Leesfragment: Dansen als de meeuwen

16 mei 2023 , door Tijs Goldschmidt
|

25 mei krijgt Tijs Goldschmidt de P.C. Hooftprijs uitgereikt voor zijn beschouwend proza. Vandaag verschijnt, speciaal voor die gelegenheid zijn Dansen als de meeuwen. Verzamelde essays en brieven! Lees bij ons het essay Sterven in het Sterrengebergte.

Tijs Goldschmidts essays zijn sprankelende uitnodigingen om mee te denken. Hij bedient alle zintuigen en laat de lezer anders naar de wereld kijken. Deze bijzondere uitgave bevat Goldschmidts boeiendste essays en fascinerendste brieven, over diergedrag, muziek, beeldende kunst, Papoea's, antropologie, dansen, evolutie, schaamte, de wolf, exoten, en veel meer. Daarnaast is er nieuw en niet eerder gebundeld werk, en zijn er 64 pagina's kleurenillustraties met een eigen verhaal. Dit alles in een geheel nieuwe samenstelling die recht doet aan zijn verwonderende en veelzijdige manier van denken en kijken.

De jury van de P.C. Hooftprijs omschrijft Tijs Goldschmidt als een essayist pur sang: ‘Hij schrijft nooit zomaar een populairwetenschappelijke verhandeling, hij bedrijft literatuur. Hij formuleert elegant en bedachtzaam, is een meester van de lichte ironie en zijn formuleringen zijn helder belijnd, zichtbaar zorgvuldig gecomponeerd en van een soepele talige muzikaliteit. Als essayist is hij een verteller die weet dat de inhoud en vorm hand in hand gaan en hij is een meester in het verschuiven van accenten, het leggen van onverwachte relaties en het opkloppen van sleetse verbanden.’

N.B. Lees ook Helen Westeriks aanprijzing van Wolven op het ruiterpad. Eerder publiceerden we voor uit Wolven op het ruiterpad, Onvoldoende liefdesbrieven, Vis in bad en het essay 'Het gen van de ziel' uit het aan Rudy Kousbroek gewijde nummer van De Gids.

 

Sterven in het Sterrengebergte

In februari 1961 vertrok de Nederlandse missionaris Hylkema vanuit Mabilabol in de Oksibil (Sterrengebergte) naar een geïsoleerd dal, met de opdracht er een missiepost op te zetten. Hij was een van de eerste Europeanen die de Apmisibil, de bewoners van dit in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea (tegenwoordig Papoea) gelegen dal, bezocht. Vanaf de plek waar hij zich had gevestigd was het drie dagen lopen over nauwelijks begaanbaar terrein naar de dichtstbijzijnde Europeaan. Die zag hij dan ook hoogstens tweemaal per jaar.
Een geschreven grammatica van het Nalum, de taal die de bewoners van het dal spreken, bestond nog niet. Wel had hij van een voorganger een woordenlijstje meegekregen waarmee hij zich de eerste tijd kon redden.
Toen Hylkema in mei 1969 het dal weer verliet, beschikte hij over een grote kennis van de taal en gewoonten van deze Papoea’s en schreef hij daarover zijn indrukwekkende dissertatie Mannen in het draagnet. De eerste zin van het eerste hoofdstuk van dit boek maakte me direct nieuwsgierig. Die luidt: ‘Het Nalum kent geen equivalenten voor onze begrippen leven en sterven.’
Hoe is dat mogelijk? Zijn die begrippen dan niet even universeel en scherp omschreven als lachen en huilen? Het zou me niet hebben verbaasd als Hylkema had gemeld dat het Nalum geen equivalenten kent voor de begrippen zonde en genade, of voor westerse noviteiten als een fiets of een atoombom (bij gebrek aan zo’n equivalent door een pionier in een ander geïsoleerd Nieuw-Guinees gebied eens vertaald als ‘zeer grote stenen bijl’). Maar dat er geen equivalenten zouden bestaan voor de begrippen leven en sterven kon ik bijna niet geloven. Toch is Hylkema daar in de loop van zijn achtjarige verblijf vast van overtuigd geraakt.
Hij kwam erachter dat zelfstandig naamwoorden zoals ‘leven’ en ‘dood’ geheel ontbreken. Ik kan me voorstellen dat het lang heeft geduurd voordat hij dat zelf geloofde, zo vanzelfsprekend is het bestaan van die begrippen voor ons. Ik heb wel eens gelezen dat pygmeeën uit het regenwoud van Congo een overtreffende trap en zelfs een superlatief kennen van het bijvoeglijk naamwoord dood. Iemand kan daar dood gaan, maar in een ernstig geval gaat hij doder en ten slotte bereikt een stervende het doodste stadium. Misschien wordt dat nog het dichtst benaderd door ons ‘morsdood’, al is dat geen superlatief maar een verdubbeling. Nota bene in twee talen, een levende en een al eeuwenlang dode, wordt de suggestie versterkt dat er niet veel meer aan te doen is. Wie doodst is in het regenwoud van Congo of morsdood bij ons, staat echt niet meer op. Bij Hylkema’s Apmisibil ligt dat weer heel anders.
Op ‘penetratie’ van een maagdelijk gebied door een Europeaan volgde, om de koloniale terminologie in herinnering te brengen, bijna altijd het stadium van ‘ontsluiting’. Ook Hylkema leverde daaraan zijn bijdrage. Hij was een van de laatsten, want vanaf 1963 werd dit gebied niet langer door Nederland, maar door Indonesië overheerst.
Samen met de bewoners van het dal legde Hylkema een vliegveld aan waar kleine vliegtuigen en helikopters zouden kunnen landen. Tijdens dat werk noteerde hij woorden, uitdrukkingen en dialogen, en zo leerde hij veel over hun taal en manier van denken.
Alledaagse conversaties waren vaak onthullend. Toen hij op een dag een van de mannen vroeg waarom hij nooit meer kwam opdagen bij het werk aan het vliegveld, antwoordde die: ‘Ne ja denerki jo’, wat letterlijk betekent: ‘Ik ben iemand die verdwijnt.’ De man voelde zich oud en om Hylkema daarvan te overtuigen tikte hij met zijn vinger tegen zijn slap hangende schaamkoker. Kennelijk interpreteerde deze man het achteruitgaan van zijn viriliteit als sterven, waar een Europeaan vermoedelijk zou zeggen dat hij een dagje ouder werd. Ook bij de Apmisibil wordt het definitief stoppen van de hartslag herkend als een beslissende overgang, maar de aanloop die zij nemen naar de dood is, tenminste in hun taalgebruik, veel langer dan de onze. Dat betekent niet dat ze die grens bij gelegenheid niet ook vanaf de andere kant zouden kunnen passeren.
Dat ‘Ne ja denerki jo’ in feite zowel kan betekenen dat iemand sterft als dat hij verdwijnt, is in dat verband veelzeggend. Wie sterft verdwijnt een beetje, maar kan in principe terugkeren, en zo interpreteerden deze Papoea’s ook de komst van Hylkema. Hij werd beschouwd als een teruggekeerde bewoner van het dal en iedereen was stomverbaasd dat hij de taal niet meer sprak of verstond.
Het is opmerkelijk dat Hylkema op geen enkele manier heeft kunnen achterhalen met welke overleden persoon hij vereenzelvigd werd. Bij de Asmat, die een eindje verderop in de zompige moerassen van het laagland leven, zou hij na zijn ‘terugkeer’ tijdens een plechtig ritueel de naam van een overleden dorpeling hebben gekregen. Zo werd het gat opgevuld dat degene die naar het schimmenrijk verdween achterliet in het web van zijn nog levende relaties.
De Apmisibil waren er zeker van dat Hylkema onkwetsbaar was, geen pijn zou kennen en zelfs niet zou kunnen ‘sterven’. Toen de missionaris, na al drie jaar onder deze mensen te hebben geleefd, zijn hand verwondde en zich moest laten overvliegen naar de Mabilabol, wekte dat verbazing. Kennelijk kon hij toch pijn lijden, misschien was hij zelfs tot verdwijnen in staat? Je vraagt je af waarom deze Papoea’s ervan uitgingen dat Hylkema onsterfelijk was. Dachten ze soms dat hij niet nogmaals kon sterven omdat hij al gestorven was? Volgens Hylkema was dat niet het geval, maar zijn de Apmisibil ervan overtuigd dat er onsterfelijke mensen bestaan, of letterlijk: mensen die altijd blijven.
Balnon’, dat in de eerste plaats ‘blijven’ betekent, kan vaak worden vertaald met ‘leven’. Alleen kunnen bij de Apmisibil niet alleen mensen, dieren en planten blijven, maar ook in onze ogen levenloze voorwerpen als stenen. ‘Balnon’ geeft de relatie aan van een mens, dier, plant of ding tot de plaats waar het thuishoort. Wat blijft is er nog, is niet verdwenen, is ongestorven.
Verwarrend wordt het natuurlijk als ergens een lijk ligt, maar daarvoor bestaan in het Nalum nuances. Door de toevoeging ‘kapnim’ kan van personen of dieren worden aangegeven dat ze ergens levend verblijven, uit zichzelf bewegen, met andere woorden alive and kicking zijn. Leven is bij de Apmisibil dus vooral op zijn plaats zijn, niet verdwenen zijn. Vandaar dat het begrip evengoed van toepassing is op een mens of dier als op een dna-loos voorwerp als een steen, maar dan zonder de toevoeging ‘kapnim’.
Mannen in het draagnet lezend raak je benieuwd naar het woordenboek Nederlands-Apmisibil. Bestaat dat? Het is bij mijn weten niet gepubliceerd. Hoe ver is Hylkema met zijn aantekeningen gekomen? Heeft hij ons begrip stilleven, nature morte, voor de Apmisibil omschreven? Een schilderij van iets dat blijft en toch niet leeft? Is er iets te vinden onder dooddoener? Geeft het woordenboek het verschil aan tussen een levenskunstenaar (iemand die met gemak blijft) en een levend kunstenaar (iemand die door zijn werk zijn verdwijnen zo lang mogelijk hoopt uit te stellen)? In Mannen in het draagnet concentreert Hylkema zich op woorden en begrippen die voor de Apmisibil van direct praktisch belang zijn, zoals sterven.
De tegenhanger van ‘balnon’, ‘denon’, is alleen van toepassing op mensen en dieren. Planten en bomen verdorren (fuknon) en vergaan (bakoton), maar sterven in de westerse betekenis (denon) doen ze niet. Wel kan iemand die honger heeft aangeven dat hij zin in bataten heeft door ‘boneng denon’ te zeggen, letterlijk bataten-sterven, net zoals iemand die trek heeft in een sigaret kan zeggen ‘sapuk denon’, tabak-sterven. Het Nalumse sterven ligt volgens Hylkema ergens tussen onze begrippen spoorloos, maar niet definitief onvindbaar zijn (dedenon) en versleten zijn en op (denon). Je zou verwachten dat zij ook minder angst hebben voor de dood dan de meeste westerlingen.
Net als wij kennen de Apmisibil de uitdrukking sterven van de honger of dorst, maar zij gebruiken ‘denon’ ook om de als essentieel beschouwde behoefte aan seks kenbaar te maken. Het wordt door mannen zelfs als levensbedreigend ervaren wanneer ze onderling niet over vrouwen kunnen praten. Welke mannelijke Europeaan kan zich erop laten voorstaan op sterven te liggen doordat hij te weinig gelegenheid kreeg over vrouwen te roddelen? Voor een Apmisibilse hetero is dat een koud kunstje, krijg je de indruk.
Daarentegen is sterven wanneer je met geweld om het leven wordt gebracht voor een Apmisibil weer niet weggelegd. Je kunt in het Nalum niet zeggen ‘Na de aanslag is hij spoedig gestorven’, schrijft Hylkema. ‘Denon’ (sterven als gevolg van slijtage) en ‘alon’ (sterven door doodslag, moord of betovering) vormen een tegenstelling en sluiten elkaar uit.
De schim van iemand die een natuurlijke dood is gestorven is bovendien askleurig, terwijl de schim van een vermoorde persoon de oranjerode kleur heeft van nagloeiend houtskool. Net zomin als een Apmisibil ooit een askleurige met een oranjerode schim zou verwisselen, is het waarschijnlijk dat hij ‘denon’ en ‘alon’ door elkaar zou halen.

 

Copyright samenstelling en teksten © 2023 Tijs Goldschmidt / Uitgeverij Van Oorschot, Herengracht 613, 1017 CE Amsterdam
en Athenaeum—Polak & Van Gennep, Weteringschans 259, 1017 XJ Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum