Leesfragment: Een bijzondere vorm van waarheidsliefde: bij De heerser van Machiavelli

22 mei 2023 , door Arnon Grunberg
| | |

In de aanloop naar het nieuwste deel, Toni Morrisons Teer, in september, publiceren we op deze site alle nawoorden bij de klassiekers in de Perpetuareeks. Vandaag: De heerser, Machiavelli's beroemde zestiende-eeuwse verhandeling over macht. Met een nawoord van Arnon Grunberg, dat hieronder te lezen is. ‘Als de mens een mijn is, dan is De heerser het handboek voor de mijnwerker.’

‘Machiavellist’ is een gangbaar woord voor een politicus of manager die in zijn persoonlijke moraal alles ondergeschikt maakt aan zijn eigen machtsuitoefening. In De heerser kan zo iemand opzoeken waarom dat moet, en hoe. Meestal gaat het om een subtiel spel waarbij andermans belangen in het oog worden gehouden, juist omdat de macht dan effectiever kan worden gehandhaafd.

Machiavelli geeft richtlijnen voor het beleid van de heerser die zijn zetel ongestoord wil behouden. Daarbij geeft hij voorbeelden van het goed of verkeerd toepassen van gedragsregels, die ten dele amoreel zijn, en niet vrij van een grote dosis cynisme. Het boek is geschreven voor politici, maar het werd onbedoeld een filosofische analyse van het begrip macht. Niet zonder reden was het lievelingslectuur van zowel Napoleon als Stalin.

N.B. Lees ook een Q&A met James Hankins, auteur van Virtue Politics: Soulcraft and Statecraft in Renaissance Italy over onder anderen Machiavelli.

 

Geen enkel voor- of nawoord kan de inleiding die vertaler Frans van Dooren bij De heerser schreef overbodig maken of overtreffen. Ik beschouw Van Doorens inleiding, waarin hij Machiavelli in historisch perspectief plaatst, alsmede zijn nawoord, een verantwoording bij zijn vertaling waarin hij nader ingaat op Machiavelli’s stijl, als onmisbaar. Mijn nawoord zal niet meer zijn dan een luchtig en persoonlijk ornament. Een voetnoot van een apostel, want een schrijver schrijft niet alleen zijn eigen boeken en geschriften, hij functioneert in veel gevallen ook als missionaris voor schrijvers die hij bewondert, een bewondering die hij hoopt te delen met anderen. Men bewondert nu eenmaal niet graag alleen.
Het was de dichter Floris Voorvelt (na één verhalen- en één dichtbundel had hij de pen terzijde gelegd), die mij tijdens een van onze ontmoetingen in het Amsterdamse café Scheltema eind jaren tachtig op de hoogte bracht van Machiavelli’s bestaan. ‘Jij hebt wel iets van een machiavellist,’ zei Voorvelt.
‘Wat is een machiavellist?’ vroeg ik.
Waarop hij Machiavelli’s leven alsmede het machiavellisme kort schetste. Alle vooroordelen die Frans van Dooren althans ten dele heeft geprobeerd te ontzenuwen, kwamen in die schets naar voren. Dat Machiavelli een sluwe vos zou zijn geweest, een gewetenloze opportunist, een verachter van het christendom, een voorloper van Nietzsche, een misantroop die er satanisch plezier aan beleefde de mensen te beschrijven zoals ze in zijn ogen waren: kleinzielig, verachtelijk en slecht.
Toen ik mijn debuut schreef, De Machiavellist (ondertitels: Een verantwoording in zeven liederen, De beschuldigde spreekt), had ik noch De heerser noch enig ander boek van Machiavelli gelezen. Voorvelts samenvatting, die Machiavelli niet geheel recht deed, had kennelijk zoveel indruk op mij gemaakt dat ik meende mijn eerste, in eigen beheer uitgegeven boek in een bepaalde traditie te moeten plaatsen. Hoogmoedig maar ook onvoorzichtig, want zo’n goede naam had Machiavelli niet. Het zijn, merk ik ook nu nog, vooral negatieve adjectieven waarmee men hem in verband brengt.
Echt lezen ging ik Machiavelli pas toen ik mij voorbereidde op het schrijven van een hedendaagse Lof der Zotheid in 2000. De intuïtieve zielsverwantschap die ik ruim tien jaar daarvoor gevoeld meende te hebben, bleek bij bestudering van waarschijnlijk het belangrijkste boek van Machiavelli op waarheid te berusten. Wie zoekt zal in mijn antwoord op Erasmus, De Mensheid zij geprezen, verschenen in 2001, zonder moeite sporen en echo’s van Machiavelli kunnen vinden.
Nog steeds kon ik mij een machiavellist noemen, maar nu met reden. Weliswaar was het niet mijn bedoeling de mensen ‘uit te roeien of te strelen’, zoals Machiavelli in het derde hoofdstuk van De heerser adviseert, want ik was geen heerser in de klassieke zin van het woord en ik ambieerde dat ook niet te zijn: mijn koninkrijk was geen staat maar een achtertuin.
Er zijn allerlei redenen om van De heerser te genieten, praktische, historische en stilistische, en er zijn veel mensen die hun voordeel met deze tekst kunnen doen: Machiavelli’s navolgers, christenen, psychologen, machtswellustelingen, managers en schrijvers.
Machiavelli schrijft in zijn inleiding weliswaar dat men tot het volk moet behoren om de heerser te leren kennen, maar het mensentype van de heerser duikt tegenwoordig overal op, in het volk en daarbuiten. Het heersen is gedemocratiseerd. In elke organisatie die een hiërarchie kent (en welke organisatie kan zonder?) komt de heerser voor in al zijn verschijningsvormen. Wie de heerser nog niet kent, zal hem snel leren kennen.
Wij zijn zelf feitelijk bijna per definitie heersers, in ieder geval parttime: er is altijd wel iemand over wie wij heersen, op ons werk dan wel thuis, en zelfs het verlangen om niet overheerst te worden maakt ons in zekere zin al tot heerser. Tegen hen die bezwaar maken tegen dit krachtige woord zou ik willen zeggen dat het eufemisme de werkelijkheid niet verandert.
Machiavellisme is geen gewetenloos opportunisme maar een bijzondere vorm van waarheidsliefde. Zelf verklaart Machiavelli in een van zijn brieven dat hij alleen geïnteresseerd is in ‘wat redelijkerwijs zou kunnen bestaan, wat bestaat en wat heeft bestaan.’
De machiavellist bestudeert zichzelf en zijn omgeving en vraagt zich daarbij niet telkens af hoe hij en anderen zouden moeten zijn, maar hoe ze zijn. Zijn beschouwingen lijden niet onder een opgelegd mededogen; hij komt niet in de verleiding om de resultaten van zijn onderzoek te vervalsen omwille van de goede smaak en andere sentimenten.
De belangrijkste vraag die je je in het intermenselijk verkeer kunt stellen is: wat wil ik van de ander en hoe krijg ik dat? Maar ook: wat moet ik daarvoor teruggeven?
Een transactie die niet beide partijen gelukkiger maakt is uiteindelijk een onverstandige transactie.
De mens is een instrument. Het is nobel te denken dat ieder mens een doel op zichzelf is, maar voor anderen blijft hij middel zoals zij dat voor hem blijven. En in veel opzichten is ongebruikt blijven het ergste lot dat een mens kan treffen.
Dit klinkt misschien kil maar pogingen om deze werkelijkheid te camoufleren zijn nog killer.
Hoeveel ellende ontstaat er niet doordat mensen niet weten wat ze van elkaar willen en hoe ze wat ze willen uit de ander moeten krijgen? Zij zijn als mijnwerkers die zonder voorbereiding de mijn in gaan.
Als de mens een mijn is, dan is De heerser het handboek voor de mijnwerker. Machiavelli leert op welke stenen we moeten kloppen, welke gangen we beter kunnen vermijden, wanneer we de zuurstoffles tevoorschijn moeten halen en waar het goud zit.
Machiavelli heeft het in De heerser in eerste instantie over de bestuurder van een staat die een hoger doel nastreeft, namelijk het behoud van zijn staat en zijn macht, en daarmee ook het welzijn van zijn burgers. Maar het is niet onlogisch te redeneren dat de staat uiteindelijk alle burgers van die staat zijn en dat zij, binnen de grenzen van redelijkheid, in de gelegenheid moeten worden gesteld hetzelfde na te streven als hun heerser: consolidering en uitbreiding van macht, roem en welvaart.
Machiavelli’s subtiele verachting van het christendom is niet moeilijk te begrijpen. Hoewel hij het christendom nooit verlaat, wat waarschijnlijk niet alleen onmogelijk maar vooral ook onpraktisch zou zijn geweest, en ik geloof dat men Machiavelli uiteindelijk een praktisch mens moet noemen, verklaarde hij vlak voor zijn dood dat hij liever naar de hel ging dan naar de hemel, want in de hel zou hij in beter gezelschap verkeren. De verheerlijking van het zwakke, de beloning voor goede daden ná de dood, een naïef vertrouwen in mededogen, al deze kenmerken van het christendom genereren lethargie en geven cynische heersers de mogelijkheid om het volk te misbruiken en te onderdrukken.
Het machiavellisme is geen bekrompen utilitarisme, hoewel het zeker utilitaristische trekken heeft, het propageert een onmiskenbare nieuwsgierigheid naar en interesse voor de ander. Zoals Machiavelli niet moe wordt de lezer eraan te herinneren dat de mensen slecht zijn en dat een heerser die alleen goed wil doen zich onmogelijk zal kunnen handhaven, zo moet men in het dagelijkse leven erop voorbereid zijn dat men niet voor zich heeft wie men denkt voor zich te hebben. Om onaangename verrassingen te voorkomen dient men zich grondig te verdiepen in de ander.
En het is onjuist te denken dat wie de ander ziet als middel de ander onmenselijk en wreed tegemoet zal treden. Een ruiter zal meer plezier hebben van zijn paard als hij dat paard goed verzorgt. Ik kan me zelfs voorstellen dat hij genegenheid voelt voor zijn paard, dat uiteindelijk toch een verlengstuk is van zijn benen.
In zijn roman Dagboek van een slecht jaar (2007) wijdt de essayist, die op te vatten is als Coetzee zelf, een hoofdstuk aan Machiavelli. Hij stelt dat Machiavelli’s nadruk op de necessità, de noodzaak, tot wreedheid leidt. Machiavelli’s denken vat hij samen met: eerst komt de noodzaak, dan de moraliteit. En Coetzee stelt dat dit grove residu van Machiavelli’s denken zich meester heeft gemaakt van de massa. Als voorbeeld voert hij de discussie aan over martelen die enige tijd geleden heeft gewoed en nog steeds woedt: mag men martelen in het geval van de zogenaamde tikkende bom?
Coetzee vertelt over Australiërs die meedoen aan een discussie op de radio en die vrijwel zonder uitzondering het martelen steunen. Toch, zo zegt hij, zien zij niet dat deze opvatting in tegenspraak is met het gebod je naaste lief te hebben als jezelf.
‘Deze zogenaamde contradictie,’ schrijft Coetzee, ‘belichaamt de kwintessens van het machiavellistische en daarom van het moderne denken.’ Waarmee hij niet ten onrechte onze tijd beschrijft als wezenlijk machiavellistisch.
Dat onze tijd een machiavellistische tijd is lijkt mij geheel juist. Hoewel ik Coetzee voor een groot romanschrijver en een belangrijk denker houd moet ik hier iets ter verdediging van Machiavelli aanvoeren.
Zijn necessità kan gebruikt worden om elke wandaad te rechtvaardigen, maar voor de rechtvaardiging van een wandaad kan men ook de Bijbel goed gebruiken. Machiavelli stelt dat het noodzakelijk is dat de heerser zich niet onnodig gehaat maakt en Machiavelli, die zelf is gemarteld door de staat, is een te grote scepticus om te geloven dat marteling betrouwbare informatie oplevert.
Hij lijkt in een aantal gevallen het overleven van een individuele burger ondergeschikt te maken aan het overleven van de staat, maar het zou hoogst hypocriet zijn Machiavelli daarop aan te vallen. Elke staat vindt zijn eigen overleven belangrijker dan het overleven van individuele burgers, hetzij burgers van andere staten, hetzij burgers van de eigen staat. Er komt natuurlijk een moment dat de kritische massa overschreden wordt en dat het aantal dode burgers de staat in gevaar brengt.
Het wantrouwen van Machiavelli ten opzichte van de mens is groot en anders dan bijvoorbeeld Coetzee zag hij de wreedheid van de mens als een aangeboren eigenschap. Het was en is uiteraard de staat, en dat is ook zijn belangrijkste legitimering, die die wreedheid moet beteugelen.
Men kan Machiavelli’s noodzaak beschouwen als rechtvaardiging van marteling, maar diezelfde noodzaak kan men ook gebruiken om marteling te bestrijden. Een heerser die heden ten dage martelt maakt zich onnodig gehaat en in Machiavelli’s denken is dat laatste een grote zonde.
Het is beter het goede te verdedigen door te wijzen op de praktische voordelen die dat oplevert dan door gebruik te maken van een abstracte moraliteit die zonder vreselijk veel moeite ook ingezet kan worden om het abjecte te rechtvaardigen.
Het laatste woord in deze discussie heeft Walter Benjamin, die schreef: ‘Het doden van een misdadiger kan zedelijk zijn– de legitimering daarvan nooit.’
Benjamins opmerking past in het denken van Machiavelli, die weliswaar de mogelijkheid openlaat dat wreedheid goed wordt gebruikt, maar die nooit een morele rechtvaardiging verkondigt voor welke wandaad ook.
Recente en minder recente wandaden zijn altijd weer verdedigd door de morele noodzaak ervan te benadrukken, nooit de praktische.
In een van zijn brieven schrijft Machiavelli dat hij om de fouten van anderen lacht omdat hij ze niet kan corrigeren.
In Maurizio Viroli’s biografie De glimlach van Niccolò (een nuttige aanvulling bij Frans van Doorens inleiding) komt een brief voor die tegelijkertijd stuitend en grappig is en die zoveel verklapt over Machiavelli’s credo dat men moet lachen om wat men niet kan corrigeren dat ik hem hier gedeeltelijk zal citeren:

Verlegen als ik ben, sloeg de angst me om het hart, maar toen ik alleen met haar was, in het donker (want de ouwe heks had het huis direct verlaten en de deur op slot gedaan), gaf ik haar, om een lang verhaal kort te maken, een beurt; en hoewel ik voelde dat ze slappe dijen had en een natte kut en ze nogal uit haar mond stonk, was ik zo wanhopig geil dat ik nog aan m’n gerief kwam ook. En toen ik klaar met ’r was, wilde ik die waar toch wel eens zien en pakte ik een brandende spaander uit de haard en stak daarmee een lantaarn aan die erboven hing; de lamp was nog niet aan of hij viel al bijna weer uit mijn handen. Ai! Ik viel zowat dood neer, zo lelijk was dat mens. Het eerste dat ik van haar zag, was een pluk haar, deels zwart, deels wit, peper en zout dus, en hoewel haar kruin kaal was– en door die kaalheid zag je er bij het licht een paar luizen overheen marcheren– vielen er toch een paar dunne slierten haar met hun punten tot op haar ogen.

Het is te hopen dat de lezer die De heerser heeft bestudeerd ook andere teksten van Machiavelli gaat lezen. Hij moet gered worden van het imago waarvoor hij niet of maar zeer ten dele verantwoordelijk is.
Zijn gelach om de menselijke komedie verdient navolging.

Arnon Grunberg
New York, september 2007

 

pro-mbooks1 : athenaeum