Leesfragment: De blik van Medusa

11 februari 2023 , door Natalie Haynes
| |

14 februari verschijnt de nieuwe roman van Natalie Haynes, De blik van Medusa (Stone Blind), vertaald door Frits van der Waa en Henny Corver. Lees bij ons een fragment!

Een ontroerende en speelse hervertelling van het verhaal van Medusa. Natalie Haynes heeft als missie om nieuw licht te werpen op vrouwelijke personages in Griekse mythen.

Medusa is de enige sterfelijke dochter in een familie van Gorgonen. Terwijl ze opgroeit met haar twee zussen beseft ze al snel dat zij de enige van het gezin is die ouder wordt, verandering ondergaat en kwetsbaar is.

Wanneer de god en heerser van de zee, Poseidon, in Athenes heilige tempel een onvergeeflijke misdaad begaat, neemt de godin wraak op een onschuldige: Medusa. Haar leven zal nooit meer hetzelfde zijn. Verbijsterd ziet ze dat haar prachtige krullen vervangen zijn door slangen en merkt ze dat haar blik elk levend wezen in steen verandert. Medusa kan nooit meer naar haar geliefden kijken zonder ze te doden. Ze is gedoemd tot een leven in het halfduister, totdat Perseus aan zijn queeste begint om het hoofd van een van de Gorgonen te pakken te krijgen.

De blik van Medusa is het door vele stemmen vertelde verhaal over een jonge vrouw die een monster werd. En over de vraag of ze ooit wel echt een monster is geweest.

 

Deel een
Zuster

Adelaar. Uit: Natalie Haynes, De blik van Medusa

Gorgoneion

Ik zie jullie. Ik zie ieder van jullie die door de mensen monsters worden genoemd.
En ik zie de mannen die hen zo noemen. Zij noemen zichzelf natuurlijk helden.
Ik zie ze maar heel even. Dan zijn ze weg.
Maar het is lang genoeg. Lang genoeg om te weten dat het niet de held is die barmhartig is of moedig of trouw. Soms – niet altijd, maar soms – is hij monsterlijk.
En het monster? Wie is zij? Zij is wat er gebeurt als iemand niet te redden is.
Dit specifieke monster wordt aangerand, misbruikt, geschonden.
Toch is, zoals het verhaal altijd wordt verteld, zij degene die je moet vrezen. Is zij het monster.
Dat valt te bezien.

Panopeia

Zo ver naar de avondzon als je kunt reizen ligt een oord waar de zee in een smalle sliert landinwaarts krult. Je bent waar Aithiopia Okeanos raakt: het verste land en de verste zee. Als je eroverheen kon vliegen, het kon zien zoals de vogels het zien, zou je merken dat deze vaargeul (die geen rivier is, want ze stroomt de verkeerde kant op, al zou je dat als onderdeel van haar magie kunnen zien) kronkelt als een adder. Je bent over de Graiai gevlogen, maar dat is je misschien niet opgevallen, want zij houden zich schuil in hun hol om niet op hun klif te struikelen en de woeste zee in te tuimelen. Zouden ze zo’n val overleven? Allicht: ze zijn onsterfelijk. Maar zelfs een god wil niet tot in de eeuwigheid door zowel de golven als de rotsen gebeukt worden.
Je bent ook voorbij de grot van de Gorgonen gescheerd, die op geringe afstand wonen van de Graiai, hun zusters. Ik noem hen zusters, maar ze hebben elkaar nooit ontmoet. Ze zijn met elkaar verbonden – al weten ze dat niet, of zijn ze het al lang vergeten – door de lucht en de zee. En nu ook door jou.
Onderweg zul je ook andere plaatsen moeten aandoen: de Olympos natuurlijk. Libya, zoals het door de Egyptenaren en later door de Grieken zal worden genoemd. Een eiland dat Seriphos heet. Misschien lijkt zo’n tocht je te hachelijk. Hoe dan ook, dat je je hier bevindt betekent dat je het einde van de aarde al hebt bereikt, dus zul je nu zelf de weg terug moeten vinden. Je bent niet ver van waar de Hesperiden wonen, al vrees ik dat je op hen niet hoeft te rekenen, ook al zou je hen weten te vinden (wat niet zo is). Dus ben je bij de Gorgonen. Je bent bij Medusa.

Metis

Metis veranderde van gedaante. Als je haar had gezien vlak voordat ze zich van het gevaar bewust werd, zou je een vrouw hebben gezien. Rijzig, met lange ledematen, dik zwart haar in een vlecht op haar rug. Haar grote ogen omrand met kohl. De manier waarop ze alles tegelijk leek op te nemen gaf haar blik iets vogelachtigs: waakzaam, zelfs als ze roerloos zat. Ze had ook haar afweermiddelen, welke godin had die niet? Maar Metis was beter voorbereid dan anderen, ook al was ze niet gewapend met pijlen, zoals Artemis, of met nauwverholen drift, zoals Hera.
Dus toen ze voelde – nog vóór ze het zag – dat ze in gevaar was, veranderde ze in een arend en vloog de hoogte in, met gouden vleugels waarvan de buitenste veertjes lichtjes wapperden in de zoele zuidenwind. Maar zelfs haar scherpe ogen konden niet zien wat de korte haartjes boven aan haar vlecht had doen samentrekken toen ze nog haar mensengedaante had. Ze cirkelde enkele keren door de lucht, maar kon niets bespeuren en streek uiteindelijk neer in de top van een cipres, waar ze haar gespierde nek naar links en rechts draaide, waakzaam als altijd. Ze spiedde rond en dacht na.
Vanuit de hoge takken daalde ze naar de zanderige grond; bij het neerkomen trokken haar klauwen smalle voren in het stof. Een tel later was ze geen arend meer. Haar kromme snavel trok zich in en haar gevederde poten verdwenen onder haar. Het ene pezige lijf ging over in het andere; alleen de intelligentie in de spleetjes van haar ogen bleef constant. Nu gleed ze over de keien; de schubben op haar rug vormden een zigzagpatroon, haar buik had de kleur van bleek zand. Even rap als ze door de lucht had gevlogen flitste ze nu over de grond. Onder een cactus hield ze halt. Ze drukte haar lichaam in de aarde in een poging de bron van haar onrust te voelen die ze als arend niet had kunnen lokaliseren. Maar ook al vluchtten de ratten die zich aan etensresten uit de nabijgelegen tempel tegoed deden voor haar weg, de voetstappen van degene voor wie zij zou moeten vluchten voelde ze niet. Ze overdacht wat ze het beste kon doen.
Een tijdlang bleef ze onder de cactus liggen, in het behaaglijk hete zand; alleen haar geloken ogen bewogen, verder niets. Ze was nagenoeg onzichtbaar, wist ze. Ze was sneller dan bijna alle andere dieren en haar beet was giftig, dodelijk. Ze had niets te vrezen. Toch voelde ze zich niet veilig. En ze kon hier niet eeuwig blijven, voor altijd een slang.
Ze wond zich los van de cactusstam en gleed de schaduw van de cipressen in. Opeens richtte ze zich op en veranderde opnieuw van gedaante. De zigzagstreep op haar rug viel uiteen in vlekken, de schubben zelf verzachtten tot een stugge vacht. Oren sproten op, geklauwde tenen verschenen aan het uiteinde van gespierde poten. De luipaard was imposant om te zien, zoals ze met haar staart zwiepte om de vliegen te verjagen. Eerst stapte ze traag, zich bewust van elk steentje onder haar zachte voetkussens. Opnieuw voelde ze de huivering van angst die ze opriep in de dieren om haar heen. Maar weer slaagde ze er niet in haar eigen angst af te schudden. Ze sprintte weg, tussen de bomen door, waar stekelig onkruid in haar vacht bleef haken. Niet dat het haar pas vertraagde. Ze kon alles vangen. En wat kon haar vangen? Niets. Ze verlustigde zich in haar kracht. Nagenoeg gewichtloos voelde ze zich, pure spierkracht, gericht op haar prooi.
En toen werd ze gevangen.
Zeus was overal en nergens tegelijk. De helwitte wolk die haar plotseling omhulde sneed haar de pas af. Ze trok haar kop in voor de gloed die te fel was voor haar kattenogen, veranderde terug in een slang terwijl de wolk zich verdichtte en haar steeds verder insloot. Ze probeerde eronderdoor te glippen, maar er was geen eronder. De wolk bolde van alle kanten op, vanaf de grond, vanuit de lucht. Ze probeerde hem af te schudden, maar welke kant ze ook op schoot, de wolk werd steeds taaier en compacter. Het felwitte licht was ondraaglijk: haar ogen brandden, hun beschermende vlies ten spijt. Ze deed nog een laatste poging zich te bevrijden door snel achtereen van gedaante te veranderen: in een arend, maar ze wist niet boven de wolk uit te vliegen; in een ever, maar ze wist zich met haar slagtanden geen uitweg te rijten; in een sprinkhaan, maar ze wist de wolk niet te verorberen; opnieuw in een luipaard, maar ze wist hem niet te ontlopen. De wolk leek te stollen, ze voelde hoe hij haar omklemde. De druk deed haar spieren bonzen, zodat ze geen andere keus had dan zich kleiner en kleiner te maken: wezel, muis, cicade. De druk werd alleen maar groter. Ze deed een laatste poging: mier. Toen hoorde ze zijn gehate stem, de stem die zei dat ze niet aan hem kon ontkomen. Ze wist al wat ze moest doen om de pijn te laten stoppen. Zich onderwerpen aan een andere pijn. Haar nederlaag aanvaardend gaf ze zich gewonnen en nam haar oorspronkelijke gedaante aan.
Terwijl Zeus haar verkrachtte dacht ze zich in dat ze een arend was.

[…]

 

© 2022 Natalie Haynes
© 2022 Nederlandse vertaling Frits van der Waa, Henny Corver en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum