Deze redenering bestaat uit drie universele, bevestigende uitspraken: er wordt achtereenvolgens iets beweerd over alle Grieken, alle mensen en alle Grieken. Een redenering met deze vorm staat bekend onder de naam ‘Barbara’. En bij logica is de vorm van een redenering cruciaal. Men kan probleemloos ‘Grieken’ door ‘beren’ en ‘mensen’ door ‘dieren’ vervangen; voor de logica verandert de aard van de redenering niet. Vergelijk het met elementaire wiskunde. Stel, Angela krijgt eerst twee taarten en daarna nog eens drie taarten. De wiskundige conclusie is dan dat zij 2 + 3 = 5 taarten heeft. Deze conclusie komt tot stand door het toepassen van de wiskundige regels voor de getallen 2 en 3 en het plusteken, en niet door in de echte wereld te gaan kijken naar hoeveel taarten Angela op dat moment heeft. Net als in de logica heeft een wiskundige conclusie dus niet per se iets te maken met de feitelijke situatie. De conclusie (het getal 5) is slechts het gevolg van de premissen (2 + 3).
De logica van Aristoteles is daarom een eerste aanzet om te komen tot een wiskundig systeem waarin het onmogelijk is om van ware uitgangspunten tot een onware conclusie te komen. De potentie voor de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie is enorm. Het idee is simpel: geef een computer alleen informatie die waar is, plus een goed werkend logisch systeem, en door die combinatie kan een computer zelf nieuwe conclusies trekken. Daarmee ligt het startpunt van de relatie tussen filosofie en kunstmatige intelligentie in de logica, het onderdeel van de filosofie om het denken te systematiseren.

[…]

 

© 2022 Guido van der Knaap, Amsterdam
© 2022 Boom uitgevers Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum