Leesfragment: Zwijgmannen

20 september 2022 , door Jaap Robben
|

Nu op de longlist van de Boekenbon Literatuurprijs 2022: Jaap Robbens Zwijgmannen. Lees bij ons de eerste pagina’s!

Zwijgmannen bevat de uitgebreide en herziene columns van het in Trouw gepubliceerde feuilleton ‘Po Polska’.

N.B. Lees op onze site fragmenten uit SchemerlevenZomervacht en Birk, besprekingen van Birk en Biografie van een vlieg, en Birgit Erdmans toelichting bij haar Duitse vertaling van Birk.

 

Zwijgmannen

Via via kreeg ik het Poolse telefoonnummer van Iwan. Ons eerste gesprek was nogal bondig.
‘Ja?’ zei de stem die opnam.
‘Sie sprechen mit Jaap Robben.’
Het bleef stil. Ik vertelde over onze oude kersenbomen die gesnoeid moesten worden en dat we iemand zochten die dat voor ons kon doen.
‘Gut,’ bromde de stem. ‘Samstag. Vier Uhr.’ Ik moest ons adres whatsappen.
‘Bis Samstag,’ zei ik nog, maar er was al opgehangen.
Mijn vriendin en ik wonen al negen jaar in een voormalige boerderij uit 1910 in een Duits Rijndorp. De eerste jaren renoveerden we alles zelf. Maar sinds we kinderen kregen, lukte dat niet meer. Bovendien waren de kozijnen hoognodig aan vervanging toe, we hadden zelfs al nieuwe besteld. Het betekende wel dat de gevel op sommige plekken nog moest worden uitgeslepen. Daarvoor zocht ik al tijden een goed klusbedrijf. Er was een mannetje langs geweest dat beloofde om maandag te beginnen, maar vervolgens nooit kwam. Daarna was er het mannetje dat op al mijn vragen antwoordde geen probleem, geen probleem, maar nadien zijn telefoon niet meer opnam. Tussendoor was er nog het mannetje geweest die steeds als ik hem nabelde, zei dat hij de offerte bijna-bijna-bijna af had.

Het werd zaterdag.
Onze bel ging om exact vier uur. Door het raampje in onze voordeur zag ik een enorme buik. Daarbovenop het rode gezicht van de man, die Iwan bleek te zijn. Als hij zijn fronsrimpel ontspande zag je dat hij in die plooi wit was. Achter hem stonden vier zwijgmannen naar het grind te turen.
Ik stelde me voor. Hun ruwe handen schudden aarzelend de mijne. Ik voelde dat ze voorzichtig deden met mijn hand. Na elkaar mompelde ieder van hen onverstaanbaar zijn naam. Ze glimlachten beschaamd naar elkaar alsof dit heel gênant was om te doen. Ik heb toen niemands ogen gezien. Achteraf bleken deze mannen Patryk, Tomasz, Marek en Wojtek te zijn.
‘Gut,’ zei Iwan. ‘Wo sind die Kirschbaumen?’
Ik gebaarde richting de achtertuin. Meteen werden er commando’s uitgedeeld. Haastige werkschoenen draafden over het grind. Als een legertje namen ze de bomen in. De dunste mannen klommen het hoogst. Ik waarschuwde voor vermolmde takken, maar de motorzagen gilden al. Rond de stammen vielen geweien van hout in het gras. Alsof ik naar een versneld filmpje keek, sleepten Iwan en Marek alle takken naar een hakselmachine die onafgebroken snippers spuwde.
‘Gut?’ kwam Iwan tussendoor vragen. Ik knikte. Zijn drafje terug naar de hakselmachine leek nog sneller dan zijn loopje naar mij toe, alsof ons gesprek van vijfentwintig seconden verspilde werktijd was die hij moest compenseren.
Binnen een uur waren alle bomen gekortwiekt. Het vijftal stond vervolgens uit te hijgen op de binnenplaats en ze dronken elk een fles Poolse Punica leeg.
‘Noch viele Arbeit,’ zei Iwan. Hij tuurde door een smerig raam een kamer in. Daar was de plek waar we ooit wilden gaan slapen. Nu lag er een berg oude glaswol. In gedachten frunnikte Iwan wat aan het kozijn. ‘Entschuldigung,’ mompelde hij toen hij een lange splinter uit het verveloze hout lostrok.
Ik zei dat het niet erg was, omdat er nieuwe kozijnen kwamen.
‘Die Arbeit können wir auch.’
‘Echt?’
‘Jaja.’
‘Maar jullie zijn toch tuinmannen?’
‘Wij zijn Poolse mannen.’
‘Ja?’
‘Wij kunnen alles.’

 

Stekje

Hoe vaker de zwijgmannen komen werken, hoe lastiger ik het vind. Doordat we geen taal delen, maar slechts enkele woorden van elkaar begrijpen, klinken mijn zinnen steeds als bevelen.
Schrauben.
Glatt machen.
Das muss weg.
En wanneer die laatste zin te lang is, zeg ik enkel: Weg. Waarna die twintig jaar oudere mannen mijn opdracht uitvoeren, altijd op een gejaagd drafje. Ik gebaar dat ze kalmer aan mogen doen, waarna ze me meewarig aankijken en nog fanatieker gaan sjouwen. Het maakt mij een soort opzichter die ik niet wil zijn. De veiligheidsbrillen die ik uitdeel, zet niemand op. De stofmaskertjes liggen nog steeds in de verpakking op een vensterbank.
Marek neemt me mee naar buiten om de lijn te controleren die hij op de muur heeft gemaakt. ‘Gut?’ vraagt hij.
Ik knik.
Vervolgens zet hij zijn slijptol tegen onze gevel. Op slag verdwijnt hij in een gruizige wolk. Ik voel de steensplinters tegen mijn schenen, stof knerpt tussen mijn tanden. Handen op mijn oren. Marek kan onmogelijk zien waar hij slijpt. Maar zodra hij de slijptol uitzet, blijkt de snee in de muur waterpas en kaarsrecht. Ik wil van alles zeggen, maar kan alleen ‘Gut’ uitbrengen. Marek rochelt grauw speeksel in de struiken, blaast zijn neusgaten leeg en steekt een sigaret op. ‘Gut?’ vraagt hij en wijst naar de spleet in de gevel.
‘Gut,’ antwoord ik nog eens en probeer ermee te zeggen, héél gut, maar zet alsjeblieft een stofmasker en een veiligheidsbril op.
Eigenlijk verlopen al onze gesprekken zo.
‘Kaffee?’
‘Gut.’
‘Worstenbrood?’
‘Gut.’
Een schaafwond aan je scheen van de slijptol.
‘Nicht gut.’
Tegen het eind van de middag ga ik kijken hoe hun werk vordert. En om te vragen of ze nog koffie lusten. Het gereedschap ligt op de grond, accu’s zoemen zacht in hun laders. Ik vind de mannen rond de clematis die ons schuurtje overwoekert. Betrapt halen ze hun telefoon tevoorschijn om de foto’s te laten zien die ze van onze bloeiende clematis hebben gemaakt. Wojtek opent Whatsapp en wijst dat hij als antwoord op zijn verstuurde foto een hartje ontving. ‘Von Frau.’ Er wordt onderling gesmiespeld, Marek houdt me tegen met zijn hand zodat ik niet kan weglopen.
‘Jaapoo,’ zegt Wojtek dan, hij is hun woordvoerder geworden. Maar voor hij verder kan gaan, bemoeit iedereen zich alweer met het gesprek. Gebarend en met de vertaalapp op hun telefoons vertellen ze dat ze een stekje willen.
‘Natürlich,’ zeg ik. Met mijn wijsvinger en middelvinger als schaar beeld ik uit dat ze zoveel mogen knippen als ze willen.
Wojtek klapt een mes uit en snijdt soepel een paar uitlopers af. Met zijn andere hand haalt hij een papieren zakdoek uit de borstzak van zijn werkjas. Vervolgens maakt hij die zakdoek nat en omwikkelt er behoedzaam het stekje mee. Patryk en Marek volgen geconcentreerd zijn handen en vergeten de sigaretten tussen hun eigen vingers. Haastig gaat Wojtek naar binnen en komt terug met zijn oude rugzak. Hij schudt de kruimels uit zijn broodtrommel en legt het ingebakerde stekje erin te rusten. ‘Für zuhause,’ zegt hij.
‘Gut,’ antwoord ik. Waarna iedereen zich weer richting zijn gereedschap haast.

 

© Jaap Robben, 2021

pro-mbooks1 : athenaeum