Leesfragment: De Netanyahu’s

29 januari 2023 , door Joshua Cohen
|

31 januari verschijnt Joshua Cohens roman De Netanyahu’s. Een verslag van een onbetekenende en uiteindelijk zelfs verwaarloosbare episode in de geschiedenis van een zeer beroemde familie (The Netanyahus), vertaald door Janine van der Kooij. Lees een fragment!

Corbin College, de winter van 1959-1960. Ruben Blum – een Joods historicus maar niet van de geschiedenis van de Joden – wordt geronseld voor de sollicitatiecommissie. Hij moet de geloofsbrieven bekijken van een Joods geleerde in ballingschap met de Spaanse inquisitie als specialiteit. Wanneer Benzion Netanyahu voor zijn sollicitatiegesprek verschijnt, in gezelschap van zijn voltallige gezin, wordt Blum met tegenzin hun gastheer. In wat volgt worden zijn Amerikaanse aannames en verwachtingen op hilarische wijze op de proef gesteld.

Dit boek mengt feit en fictie, een campusroman met ijzersterke betogen. De Netanyahu’s is een onwaarschijnlijk inventieve komedie over aanpassing, identiteit en politiek.

  • ‘Pakkend, verrukkelijk hilarisch, adembenemend en een van de beste en relevantste boeken die ik in wat wel een eeuwigheid lijkt heb gelezen.’ – The New York Times
  • ‘Een bijtende, taalkunstige en historisch onderlegde roman over de ambiguïteiten van de Joods-Amerikaanse beleving.’ – Pulitzer Prize Jury

 

1

Ik heet Ruben Blum en ja, ik ben historicus, nee, niet een historicus. Historisch zal ik vermoedelijk ook gauw genoeg zijn. Waarmee ik bedoel dat ik zal doodgaan en zelf geschiedenis zal worden, dankzij een behoorlijk zeldzame transformatie die gewoonlijk gereserveerd blijft voor de zuivere wetenschappers. Juristen gaan wel dood maar worden geen wet, artsen gaan dood en veranderen niet in medicijn, maar hoogleraren in de biologie en chemie overlijden en ontbinden tot biologie en chemie, ze mineraliseren tot geologie, ze dispergeren in hun wetenschap, met dezelfde zekerheid waarmee wiskundigen statistiek worden. Hetzelfde proces is van toepassing op ons historici – in mijn ervaring zijn wij de enigen in de geesteswetenschappen voor wie dit geldt – de enigen die worden wat we bestuderen; we worden oud, we vergelen, we raken net als de grondstoffen waaruit we bestaan gerimpeld en broos tot onze levens wegzakken in het verleden en de essentie gaan vormen van de tijd. Of misschien spreekt hier de Jood in mij… Gojs geloven dat het Woord Vlees wordt, maar Joden dat het Vlees Woord wordt, wat een natuurlijkere, rationelere incarnatie is…
Bij wijze van nadere introductie zal ik nu een opmerking aanhalen die de verder-naamloos-blijvende-voorzitter-destijds van de Amerikaans Historische Vereniging tegen me maakte toen ik hem in mijn studententijd, vlak na de Tweede Wereldoorlog, op een symposium ontmoette: ‘Ah,’ zei hij, terwijl hij me slapjes de hand drukte, ‘Blum, zei je? Een Joods historicus?’
Al was het duidelijk de bedoeling van de man me met deze opmerking te kwetsen, hij deed me eigenlijk vooral veel plezier en zelfs nu merk ik dat ik nog steeds moet lachen om de kwalificatie. Ik heb waardering voor de toevallige onnauwkeurigheid ervan en de manier waarop de dubbelzinnigheid als een soort psychologische test kan fungeren: ‘“Een Joods historicus” – wanneer je dat hoort, wat denk je dan? Welk beeld verschijnt er voor je geestesoog?’ Het punt is dat het gebruikte bijvoeglijke naamwoord zowel juist als onjuist is. Ik bén inderdaad Joods historicus, maar ik ben géén historicus van de Joden – of ben dat in ieder geval beroepsmatig nooit geweest.
In plaats daarvan ben ik Amerikaans historicus – of, dat was ik. Na een halve eeuw als hoogleraar werkzaam te zijn geweest, ging ik onlangs met pensioen als de Andrew William Mellon Memorial-hoogleraar voor Amerikaanse economische geschiedenis aan Corbin University in Corbindale, New York, in het af en toe landelijke, af en toe wilde hart van Chautauqua County, een stukje landinwaarts bij het Eriemeer vandaan, te midden van de appelboomgaarden, bijenstallen en melkveehouderijen, – oftewel ‘in de provincie’, zoals geografisch nogal arrogante en onwetende New Yorkers het graag noemen. (Ik was zelf ooit zo’n arrogante stedeling en ook al klopt het oude adagium niet dat leraren meer van hun leerlingen leren dan andersom, slaagde ik er wel in me dit al in een vroeg stadium eigen te maken: zeg nooit dat Corbindale ‘in de provincie’ ligt.) Al ging mijn aandacht aanvankelijk vooral uit naar de economische werkelijkheid van de pre-Amerikaanse, Brits-koloniale periode, mijn reputatie (voor wat het waard is) is gevestigd op het gebied van wat nu ‘belastingstudies’ genoemd wordt, en dan vooral vanwege mijn onderzoek naar de geschiedenis van de invloed van belastingpolitiek op de algemene politiek en op politieke revoluties. Toegegeven, ik was nooit echt dol op het vak, maar het was nog beschikbaar voor me. Of liever, het onderzoeksgebied bestond pas toen ik het ontdekte, en net als een blunderende Columbus was de enige reden dat ik het ontdekte omdat het er was. Tegen de tijd dat ik mijn intrede in de academische wereld deed, was Amerika al drukbevolkt, zelfs de vakgroep Amerikaanse economische geschiedenis was dat, en ik heb altijd een aardig gevoel voor cijfers gehad. Door de geschiedenis van de belastingen op me te nemen wist ik te ontsnappen aan het getto van de koloniale economische politiek en uiteindelijk zelfs aan Amerika, ten gunste van de Europese stadstaten, de feodale belastingverpachting, kerktienden, de instelling in de oudheid van invoerrechten en handelstarieven… helemaal tot aan de Steen van Rosetta en zelfs de Bijbel aan toe, die beide – wat de meeste mensen vergeten – over belastingheffing gaan.
Wat is er verder nog saillant? Ik wilde dat ik het wist. Maar weten we dat ooit? In het verleden begon ik mijn colleges steevast met een parafrase van Twain, die zelf weer Franklin parafraseerde, die op zijn beurt waarschijnlijk talloze Britten plagieerde: ‘… niets in de wereld is zeker, op de dood na en de belastingen, en de vervaldatum van je paspoort…’
Ik mag graag denken dat ik vanwege mijn beroep beter dan de meesten afgestemd ben op het selectieve gebruik van feiten en de manier waarop elk tijdperk en ideologische beweging hun eigen pasklare kronieken in elkaar flansen voor persoonlijke doeleinden om het zelfbeeld te flatteren – van Washingtons ‘Ik kan niet liegen’ nadat hij de bijl in de kersenboom van zijn vader had geplant, tot de selectieve en voyeuristische film- en tv-verslagen van de moord op Kennedy, die het gevoel van de maffia, de cia, de kgb en Marilyn Monroe oproepen, voor een voorbereidingssessie bijeengekomen in een afgeschermd zitje achter in The 21 Club. Mijn eigen versie van deze kies-je-favoriete-geschiedenis is mijn academische biografie, die online te vinden is. Vergeef een oude man zijn overdreven uitgeleg: ga naar Corbin.edu, klik op ‘Faculty’, klik op ‘History Department’ en vervolgens op mijn naam, dan zul je daar een document aantreffen dat in feite een weergave van mijn cv is, rijkelijk voorzien van uitsluitend hoogtepunten: de negen Corbin Docent van het Jaar-onderscheidingen (1968, 1969, 1989, 1990, 1992, 1995, 1999, 2000, 2001). De onderscheiding van de Amerikaanse Historische Vereniging voor Historicus van het Jaar (1993), de eredoctoraten van de London School of Economics en de National University of Singapore, plus een redelijk up-to-date publicatieoverzicht en bibliografie. Boeken van mij die nog steeds in druk zijn, zijn onder andere: Een algemene geschiedenis van de belastingen; Belastingen zonder vertegenwoordiging in het parlement: een geschiedenis van Amerika aan de hand van tien belastingen; Invoerheffingen, exportsubsidies: een reis door non-tarifaire handelsbelemmeringen; Embargo: een geschiedenis; Bloedgeld: belasting op het houden van slaven, en George Sewall Boutwell: abolitionist, voorstander van vrouwenstemrecht en vader van de nationale fiscus.
Begrijp me goed: ik ben trots op die prestaties, of liever: ik was opgevoed om te zeggen en zelfs te dénken dat ik er trots op was, vooral omdat elke nieuwe zegen me verder van mijn oorsprong weg zou voeren – als Ruvn Yudl Blum, geboren in 1922 in de Central Bronx, als zoon van Joodse immigranten uit Kiev, die me opvoedden tot lid van de bourgeoisie. Ze zorgden ervoor dat ik een goede opleiding kreeg door me naar goede scholen te sturen, en me in schaamteloos Jiddisch op mijn donder te geven toen ik een intellectueel bleek te zijn.
De dag na de aanval op Pearl Harbor trouwde ik met mijn vriendinnetje van de middelbare school en ging ik het leger in, dat me aanstelde op de financiële administratie. Dit dankzij het feit dat ik een boekhoudcursus (op aandringen van mijn familie) half had afgemaakt, een slechte houding bezat (een lichte ruggengraatskromming van 12 graden) inclusief een verbijsterende typevaardigheid (76 wpm). Ik kwam de oorlog door zonder het land te verlaten en besteedde het merendeel van mijn tijd aan het schrijven van kostelijke en elegante essaytjes over de verregaande pretenties van Eliot (‘The smoky candle end of time/ Declines. On the Rialto once.’*) en Pound (‘Usura slayeth the child in the womb/ It stayeth the young man’s courting’**), die naar kostelijke, elegante poëzietijdschriftjes versturen en afgewezen worden; loon uitbetalen en de kosten vergoeden van de reis tussen Fort Benning en Fort Sill.

[…]

 

Copyright © Joshua Cohen 2021
Copyright Nederlandse vertaling © Janine van der Kooij / Nijgh & Van Ditmar 2023

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum