Leesfragment: Vlucht en einde van Joseph Roth

12 november 2022 , door Soma Morgenstern
| | |

18 november verschijnt Soma Morgensterns Vlucht en einde van Joseph Roth (Joseph Roths Flucht und Ende. Erinnerungen), vertaald door Els Snick, met een nawoord en aantekeningen van Georg B. Deutsch. Lees bij ons een fragment!

Soma Morgenstern ontmoette Joseph Roth voor het eerst in 1909 in Lemberg (het huidige Lviv) tijdens een congres van Joodse scholieren. Hun gezamenlijke achtergrond – ze waren allebei afkomstig uit Galicië, een verre uithoek van het Habsburgse rijk, tegenwoordig Oekraïne – schiep meteen een gevoel van verbondenheid. Beiden gingen in Wenen studeren en in de Eerste Wereldoorlog waren ze allebei soldaat in het Oostenrijks-Hongaarse leger. Vervolgens werkten ze als correspondent voor de cultuurpagina’s van de Frankfurter Zeitung – Morgenstern in Wenen en Roth in Berlijn.

Toen in 1933 Hitler aan de macht kwam, vluchtte Roth naar Parijs, waar hij ten slotte in een klein hotel zijn laatste onderkomen vond. In 1938 vluchtte ook Morgenstern naar Parijs en hij nam een kamer in hetzelfde hotel. In weerwil van Morgensterns pogingen Roth van de drank af te krijgen, nam diens alcoholverslaving alleen maar toe, tot hij uiteindelijk in mei 1939 overleed aan de gevolgen ervan.

In Vlucht en einde van Joseph Roth schetst Morgenstern een zeer persoonlijk beeld van zijn bewogen vriendschap met Joseph Roth in politiek dramatische tijden.

N.B. Kom 1 december naar de speciale avond rondom Roth en zijn oeuvre. Lees ook een fragment uit Keiron Pims biografie van Roth, Eindeloze vlucht. Het leven van Joseph Roth. En: een fragment uit Radetzkymars en een toelichting door vertaler Els SnickJerker Spits' bespreking van Elke vriendschap met mij is verderfelijk, ook vertaald door Snick, en een voorpublicatie daaruit. We bespraken ook Joseph Roths Waar het me slecht gaat is mijn vaderland en Spoken in Moskou en publiceerden voor uit De buste van de keizer en Vlucht zonder einde. Vertalers Elly Schippers & Janneke van der Meulen ten slotte lichtten de laatste zin van De buste van de keizer toe; Schippers schreef ook over Tarabas.

 

Eerste ontmoetingen

Ik weet niet meer of het in 1909 of 1910 was dat ik naar Lemberg reisde, zoals het huidige Lwów, dat toen nog een Oostenrijkse stad was, heette. Ik was als afgevaardigde op een zionistische conferentie voor middelbare scholieren uit Galicië. De jongste van de vijf jeugdige gedelegeerden waartoe ik behoorde heette Roth. Leon Roth. En het is aan dit gegeven te danken dat ik Joseph Roth heb leren kennen. Na een van de vergaderingen kwam er een jongen naar ons groepje, die mij vroeg: ‘Heet jij Roth?’ Ik wees op mijn kleine vriend Leon, met wie ik al jaren een kamer deelde, die de vragensteller in al zijn vriendelijkheid meteen de hand reikte en zich voorstelde: ‘Ik heet Roth.’
De vreemde jongen sprak zo slecht Pools dat Leon hem voorstelde op Jiddisch over te gaan. Na een poosje vertelde de afgevaardigde, wiens voornaam Joseph was, dat hij in Brody op een gymnasium zat waar Duits de voertaal was en dat zijn Pools daarom zo slecht was. Op zijn vraag of iemand van ons Duits sprak, meldde ik mij, en hij zei zeer teleurgesteld te zijn dat Leon Roth geen familie van hem was.
Joseph Roth was op dat moment vijftien jaar oud. Hij had lichtblond haar, schalkse blauwe ogen, geprononceerde jukbeenderen, een klein neusje en nauwelijks een kin. Hij was klein, tenger gebouwd met smalle schouders en opvallend lichtvoetig. Ik mocht hem meteen. Toen ik de volgende dag bij de delegatie uit Brody naar hem informeerde om meer over dat gymnasium van hem te weten te komen, vertelde iemand me dat hij Joseph Roth weliswaar kende, maar dat de kleine Jossele helemaal geen afgevaardigde was en blijkbaar uit louter nieuwsgierigheid de conferentie was binnengeslopen. Kennelijk bezat hij dus toen al de typische eigenschappen van een verslaggever, nieuwsgierigheid en handigheid, terwijl ik nog geen flauw idee had wat een verslaggever was. Tijdens de vijf dagen die de conferentie duurde hebben we hem niet meer gezien.

In Wenen kwamen we Joseph Roth af en toe tegen in de aula van de universiteit. Ik studeerde rechten, hij germanistiek, en we zagen elkaar regelmatig, maar altijd slechts vluchtig. Vriendschap op het eerste gezicht was het niet. Het duurde even voor we nader kennismaakten. In die periode ontstonden er op de universiteit wekenlang durende opstootjes tussen de voorlopers van de nazi’s, de antisemitische Duits-nationalen, en Joodse studenten. De Joden zouden een al te zwakke minderheid geweest zijn, maar ze kregen actieve steun van de Joegoslavische en Tsjechische studenten. De confrontaties ontaardden in urenlange knokpartijen, die zich voornamelijk afspeelden in de aula, waar de politie volgens de Oostenrijkse wet geen toegang toe had, maar ook buiten op het platform voor de ingang van het gebouw. Ik was in die tijd niet aangesloten bij een studentenvereniging, maar vond dat ik niet neutraal mocht blijven. Op de dagen dat er gevochten zou worden kwamen we meestal bijeen vlak bij de universiteit, in het Votivpark, om er vervolgens in groepjes op af te marcheren. Op een van die dagen ontmoette ik Joseph Roth. Hij ging toentertijd zeer elegant gekleed, nogal dandy-achtig. Zijn blonde haar had een scheiding in het midden en tot verbazing van ons groepje droeg hij een monocle. Hij had geen stok en voelde zich niet op zijn plek tussen ons. Terwijl we ons strijdplan bespraken kwam ook de andere Roth erbij staan, die eveneens geen stok had. Ze hadden elkaar na die eerste ontmoeting niet meer gezien, maar Joseph herkende Leon direct. ‘Aha,’ zei Joseph, ‘jij bent ook een neutrale. De Roths zijn geen vechtersbazen.’ ‘Ik ben niet neutraal,’ zei de nog kleinere en zwakkere Leon. ‘Als je niet neutraal bent, waar is dan je wapen? Zit er misschien een in je zak?’ ‘Ik heb geen wapen en ik weet dat ik geen vechtersbaas ben, maar hier worden Joden afgeranseld – ik wil ook een afranseling krijgen.’ Joseph lachte. ‘Je wil een martelaar zijn. Als je een martelaar wilt zijn, ga dan thuis zitten lijden. Hier loop je alleen maar in de weg.’ Wij dachten er net zo over en overreedden onze kleine vriend om naar huis te gaan. ‘Je hoeft je niet te schamen. Wij Roths zijn zwakkelingen en moeten ver van de oorlog vandaan blijven. Ik ga naar de bibliotheek. Daar wordt nog niet gevochten.’ ‘Ik ben een zwakkeling net als jij,’ zei Leon, ‘maar ik heet niet langer Roth. Ik heet Rosenzweig.’ Joseph moest daar vreselijk om lachen. ‘Hoezo,’ zei hij, ‘is je vader met je moeder getrouwd?’ ‘Ja,’ antwoordde Leon, ‘ik ben nu volgens de Oostenrijkse wet gelegaliseerd.’ ‘Dat had je niet mogen laten gebeuren,’ zei Joseph, ‘geloof me, je kunt beter Roth heten dan Rosenzweig.’ ‘Zeker,’ zei Leon, ‘het is ook mooier een monocle te dragen dan een lorgnet.’ ‘Zeer goed,’ riep Joseph in vrolijke onschuld, ‘met een lorgnet ben je in de bibliotheek meer op je plaats dan hier. Kom mee!’ Ook wij raadden Leon aan naar huis te gaan, maar hij luisterde niet.
Joseph Roth heeft de universiteitsbibliotheek niet bereikt. Jaren later – ik weet niet meer wanneer – kwam ik hem weer tegen in een vergelijkbare situatie, want de knokpartijen in de aula werden gaandeweg een vaste waarde. Deze keer kwam hij snel naar ons toe gelopen, vrolijk opgewonden, met een krant in zijn hand. ‘Hebben jullie vandaag de Presse al gelezen?’ vroeg hij. Niemand van ons had deze krant gelezen, die dag niet en ook de dagen ervoor niet. Wat mijzelf betreft: ik las toen zelden een krant. In Wenen las iedereen gewoonlijk de krant in het koffiehuis, maar daar kwam ik in die jaren vrijwel nooit. Ik had er noch de tijd, noch het geld voor. Roth verbaasde zich over onze onverschilligheid. Hij gaf me de ochtendeditie van de Neue Freie Presse en liet me het artikel zien dat hem zo opgewonden had. Het was een vlammend betoog tegen de excessen aan de Weense universiteit, geschreven door ene dr. Emil von Hofmannsthal, als sensationeel nieuws gebracht. De naam van de auteur zei ons niets, maar de inhoud van zijn artikel was ook voor ons een sensatie. Roth verklaarde ons een en ander over de persoon van de auteur, een neef van de toen al zeer bekende Hugo von Hofmannsthal, en vertelde over deze beroemde dichter, die weliswaar van Joodse afkomst maar geen Jood was. Dat was niet overbodig, want wij, amper een jaar in Wenen, wisten nauwelijks iets over de dichter en al helemaal niets over diens familie. Joseph Roth woonde niet langer in Wenen dan wij, maar hij wist dat dr. Emil von Hofmannsthal, een hooggeplaatste advocaat, niet bepaald bekendstond als behartiger van Joodse belangen. ‘Als hij geen afvallige is, dan is dit zijn eerste bekentenis tot het jodendom – en wat voor een!’ Nadat we het artikel allemaal hadden doorgelezen, besloten we dat het vast snel gedaan zou zijn met de knokpartijen. Daarop trokken we ons terug van het strijdtoneel en zelfs de kleine Leon Roth, die gekomen was om daar waar Joden afgeranseld worden ook zijn portie slaag in ontvangst te nemen, besloot zich terug te trekken en naar huis te gaan.
Intussen was ik met Joseph Roth aan de praat geraakt en omdat we ons gesprek graag wilden voortzetten, zochten we het eerste het beste koffiehuis op. We hadden amper onze koffie besteld of hij begon weer over het artikel van advocaat Emil von Hofmannsthal. Hij las het nogmaals en samen bespraken we alinea voor alinea. De knokpartijen in de universiteitsaula, die hij ooit zo laconiek had opgevat, was hij alweer vergeten. Wat hem in dit artikel het meest imponeerde, was de openlijke bekentenis van een geassimileerde von Hofmannsthal tot het Jodendom. Of het feit dat een geassimileerde man deelnam aan de strijd van de Joodse studenten.
Als ik een geschiedschrijver was, zou ik nu zeggen dat Joseph Roth toen al de kenmerken vertoonde waardoor hij aangetrokken werd tot de journalistiek. Omdat ik echter geen ‘achteromkijkende profeet’ ben, geef ik graag toe dat mij dat toen niet opviel omdat de gedachte journalist te worden kennelijk zo vervan me af stond dat ik nauwelijks merkte dat Roth veel meer aandacht had voor de artikelen op zich dan voor de inhoud ervan. De Neue Freie Presse was toen als het ware nog een Oostenrijks symbool, en een dergelijk stuk in deze krant maakte van de knokpartijen op de Weense universiteit een nationale aangelegenheid.
Toen hij eindelijk klaar was met het artikel vroeg ik of hij lid was van een zionistische studentenvereniging. De stelligheid waarmee hij dat ontkende vond ik opmerkelijk, en hij stelde mij meteen dezelfde vraag. Toen ik zei dat dit niet het geval was, kwam hij dichter bij me zitten en vroeg waarom niet. Ik antwoordde ongeveer dit: ‘Ik kan me niet bij de Zionistische Partij aansluiten omdat ik nog maar een halve zionist ben.’ ‘Wat is een halve zionist?’ wilde hij weten. Ik legde hem uit waarom ik mezelf zo noemde: ‘Ik ben tot het inzicht gekomen dat de zionisten het zogenaamde Joodse vraagstuk met de stichting van een Joodse staat slechts voor de helft zullen oplossen. Want eigenlijk is er geen Joods vraagstuk. De vraag is vooral of het ooit zal lukken de katholieken en ook een deel van de antisemitische protestanten tot het christendom te bekeren. Zolang dat niet gebeurt, hebben de zionisten een goede reden om op te komen voor een Joodse staat en ben ik daar ook voor. Maar dat zal alleen de Joden helpen die naar Palestina emigreren. Voor de achterblijvers – en dat zal wellicht de meerderheid zijn en blijven – is het oude vraagstuk daarmee niet opgelost. Alleen de christenen kunnen het oplossen, omdat het een christelijk vraagstuk is, zoals ik al zei. Als halve zionist kan ik me niet bij deze partij aansluiten, en het past sowieso niet bij mij om lid te worden van welke partij ook.’
Roth was het met me eens en bekende dat ook hij geen enkele neiging had toe te treden tot een partij. Dat ik de Joodse kwestie als een christelijk vraagstuk beschouwde, vond hij zo opmerkelijk dat hij er bij elke volgende gelegenheid op terugkwam. Ik gaf hem mijn verklaring, waarvan ik toen dacht dat het de enig mogelijke was. Het was een literaire verklaring, wat hij zeer vermakelijk vond.

[…]

 

© zu Klampen Verlag, Springe 2006; this translation published by arrangement with zu Klampen Verlag, Federal Republic of Germany.

© Copyright 2022 Vertaling: Els Snick en Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam
© Copyright 2022 Aantekeningen en nawoord: Georg B. Deutsch

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum