Leesfragment: Wat we gemeen hebben

25 oktober 2022 , door Thijs Lijster
| |

27 oktober verschijnt het nieuwe boek van Thijs Lijster: Wat we gemeen hebben. Een filosofie van de meenten. Kom naar de boekpresentatie bij SPUI25, en lees bij ons een fragment!

De economische crisis, de pandemie en de klimaatcatastrofe hebben een deuk geslagen in ons (neoliberale) zelfbeeld als autonome individuen. Overal klinkt de roep om meer ‘gemeenschapszin’. Maar wat verbindt ons eigenlijk? Die vraag wordt meestal beantwoord in termen van ‘normen en waarden’ of ‘nationale identiteit’, en tegenwoordig zelfs onomwonden in termen van etniciteit of ras.

Geïnspireerd door een breed scala aan kritische denkers, vindt Thijs Lijster een alternatief in de traditie van het denken over de zogenaamde commons, of meenten. De meenten zijn gedeelde bronnen waar iedereen gebruik van kan maken zonder dat ze iemands bezit zijn. Vroeger waren dat bossen of velden, maar ook (wetenschappelijke) kennis, de openbare ruimte in de stad of het internet kunnen als zo’n meent gezien worden.

Het kapitalisme bedreigt de meenten en verandert ze steeds weer in (privé)bezit. Lijster laat zien waarom het van belang is dat we cruciale aspecten van ons leven (zoals wonen, zorgen en leren) niet als koopwaar behandelen, maar als meenten. Want zonder meenten hebben we niets gemeen.

N.B. Lees op onze site ook een fragment uit Kijken, proeven, denken (shortlist Socratesbeker).

 

Deel II
De meenten

 

3 De stille diefstal

‘The law locks up the man or woman
Who steals the goose from off the common
But lets the greater villain loose
Who steals the common from off the goose.’
Zeventiende-eeuws Engels volksrijm

We schrijven 1980. Het is nacht, en de Amerikaanse autoverkoper Dennis M. Hope is ten einde raad. Na de scheiding van zijn vrouw is hij nagenoeg bankroet, en kan hij amper nog de rekeningen betalen. Had hij maar ergens een lap grond om te verkopen! Hij kijkt door zijn venster omhoog naar de nachthemel, waar zijn blik blijft rusten op de maan. Op dat moment krijgt hij een ingeving: wat als hij dáár eens land ging verkopen? Na enig uitzoekwerk komt hij erachter dat de Verenigde Naties in 1967 in de Outer Space Treaty hadden laten vastleggen dat geen land ter wereld hemellichamen kon claimen. Maar aangezien Dennis M. Hope geen land is, en er over privépersonen niets stond vermeld, meent hij een maas in het verdrag te hebben ontdekt. Hij stuurt een verklaring aan de vn waarin hij zichzelf juridisch eigenaar verklaart van de maan, en, in één moeite door, van Venus, Mercurius, Mars, en Io (een maan van Jupiter). Als ze bezwaar hebben, zo schrijft hij, moeten ze maar contact met hem opnemen. Omdat dat nog altijd niet is gebeurd, beschouwt Hope zichzelf tot op heden als rechtmatig eigenaar van deze hemellichamen. Via zijn website Lunar Embassy verkoopt hij percelen, in prijs variërend van 25 tot 10 miljoen dollar, afhankelijk van de grootte en de locatie. De eigendomsbewijzen van stukjes buitenaards grondgebied gaan als warme broodjes over de toonbank. Naar eigen zeggen kan Hope sinds 1995 van zijn handel leven, en heeft hij intussen meer dan 6 miljoen klanten. Het verhaal van Hope klinkt bizar. Hoe zou je het eigendom van de maan kunnen opeisen, simpelweg door jezelf tot eigenaar uit te roepen? En alsof dat nog niet gek genoeg zou zijn, hoe is het mogelijk dat er dan ook nog mensen bestaan die zo gek zijn om Hope te geloven, en hem te betalen voor een perceel op de maan? Als we onze ogen echter afwenden van de nachthemel, en onze blik verplaatsen naar het oppervlak van onze eigen planeet, is het misschien minder bizar. Of liever gezegd: we zien ineens een ongemakkelijke gelijkenis tussen de oplichterspraktijken – want, voor alle duidelijkheid, dat zijn het – van de man die de maan verkoopt, en de wijze waarop hier op aarde de boel bestierd wordt, die in het licht ervan ook iets vreemds krijgt.
Dat niet alleen de maan, maar ook de aarde en de (natuurlijke) bronnen die we nodig hebben om van te leven, door niemand als zijn of haar exclusief eigendom geclaimd zouden mogen worden, is een gedachte met een lange traditie. De rivieren, de zeeën en de stranden, bijvoorbeeld, waren volgens het Romeinse recht res communes (gemene zaak), en behoorden iedereen toe. Ook Immanuel Kant, in zijn essay Naar de eeuwige vrede (1795), verwijst nog naar het idee ‘dat het recht op de oppervlakte [van de aarde] aan de menselijke soort gemeenschappelijk toekomt’. Het was deze traditie van denken die ten grondslag lag aan de beslissing van de vn om de maan en andere hemellichamen tot ‘province of all mankind’ te verklaren, en zo individuele staten te verbieden er eigendom over te claimen.
Tegelijkertijd is het overduidelijk dat dit idee in de loop van de geschiedenis steeds meer onder druk is komen te staan. Dennis M. Hope houdt ons een ongemakkelijke spiegel voor. Want waarom vinden we het eigenlijk vanzelfsprekend dat eigendom geclaimd wordt op het aardoppervlak – op grondpercelen, bossen, natuurgebieden, grondstoffen en andere natuurlijke bronnen? Waarom behoort het bijvoorbeeld tot het ‘entertainmentnieuws’ dat een voetballer voor 50 miljoen euro een Grieks eiland koopt als huwelijkscadeau voor zijn zaakwaarnemer?3 Waarom is er zo weinig aandacht en verontwaardiging over het feit dat Nestlé wereldwijd een actieve lobby voert om drinkwater te privatiseren? En waarom vinden we het normaal dat farmaceutische bedrijven patenten claimen op traditionele natuurlijke geneesmiddelen, of dat een bedrijf als Monsanto de genetische codes van zaden en gewassen als intellectueel eigendom claimt?
Dat dit, stuk voor stuk, allerminst vanzelfsprekendheden zijn, werd al scherp verwoord door Jean-Jacques Rousseau. In een beroemde passage in zijn Vertoog over de ongelijkheid (1755) schrijft hij:

De ware grondlegger van de burgerlijke maatschappij: dat was hij die als eerste een stuk grond omheinde, zich verstoutte te zeggen: ‘Dit is van mij’, en onnozelaars trof die hem geloofden. Hoeveel misdaden, oorlogen, moordpartijen, ellende en verschrikkingen zouden het mensengeslacht niet bespaard zijn gebleven, als iemand toen de palen had uitgerukt of de gracht had dichtgegooid, en zijn medemensen had toegeroepen: ‘Luister niet naar deze bedrieger; jullie zijn verloren als jullie vergeten dat de vruchten van de aarde voor iedereen zijn en dat de aarde van niemand is.’

Als Rousseau het heeft over dat wat ‘voor iedereen, maar van niemand’ is, en Kant over het gemeenschappelijk toebehoren van het aardoppervlak, hebben ze het in wezen over de commons, of, in het Nederlands, de ‘meent’. De ‘meent’ verwees traditioneel naar een gemeenschappelijke weide of heidegrond in of nabij een dorp, maar kon ook refereren aan de gemeenschap zelf. Het is een begrip dat in ons dagelijks taalgebruik nogal in onbruik is geraakt (al zit het nog verstopt in ‘gemeente’), en dat is op zich al een teken aan de wand. De belangrijkste reden daarvoor is, zo zal verderop duidelijk worden, dat de moderne geschiedenis, tot de dag van vandaag, zich kenmerkt door een grootschalige onteigening en vernietiging van de meenten, zowel van natuurlijke als kunstmatige.
Dat maakt het juist des te belangrijker om het opnieuw over de ‘meenten’ te hebben, en dat is ook de reden dat er juist in de afgelopen pakweg twintig jaar, binnen zowel wetenschappelijke als activistische kringen, opnieuw veel gesproken en geschreven is over de meent. En belangrijker nog: de meent is niet slechts een begrip, maar ook een praktijk, en daarmee een inspiratiebron voor allerlei organisaties om weerstand te bieden tegen het neoliberalisme.

De onteigening van de meent

Wat is de ‘meent’? De meent (of ‘gemene gronden’) was zoals gezegd het gebied waarvan de mensen die in de omgeving woonden gemeenschappelijk gebruik konden maken, zonder dat ze iemands exclusieve eigendom waren. Het waren doorgaans niet-gecultiveerde gronden, bijvoorbeeld de heide- en weidevelden waar vee kon grazen en waar men plaggen kon steken, en de bossen waar men hout kon vinden voor het haardvuur en voor reparaties aan de woning. Als zodanig vormden de meenten gedurende de middeleeuwen een cruciale voorwaarde voor een groot deel van de (armere) bevolking om te kunnen voorzien in hun levensonderhoud.
De historicus Peter Linebaugh stelt in zijn boek The Magna Carta Manifesto (2008) dat er vermoedelijk geen enkele samenleving op aarde heeft bestaan waar de meenten geen deel van uitmaakten. Tegelijk waren de meenten dikwijls inzet van felle strijd, tussen de machthebbers die hun territorium en invloed wilden uitbreiden, en het ‘gewone’ volk dat van de meenten afhankelijk was. Zo schrijft Linebaugh over de Charter of the Forest, een verdrag waarmee in 1217 in Engeland de bescherming van de commons werd afgedwongen, en het recht van eenieder om in de bossen hout te sprokkelen, klein wild te vangen of varkens te laten ‘eikelen’. Een groot deel van die meenten kwam vanaf 1536 echter alsnog in de handen van de landadel, nadat koning Henry viii de kloosters had ontbonden en onteigend. Rond die tijd was, naar schattingen van diverse historici, zo’n kwart tot een derde van het oppervlak van Engeland en Wales ‘gemene grond’. Aan het begin van de twintigste eeuw was dat nog maar 5 procent, tegenwoordig nog maar 3 procent.
Zo verdwenen in de loop van de moderne geschiedenis de meenten langzaam maar zeker van de kaart, een proces dat bekendstaat als the enclosure of the commons. ‘To enclose’ betekent letterlijk ‘omheinen’, en wil dus zeggen dat een koning, landheer of grondbezitter eigendom claimt op een gebied dat tot dan toe gemeenschappelijk was door het te omheinen met heggen, hekken of muren. Het gebruik door anderen werd zo moeilijk of onmogelijk gemaakt, en tegelijk bij wet verboden: het betreden van deze gebieden, of daarop jagen, werd geoormerkt als misdrijf, ‘landloperij’ of ‘stroperij’; hutten op onteigend gebied werden gesloopt, zwervers werden in kampen of in tehuizen geplaatst.
Enclosure is een ‘stille diefstal’, zoals David Bollier het noemde, omdat hij dikwijls geleidelijk gaat, gefaciliteerd wordt door de wet, en daarom ook niet als diefstal wordt herkend. Het volksrijm, dat als motto bij dit hoofdstuk dient, probeert ons van die stille diefstal bewust te maken. We zouden het als volgt in het Nederlands kunnen vertalen: ‘De wet sluit op diegene / die de gans steelt van het gemene. Maar laat de grotere schurk gaan / die de meent steelt onder de gans vandaan.’ Toch vonden de enclosures zeker niet zonder protest plaats: beroemde zeventiende-eeuwse protestbewegingen, de Diggers en de Levellers, danken hun naam aan het feit dat ze de omheiningen rondom de onteigende meenten uitgroeven of met de grond gelijk maakten.

[…]

 

Copyright © 2022 Thijs Lijster

pro-mbooks1 : athenaeum