Leesfragment: De onzichtbare hand van het geweten. Bij Dostojevski, Misdaad en straf

08 juni 2023 , door Herman Franke
| |

In de aanloop naar het nieuwste deel, Toni Morrisons Teer, in september, publiceren we op deze site alle nawoorden bij de klassiekers in de Perpetuareeks. Zoals de grote Russen van weleer. Lees vandaag Herman Frankes nawoord bij Fjodor Dostojevski’s Misdaad en straf (vertaling Lourens Reedijk)!

Rodion Romanovitsj Raskolnikov, een eigenzinnige student, vermoordt een oude woekeraarster om aan geld te komen. Hij denkt boven iedere wet en moraal verheven te zijn en beschouwt zijn moord als het begin van een nieuw en beter leven. In de donkere straten van het Sint-Petersburg van de negentiende eeuw volgen we hem op zijn zoektocht langs duivelse logica, vertwijfeling en wanhoop, tot hij, volledig verteerd door schuldgevoelens, zijn misdaden bekent. Niet een übermensch is hij, maar ‘een luis als alle anderen’, en hij aanvaardt zijn straf dan ook in dankbaarheid.

N.B. Lees op onze site ook fragmenten uit Verzameld werk 3. Aantekeningen uit het dodenhuis en Vernederd en gekrenkt en 4. De speler en 5 andere romans.

 

Het is heel vreemd. Raskolnikov, een buitengewoon egocentrische, gesjeesde student met enge ideeën, doet zeer onaangenaam tegen mensen die het beste met hem voorhebben, zelfs tegen zijn lieve moeder en zus. Hij slaat twee vrouwen met een bijl de hersens in en gaat er met hun geld en sieraden vandoor. En toch leef je hartstochtelijk met hem mee en wil je niet dat hij gepakt wordt. Halverwege de roman heb je de neiging hem uit het boek te plukken en een tijdje op te sluiten in de kelder, want hij doet alles om ondervraagd en gearresteerd te worden terwijl er nog geen enkele verdenking tegen hem wordt gekoesterd.
‘Doe dat nou toch niet, jongen!’ Of ik het hardop gezegd heb tijdens het lezen weet ik niet, maar gedacht heb ik het heel vaak. Gek genoeg maakt zich na een paar honderd bladzijden langzaam maar zeker een ander gevoel van je meester. Raskolnikov lijdt, dag en nacht. Het wordt adembenemend duidelijk dat hij geen verdediging meer heeft tegen zijn knagende geweten en diep in zijn hart niets liever wil dan opgepakt en gestraft worden. Je begint hem in de richting van het politiebureau te duwen, waar de ongeloo?ijk scherpzinnige rechter-commissaris Pjotr Petrovitsj Porfiri op hem wacht. ‘Geef je dan maar aan jongen, want dit is niet te harden.’ Ik ken geen andere roman die mij zo sterk tot actief ingrijpen heeft aangespoord als Misdaad en straf.
Ongeveer dertig jaar geleden las ik het boek voor het eerst, als aankomend criminoloog, op een zolderkamer in de achterstandwijk waar ik een tijdje woonde om relationele problemen te overdenken, inclusief vragen over wat goed en kwaad is in de liefde. De vrouw met wie ik destijds samenleefde verwachtte dat het een heilzaam effect zou hebben op onze verhouding. Zo’n armoedige troep als op de huurkamer van Raskolnikov was het er niet, maar al na enkele bladzijden Misdaad en straf was het er wel even benauwd. Er liep ook nog af en toe een huisgenote binnen die dan even bezorgd-boos als het dienstmeisje Nastaja kon roepen dat ik er niet zo’n rotzooi van moest maken en niet zo laat naar bed moest gaan. Er was zelfs een huisbazin die maandelijks de woekerhuur contant kwam innen, daarmee schaamteloos etalerend dat ze de belasting ?este. Met haar rechtse lulpraatjes en het vuile lachje waarmee ze rechtvaardigde dat ze ons een poot uittrok kon ze zo Misdaad en straf binnenstappen. Raskolnikov ‘leefde’ halverwege de negentiende eeuw in Rusland, maar ik voelde amper een afstand in ruimte en tijd toen ik de roman las. Vrijwel alle gesprekken klonken eigentijds, zelfs de gedachten van Raskolnikov lieten zich gemakkelijk lezen als een monoloog interieur in een huidige roman, wat misschien wel de grootste literaire kwaliteit van Misdaad en straf is. De personages riepen weerzin, mededogen en genadeloze zelfbeschouwing op, alsof ze tijdgenoten waren.
Qua amoureus schuldbesef en gewetensonderzoek spraken de redeneringen van Raskolnikov me natuurlijk zeer aan. Napoleon stuurde honderdduizenden de dood in. Hij liet zich tot keizer kronen en hij werd als een held vereerd, terwijl men gewone mensen al met hel en verdoemenis dreigde als ze een brood hadden gestolen voor hun hongerige kroost, iets waarover ze zich nog schuldig voelden ook. Het geweten is een instrument in handen van de machtigen die er zelf geen last van hebben. En zo zat ik daar zeer consciëntieus te tobben over de morele implicaties van afkalvende solidariteit met een geliefde, vreemdgaan en vrijheidsdrang. Ik legde mezelf op de morele snijtafel. Was het wel goed wat ik deed en voelde? Was ik een gevoelloze egoïst? Intussen sprak ik als criminoloog in gevangenissen met jonge mannen die voor een beetje geld mensen overhoop hadden gestoken en daar zelfs prat op gingen. Van schuldgevoel wilden ze niets weten. Dus wat zat ik op mijn zolderkamertje nou een misdadiger van mezelf te maken terwijl ik alleen maar mijn vrijheid terug wilde? Weg met die schuldgevoelens! Maar net als Raskolnikov merkte ik dat het geweten zich van redeneringen niets aantrekt. Het blijft knagen, ook als je alle gelijk van de wereld hebt met het goedpraten van je gedrag. Dát is wat Misdaad en straf van bladzijde tot bladzijde voelbaar maakt. En al beweren sociologen en filosofen heel geleerd dat het geweten louter functies vervult die het menselijk samenleven mogelijk maken, als het écht knaagt voel je je heel functieloos domweg slecht en daalt je gevoel van eigenwaarde heel functieloos tot het nulpunt.
Niet lang nadat ik de roman uit had, probeerde ik mijn relatie te lijmen. Dat lukte niet. Raskolnikov had me wijzer gemaakt, maar een oplossing bracht hij me niet. Als aankomend criminoloog had ik heel wat meer aan hem. Beter dan alle rechtsgeleerde boeken over straf en vergelding die ik later las, leerde Raskolnikov me wat die begrippen inhielden. Straffen hebben amper effect op gewetenloze daders zonder binding met de samenleving. Daders wier geweten nog leeft straffen zichzelf, en dat is de beste straf die er bestaat. De Amerikaanse criminoloog Edward Sagarin haalde nog veel meer inzichten uit Misdaad en straf en schreef daar een mooi boek over onder de titel Raskolnikov and others. Literary Images of Crime, Punishment, Redemption and Atonement. De Belg Serge Gutwirth wijdde een heel proefschrift (Dostojevski criminoloog?) aan zijn ‘historische en biografische speurtocht’ naar de criminologische waarde van het werk van Dostojevski. Het belangrijkste criminologische inzicht dat Gutwirth uit Dostojevski’s oeuvre distilleerde, draait rond het begrip schuld. Bij Dostojevski acht de individuele mens zich, zelfs zonder dat hij een misdaad heeft gepleegd, verantwoordelijk voor alles wat er gebeurt, dus ook voor alles wat er misloopt op aarde, wat een permanent schuldgevoel oplevert. Dat schuldgevoel is de keerzijde van de menselijke keuzevrijheid. Dostojevski kende zijn Freud, zou je bijna zeggen, en zelfs al zijn Sartre. Als iemand er in zijn wereld voor kiest (en bij Dostojevski kíézen mensen en dragen zij verantwoordelijkheid) een misdaad te begaan, dan voldoet hij aan zijn onbewuste strafbehoefte, zijn lijdensdrift. ‘Hiermee probeert het individu te voelen dat het leeft,’ schreef Gutwirth.
De boeken van Sagarin en Gutwirth inspireerden mij in 1987 tot het schrijven van een wetenschappelijk artikel in het Tijdschrift voor Criminologie. ‘Dostojevski, vallende stenen en gecriminaliseerde alternatieven’, heette het. Dat was niet echt een wetenschappelijke titel, en er stonden ook nog eens helemaal geen cijfers in het stuk. De redactie zat er een beetje mee in haar maag. Ze vroegen mijn in de statistieken opgegroeide collega M. A. Zwanenburg erop te reageren. Die vond vooral mijn opmerkingen over de literatuur als criminologische kennisbron niet zo geslaagd. Ja, schreef hij, wat zou het mooi zijn als criminologie literatuur was. Maar, voegde hij eraan toe, het ís geen literatuur. Criminologen konden literatuur als inspiratiebron gebruiken, maar niet als meer dan dat. En, zo vroeg hij zich vol spot en ergernis af, waarom zouden zij ook? Want: ‘Als criminologie je niet bevalt kun je toch altijd een groot schrijver worden, daar zeur je niet over, dat doe je gewoon.’ Dat heb ik mij erg aangetrokken. Soms zijn mensen die het slecht met je voorhebben heel goed voor je. Dus schreef ik twee romans om te kijken of ik het een beetje kon en verliet vervolgens de universiteit om me helemaal op het schrijven te richten. Nu heb ik zes romans, en diverse verhalenbundels en literaire essays op mijn naam staan. Zo bezien heeft Dostojevski er enigszins de hand in gehad dat ik schrijver werd.
Onlangs las ik Misdaad en straf voor de tweede keer, nu niet op een zolderkamertje maar in mijn gerie?ijke appartement in Amsterdam. De omstandigheden leken, zij het op een andere manier, wéér op die van Raskolnikov. Ik kreeg griep, misschien wel de Mexicaanse, compleet met koorts, rillingen, lichamelijk zwakte en angstige dromen. Soms dommelde ik in en ontwaakte dan vervolgens even koortsig als Raskolnikov deed op de bladzijde die ik aan het lezen was toen ik wegdoezelde. Misschien dat ik daardoor beter aanvoelde hoe ongeloo?ijk effectief Dostojevski de panische angst, de maalstroom aan gedachten en de radeloosheid van de arme Rodja op de lezer weet over te brengen. Goed, ik had griep. Maar ook zonder griep zou ik moe van het lezen geworden zijn. Ik moest steeds denken aan Stravinsky’s vioolconcert dat vanaf de allereerste tonen tot de slotmaat zindert, loeit en dendert. En omdat Dostojevski het boek eerst in feuilletonvorm schreef, legt hij ook nog eens op het einde van hoofdstukken de zweep erover met cliffhangers als: ‘Maar op dat moment kwam een nieuw personage binnen dat niemand van de aanwezigen kende.’ En wát voor een personages stappen zo als duveltjes uit een doosje het boek in! Ik herinner me nog goed dat ik bij eerste lezing vond dat al die passages over zus Doenja, de heilige Sonya, haar bloed spuwende stiefmoeder, de zuipende lamlul Marmeladov en de duistere Svidrigajlov me te veel uit het verhaal van Raskolnikov trokken, maar nu ik het verloop van zijn verhaal al kende, zag ik dat juist die passages de roman zijn grondeloze diepte en reikwijdte geven en hem ver uittillen boven wat tegenwoordig een ‘literaire thriller’ genoemd wordt. Vooral door de hernieuwde kennismaking met de tot op het bot cynische Svidrigajlov zag ik voor het eerst dat ook W.F. Hermans zijn Dostojevski kende. In de passages over hem opent zich een sadistisch universum waar je koud van wordt. Ik vind Svidrigajlov nu misschien wel interessanter dan Raskolnikov, in wezen een burgermannetje dat speelt met de duivel en meteen plat op zijn bek gaat.
Misdaad en straf is een boksring, en halverwege hang je bont en blauw in de touwen. De magistrale vechtpartij tussen politiecommisaris Porfiri en Raskolnikov moet dan nog beginnen! Meer nog dan bij eerste lezing, toen de nieuwsgierigheid naar de a?oop me de bladzijden te snel deed omslaan, vervulden de ondervragingen door Porfiri mij met ontzag voor de schrijver. Daarin toont Dostojevski’s geest zich zo vilein en scherpzinnig, zo doortrokken van psychologisch inzicht, zo humoristisch en sadistisch, zo vol mededogen ook nog eens, dat je nauwelijks kunt geloven dat het geschreven is toen men overal in de westerse wereld, ook in Nederland, geloofde dat je misdadigers kon verbeteren door ze simpelweg jaren achtereen dag en nacht eenzaam op te sluiten, zonder enig contact met medemensen. Door muren van kwade invloeden gescheiden zou de goedheid vanzelf wel opbloeien in hun innerlijk. De cellulaire gevangenen werden in groten getale gek, pleegden zelfmoord of zakten apathisch weg in een hoekje. Maar dit bewees volgens de penitentiaire deskundigen juist dat de eenzaamheid het geweten deed ontwaken! Als een van de weinige intellectuelen in de westerse wereld zag Dostojevski dan ook in dat die ‘humane’ straf, want zij verving deels de ‘barbaarse’ lijfstraffen, op een zwaar psychologisch misverstand berustte. In Aantekeningen uit een dodenhuis (1862) schreef hij ervan overtuigd te zijn dat ‘het befaamde systeem van celstraf slechts tot valse, bedrieglijke en uiterlijke resultaten leidt. Het zuigt de levenssappen uit de mens, verziekt zijn psychiek, het verzwakt hem, verstoort zijn evenwicht en vervolgens stelt men het voor alsof de moreel uitgedroogde en half waanzinnige mummie die overblijft een toonbeeld van beterschap en berouw is.’
Mijn belangrijkste leeservaring deed ik al na mijn eerste lezing van Misdaad en straf op. Het boek beïnvloedde duurzaam mijn waarnemingsvermogen. Vanaf het moment dat ik het boek dichtsloeg, zag ik overal mensen die uit schuldgevoel onbewust hun kop in de strop staken. En dat is zo gebleven. Veel misdaden worden nog steeds opgelost omdat daders terugkeren naar de plaats van de misdaad, hun mond voorbijpraten in de kroeg, belastende informatie op hun computer laten staan of anderszins de politionele aandacht op zich richten. Zonder het te weten, willen ze gepakt en gestraft worden. Zelfs Osama Bin Laden verdenk ik ervan dat hij steeds weer filmpjes en audiobandjes verspreid om de Amerikanen te lokken. Het geweten is noch islamitisch, noch christelijk. Het is humanistisch en meedogenloos. Al die meeluisterende mobieltjes in buitenechtelijke slaapkamers, al die rondslingerende condooms en al die verkeerd aangetrokken sokken — het is geen pech of onbedoelde slordigheid, het is de onzichtbare hand van het geweten die de schuldigen stuurt.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum