Leesfragment: Dagen van glas

31 oktober 2023 , door Eva Meijer
|

2 november verschijnt de nieuwe roman van een van onze favoriete schrijfsters: Eva Meijer. Lees nu een fragment uit Dagen van glas en reserveer je boek.

Een vrouw wordt gegrepen door haar spiegelbeeld. Is zij het zelf, of is het iemand die haar iets wil zeggen? Haar dochter fotografeert sporen in de sneeuw en zoekt naar een plek om te blijven. De vader verliest zich in de brieven die twee vrouwen elkaar bijna een eeuw geleden schreven. Deze vrouwen, allebei schrijvers, zoeken in hun brieven naar een manier om anders te leven, om anders lief te hebben, los van conventies en verwachtingen.

In Dagen van glas voelt niemand zich echt thuis in de tijd en de tijd zelf bekommert zich niet om mensen. Maar achter het verhaal van een familie die uit elkaar valt schuilen andere verhalen, over liefde en autonomie, vrij willen zijn en met anderen willen verkeren, die voor elke generatie anders gestalte krijgen.

Uiteindelijk gaat het in de roman net als in Meijers eerdere boeken over de kernvraag van ons bestaan: wat betekent het om goed te leven? Hoe moet je je eigen bestaan betekenis geven, en wat houdt het in om goed samen te leven met anderen? Kunst biedt inzicht en schoonheid, en vriendschap biedt troost. De taal zelf kan het leven anders laten zien. Maar uiteindelijk is dit een vraag die ieder voor zich moet beantwoorden, in elke tijd opnieuw.



 

In zwart-wit
2025

Als ik het gladde vel door de bak met ontwikkelaar beweeg, komt er een meisje tevoorschijn. Twee minuten, dan kan het in het stopbad, dan in de fixeer.

Doris? Ben je in de doka? Wil jij de tafel dekken? Je vader komt zo thuis.
Ik kom zo, roep ik naar beneden. Het is geen vraag, ik kan wel nee zeggen maar dan moet ik een reden geven en ik geef het liefst zo weinig mogelijk redenen.
Mijn moeder staat in de keuken en roert in een pan.
Dat is wat moeders doen, denk je nu misschien, maar meestal doet mijn vader het. Hij is naar een cursus over sociale veiligheid. Daar zijn ze erg mee bezig op de universiteit, ze vergaderen er al maanden over, blijkbaar zijn universiteiten enorm sociaal onveilige plekken.
Diepe borden?
Yes. Mijn moeder kijkt niet naar me, ze kijkt naar de blauwe emaillen pan, dat moet want anders gooit ze iets om. Het is helemaal geen handige pan, mijn vader gebruikt die nooit en ik ook niet. Het eten koekt aan en hij wordt super heet.
Ik zet de diepe borden op tafel, het zal een gerecht met bonen zijn, waarschijnlijk chili sin carne, dat is het enige wat ze nog maakt, naast pasta met champignons en kaas. Sinds ik vegetariër ben eten ze ook vegetarisch, ze houden van overtuiging. Lepels, vorken, drie glazen water, zout en peper, twee onderzetters. Het is niet zo moeilijk om een dochter te spelen.
Ho! roept mijn moeder tegen de pan met rijst, waarschijnlijk omdat die aangekoekt is. Ik loop naar de keuken.
Jonne vraagt of ik vanavond langskom, zeg ik.
Wat zeg je? zegt mijn moeder.
Dat ik vanavond naar Jonne ga.
Heb je nog huiswerk?
Dat lukt wel. Ze vraagt alleen naar huiswerk omdat
een moeder dat doet. Ze weet dat ik het niet hoef te maken,
dat die hele middelbare school een aanfluiting is.
De rijst is aangebrand.
Ik rook het al.
Hee hoi, roept mijn vader als hij de achterdeur opendoet.
Hij is niet tegen mijn moeder opgewassen. Lekker,
bonen. Hoe was het op school?
Kut. Saai.
Nog eventjes. Hij legt een boek op tafel. Dromen, van
Kai Hin. Dat vond je toch een goede fotograaf?
Bedankt pap. Op het omslag staat een zwart-witfoto van een wolk tegen een net iets grijzere hemel. Hij be doelt het goed. Hij wil iets aardigs doen. Maar hun aardigheid helpt me niet. Een paar weken geleden probeerde ik ze te vertellen hoe ik me voel. Sindsdien kijken ze bezorgd en die blik schroeit mijn bescherming verder weg. Ik heb al zo weinig bescherming.
Lekker, zegt mijn moeder na het eten. Mijn vader herhaalt het woord. Zo lekker was het niet, maar hij moet het zeggen.
Er zit nog een restje in de pan. Er liggen nog restjes op de borden. Treurige bruine restjes. Ik moet gaan, zeg ik en ik sta op.
Op de fiets zwaaien alle bomen me met hun lange zwarte vingers na.

Jonne woont aan de rand van de stad, in de huizen die ze er het laatst hebben bijgebouwd. Zijn buren hebben hun huis zelf ontworpen, zijn ouders niet, die hebben een model uit een folder gekozen. Jonne mocht de kleuren uitkiezen. In zijn straat wonen mensen die doen alsof ze niet rijk zijn.
In Jonnes kamer ruikt het naar wierook. Tegen de muur hangen zijn gitaren, twee elektrische en een akoestische. Ik pak de akoestische om iets in mijn handen te hebben, pingel, mijn gedachten worden geluid.
Heb jij ook weleens het gevoel dat er een gat zit tussen jou en de wereld? vraag ik.
Wat bedoel je met een gat?
Niet dus.
Ik snap mensen vaak niet, zegt hij.
Ik bedoel meer alsof je naar een film kijkt. Alsof je jezelf ook ziet als in een film.
Is het een goede film?
Niet echt.
Later haalt hij thee. Zijn kamer is klein zonder hem, gewoon een jongenskamer. Hij zal hier nog een tijdje wonen, hij is van plan om in Amsterdam te gaan studeren en een kamer huren is veel te duur. Nu zegt hij dat hij na zijn studie mensen wil gaan helpen, maar waarschijnlijk blijft hij op de universiteit - hij houdt meer van lezen dan van mensen, net als mijn moeder.
Ik maak een foto van waar hij lag, zijn afdruk in de lakens.
De dag begint om te krullen. De avond vouwt zich op, om ons heen als een kat. Het donker is veiliger dan het licht, buiten is het veiliger dan binnen.
Ik moet zo naar huis, zeg ik als hij terugkomt, het is al tien uur.
Het gaat sneeuwen, zegt hij. Te gek. Echt. Hij pakt zijn telefoon en laat me het weerbericht zien.
Ik hoop het, zeg ik. Ik heb nog maar een paar keer sneeuw meegemaakt.
Als ik terugfiets is het in elk geval koud genoeg. Mist bakent het uitzicht af. In het weiland naast het fietspad staan schimmen van schapen.
Thuis zitten mijn ouders op de bank. Ze kijken naar een verantwoorde film. Mijn moeder vindt dat echt interessant, mijn vader kijkt ernaar om iets met haar samen te doen.
Ik zwaai naar ze, ze zwaaien terug. Mijn stappen op de trap klinken hol.

Buiten vallen zachte vlokken op de straat. De eerste vlokken smelten als ze met de straat in aanraking komen, zijn heel even wit voor ze opgaan in het zwart. De vlokken erna blijven langer liggen, die erna nog langer. Ze helpen elkaar om koud te blijven.
Een kleine zwarte kat probeert de vlokken te pakken, rent van de ene naar de andere. Zwarte pootjes op een natte straat worden witte pootjes in de sneeuw.
Ik pak mijn fototoestel en maak een foto van het licht dat uit de straatlantaarn op een besneeuwde auto schijnt. Een slapend wit dier met een donkere schaduw.
Als ik in de vensterbank zit, voel ik dat de ruit koud is en een beetje vochtig. Ik trek een lijn met mijn vingertop.
De sneeuw bedekt de huizen en de dromen van wie slaapt. De sneeuw bedekt verlangens, nee, maakt verlangens wakker.
Zo lijken de muurtjes op de heggen, de huizen op andere huizen, beelden op andere beelden. Zo is de straat overal grond en het grind ook, de schelpenpaden en de kinderkopjes, het fietspad en de autoweg.

[...]

 

© 2023 Eva Meijer
en Uitgeverij Cossee bv, Amsterdam
 

pro-mbooks1 : athenaeum