Leesfragment: Arkadia

02 april 2023 , door Sipko Melissen
|

Donderdag 6 april om 17.00 bij Het Martyrium presenteert Uitgeverij Van Oorschot de nieuwe roman van Sipko Melissen, Arkadia. Een drieluik! Wees welkom en lees nu vast een fragment.

De negenjarige Ko moet zijn eerste schoolvriendje op het eiland Tholen achterlaten wanneer de familie naar een dorp in de provincie Utrecht verhuist. Ko is de zesde zoon uit een gereformeerd onderwijzersgezin van elf kinderen. Het eerste deel van het drieluik Arkadia speelt zich af tegen de achtergrond van het bezoek van Eleanor Roosevelt op 20 juni 1950 aan Oud-Vossemeer. De beide vriendjes ontvluchten de feestelijkheden om te gaan zwemmen in de Eendracht, wat hun bijna fataal wordt.

Het grote middendeel speelt vijf jaar later tijdens een idyllische vakantie op een landgoed aan de rand van het dorp Putten. Ko’s zoektocht naar een vriendje neemt een bijzondere wending als hij het boek Het drama van Putten in handen krijgt.

In het laatste deel lift de vijfentwintigjarige Ko naar Friesland, waar zijn ouders vakantie houden. Het is juli 1967, de Summer of Love. Dat weekend zal hij de vriend introduceren met wie hij een eindeloze zomer aan de kust van Cornwall heeft doorgebracht. Een hoogtepunt is het gesprek dat Ko aan het eind van dat weekend met zijn vader in een café te Lemmer heeft.

N.B. Lees op onze site ook een fragment uit Een kamer in Rome.

 

Woudsend

Als uit de hemel neergedaald loopt een jongeman op een zomerse morgen door het Friese landschap op weg naar Woudsend. Het is, om precies te zijn, woensdag 19 juli 1967. Hij is die ochtend vertrokken uit Balk, waar hij overnachtte in de romantische hoop de opening van het gedicht Mei, waarvoor dat kleine stadje model zou hebben gestaan, te kunnen herbeleven. Hij had het raam van zijn kamer aan de gracht open gelaten maar hij heeft geslapen als een roos en geen bakkersknecht gehoord, Als ’n jonge vogel fluitend, onbewust van eigen blijheid. Voor zijn studie heeft hij een werkstuk gemaakt over dit lange gedicht van Gorter met de beroemde opening: Een nieuwe lente en een nieuw geluid.
Hij is op weg naar zijn ouders die voor de maand juli een huisje hebben gehuurd bij Koufurderrige. Hij verheugt zich erop aan zijn ouders en jongere broertjes en zusjes te kunnen vertellen over de zes eindeloze weken aan de kust van Cornwall op een camping met hier en daar een caravan, op nog geen honderd meter van de rotskust waar de zee met blinde regelmaat tegenop klimt en tegenaan beukt. En met de baaitjes waar gezwommen en gezonnebaad kan worden. Zes weken als één lange dag van ontbijten (met gebakken eieren, spek en worstjes) zwemmen, wandelen naar St. Merryn of Padstow om cider te drinken of fish-and-chips uit een oude krant te eten.

De eerste oneindig lange vakantie met Bor, die alles al lang van tevoren vanuit Birmingham heeft geregeld, waar hij het afgelopen jaar Engels studeerde.

Vanuit Balk wandelt hij rechtstreeks naar het Slotermeer waar de witte, strakgespannen zeilen hem gelukkig maken. Hij is op twee plaatsen tegelijk: hij is nog op het South West Coast Path op weg naar Trevose Head en hij volgt de weg langs het Slotermeer in noordelijke richting. Hij is overal en nergens. Hij is op weg naar Woudsend en hij is op de camping, in de caravan waar ’s ochtends het tweepersoonsbed opgeklapt moet worden om er leefruimte te creëren.
Op weg zijn is mooier dan aankomen. Zijn hoofd is niet leeg maar poreus, luchtig als schuim. Overal waar hij kijkt is groen en blauw, groen van de weilanden, blauw van de lucht en het meer. Op het monotone geluid van de wind na is er stilte zo ver je kunt kijken. Op Trevose Head hoorde je altijd de zee grommend worstelen met de rotsen, ook in de caravan. Het was heerlijk om ’s avonds op bed dat vertrouwde geluid op de achtergrond te hebben. De krappe gordijntjes dicht, een zwakke verduistering die aangevuld moest worden met grote handdoeken voor de raampjes.
Hij ziet zijn vader en moeder in het zomerhuisje zitten, wachtend op hem en zijn verhalen, evenals zijn twee jongere broers en de drie zusjes. Maar wat kan hij vertellen? Dat Bor steeds bruiner en mooier werd en dat híj steeds bruiner en mooier werd en dat hij in zijn kleine zwembroek langs de vloedlijn danste. Of over de nachten dat hij wakker schrok en zich bewust was van de kosmische verlatenheid waardoor zij omringd waren?
Moest hij, om de spanning te verhogen, vertellen dat zij tijdens die vakantie op Trevose Head technically voor levenslang in aanmerking kwamen? Toen ik op een zonnige ochtend in onze lievelingsbaai Bor aanhaalde en spontaan zoende, wees hij mij erop dat we officieel de kans liepen levenslang de bak in te gaan. Homoseksualiteit was in Engeland nog steeds illegaal, met buggery technisch strafbaar by imprisonment for life.
De Sexual Offences Act zou pas op 27 juli 1967 van kracht worden. Die Act legaliseerde homoseksuele handelingen in Engeland en Wales, op voorwaarde dat ze consensueel waren, privé en tussen twee mannen die de leeftijd van 21 jaar hadden bereikt. Bor was drieëntwintig, ik vijfentwintig. In zoverre zaten we goed.
Wij kwamen voor ons gevoel uit een andere wereld, waarvan het centrum de binnenstad van Amsterdam was, met de Herengracht, Hoppe, De Oude Herberg; de nieuwe boekwinkel aan het Spui. Het was de tijd van Provo, de summer of love was in aantocht.

Ik leerde Bor kennen in de koffiekamer van het Instituut voor Neerlandistiek op de Herengracht. Die koffiekamer deelden we met de afdeling Engels die in het pand naast het onze huisde. Maar we zouden elkaar ook in die overvolle koffiekamer waarschijnlijk nooit hebben leren kennen wanneer we niet aan elkaar waren voorgesteld door een gemeenschappelijke vriendin die lid was van Olofspoort, net als Bor, en Neerlandistiek studeerde, net als ik. Af en toe ontmoeten we elkaar in de pauze tussen twee colleges, wisselen wat uit, drinken ons bekertje koffie, en gaan daarna weer op in de stroom studenten die via trappen en gangen verdwijnen in kleine zaaltjes. Op een dag, nadat we in de koffiekamer wat hebben staan praten, komt hij mij achterna als ik de trap naar de tweede verdieping op loop om naar college te gaan. Ik sta twee treden hoger dan Bor. De lange stevige jongen is nerveus als hij mij vraagt of ik deze avond met hem in de mensa wil eten. Ik ben verrast.

Het is maandag 31 januari 1966. Een datum die later op de Anton Pieckkalender wordt aangekruist. Ik ga mee naar de mensa, waar we rodekool met aardappelpuree eten en na afloop ga ik in op zijn voorstel om op zijn zolderkamer nog wat te drinken. Bor maakt koffie op het kampeergasje, we praten tot een van ons tweeën over literatuur begint. We springen van boek naar boek alsof het ijsschotsen zijn op weg naar de overkant. Giovanni’s Room van James Baldwin is de overkant. We zijn aangekomen op het punt waarvan we niet wisten dat we er op weg naartoe waren. We vallen stil. Wat moeten we erover zeggen? Ik was gefascineerd door het verhaal van David en Giovanni, dat zich voor een groot deel afspeelt in een Parijs’ café waar een gemengd, extravagant publiek komt dat drinkt en flirt, en tot diep in de nacht doorgaat om ’s ochtends vroeg te ontbijten met oesters en champagne ergens in de Hallen. Alles wat ik weet over mannen die op elkaar verliefd worden en met elkaar naar bed gaan heb ik uit dat boek. Ik heb geen enkele ervaring, noch met extravagante kroegen, noch met naar bed gaan. Een keurige ex-gereformeerde jongen die Nederlands studeert en ieder weekend naar huis gaat. En vriendschappen koestert waarbij de seksualiteit tot in het oneindige gesublimeerd is.
‘Wat ik zo bijzonder vind,’ zegt Bor na een tijdje, ‘is dat de hoofdpersoon een blanke, blonde Amerikaan is. Dat is toch merkwaardig. Waarom zou Baldwin dat gedaan hebben?’
Tot mijn schande moet ik bekennen dat dat mij niet eens is opgevallen. Ik zag de Italiaan Giovanni en de Amerikaanse jongen, David, als twee jongens die voor elkaar vallen. De kleur van de schrijver was mij niet onbekend. En ik vertel wat ik het mooiste stukje vind, aan het eind van deel één. Dat David na die nacht met Giovanni meegaat. He pulled me against him, putting himself into my arms as though he were giving me himself to carry, and slowly pulled me down with him to that bed. With everything in me screaming No! yet the sum of me sighed Yes.
Bor komt naast mij zitten en legt zijn hand op mijn knie.
‘Zullen we naar Parijs gaan?’

Die nacht blijf ik bij hem slapen. Het had een nacht zonder gevolgen kunnen worden, een nacht als een komeet zonder staart. Ik blijf slapen bij iemand met een eigen geschiedenis, waar ik die eerste avond wel iets over te weten kom. Wat het meeste indruk op mij maakt is het verhaal over het jaar Amerika. Het is alweer drie jaar geleden dat hij studeerde aan het Davidson College in North Carolina. Hij had dat jaar Amerika met de Greyhound doorkruist, een Braziliaanse student leren kennen met wie hij slaapkamer, bed en douche deelde, was bevriend geraakt met mensen uit de Amerikaanse bovenlaag die zich ontfermden over buitenlandse studenten die ze meenamen naar hun club waar de rolverdeling tussen leden en bedienend personeel in de kleuren wit en zwart was uit te drukken. Hij zingt in het College Choir dat langs universiteiten trekt om uitvoeringen te geven. Aan het eind van dat jaar voelt hij zich in dit andere leven zo thuis dat hij de terugreis met de Grote Beer met schrik en tegenzin tegemoetziet. Maar de riante beurs is maar voor één jaar geldig.

[…]

 

© Copyright 2023 Sipko Melissen, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum