Leesfragment: De vele levens van Rosey Pool

14 februari 2023 , door Lonneke Geerlings
| | | |

Vandaag verschijnt Lonneke Geerlings’ De vele levens van Rosey Pool. Strijdbaar van Westerbork tot Mississippi. Lees bij ons een fragment!

In De vele levens van Rosey Pool doet Lonneke Geerlings verslag van haar zoektocht naar een vrouw die leefde in de hoogste versnelling, maar die ook haar hele leven worstelde met trauma. Rosey Pool (1905-1971) gaf het werk uit van Afro-Amerikaanse dichters toen bijna niemand daar nog naar omkeek, runde een Londense ‘salon’ voor zwarte kunstenaars en was een van de aanjagers van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging. Achter de bloemetjesjurk van de bedeesde vertaalster en docente school een verbeten activiste en strijder voor sociale gelijkheid. Dit boek is het verhaal van de grote emancipatiebewegingen van de twintigste eeuw, maar bovenal is dit het verhaal van een wonderbaarlijke vrouw die vergeten is door de geschiedenis.

 

Inleiding

Kamp Westerbork, maandag 6 september 1943. De nazomerzon scheen over de grauwe barakken, terwijl de binnenplaats steeds voller raakte voor het avondappel. Rosey Pool, achtendertig jaar oud, zat nu al bijna vijftien weken in het doorgangskamp. In week drie had ze moeten toezien hoe haar ouders op een trein naar Sobibór werden gezet. Twee weken later werden haar broer en diens vrouw naar datzelfde kamp gedeporteerd. Dat was inmiddels alweer twee maanden geleden en nog steeds had ze niets van hen vernomen.
Tijdens dit wekelijkse appel werd de deportatielijst voorgelezen voor de volgende trein, ditmaal naar Auschwitz. Rosey had maar liefst acht treinen zien arriveren en vertrekken uit het kamp. Om de een of andere reden leek ze tot nu toe telkens de dans te ontspringen en werd haar naam nooit omgeroepen. Onbewust was ze daarop gaan vertrouwen, waardoor elke maandag net iets minder zwaar aanvoelde.
Over de vlakte galmden honderden namen. En toen hoorde ze ineens haar eigen naam: ‘Rosa Eva Pool.’ Hoorde ze het nu goed? Ze keek naar de mensen naast haar, op zoek naar een geruststellende blik, een goedmakend knikje. Maar om haar heen stond iedereen als aan de grond genageld. In een roes liep ze na afloop terug naar de slaapbarakken. Op haar stapelbed zakte ze ineen.
Die nacht kon ze de slaap maar niet vatten. Ze vroeg zich af wat haar te wachten stond daar in het oosten. Hoe was het haar familie vergaan? Ze had nog steeds hoop dat ze allemaal in leven waren. In haar hoofd ging ze nog eens alle mogelijke verklaringen af waarom ze nog niets van ze had gehoord. Misschien hadden ze het te druk om te schrijven. Misschien was de post zoekgeraakt. Of wellicht mochten ze geen brieven schrijven van de bewakers. Maar hoe donkerder de nacht werd, des te duisterder haar gedachten. Ze vreesde het lot dat haar te wachten stond.
Nadat de uren voorbijgekropen waren, werd het langzaam weer licht in haar barak. Zwijgend pakte Rosey haar koffer in. Spullen uit een vorig leven. Ze zag dat de trein buiten al klaarstond, de deuren van de wagons al open. Het treinbord vermeldde westerbork – auschwitz / auschwitz – westerbork. Dat gaf de indruk dat er ook mensen weer deze kant op zouden komen, ook al had Rosey dat nog nooit meegemaakt. De Waffen-ss en de Ordnungsdienst (od) waren al druk in de weer om iedereen in de trein te krijgen. Gezinnen stonden paraat, koffer in de hand, plunjezak over de schouder. Rosey sjokte naar de haar toegewezen wagon, nummer 14. Later dichtte Rosey over dit wrange afscheid bij de trein:

Auf wiedersehn, shalom, tot ziens!
Elke groet klinkt vlak en hol.
Binnen in de schaduwtrein
Biedt de veewagon genoeg plaats.
Niet geest, niet moed, niet werk telt,
Het noodlot raast, plaagt en kwelt.

Toen ze eenmaal in de wagon stond, voelde Rosey zich overvallen door de donkerte en leegte. Er waren geen stoelen, geen ramen. Er stond enkel een emmer in het midden van de ruimte, die blijkbaar dienst moest doen als toilet. Vol schaamte wendden de passagiers hun blik van elkaar af.
Algauw verscheen een ss’er in de deuropening, voor een laatste inspectie. Rosey zag hoe hij de schuifdeur vastgreep terwijl hij over de hoofden van de mensen naar binnen keek. In een fractie van een seconde nam ze een beslissing.
Ze stapte de trein uit.

*

Rosey hield een enorm schuldgevoel over aan die dag. In de trein van 7 september 1943 naar Auschwitz zaten uiteindelijk 987 mensen. Slechts acht van hen zouden de oorlog overleven. Of negen, als we Rosey meerekenen.
Rosey droeg het geluk van haar overleving haar hele leven met zich mee als een zware last. Depressie, frustratie en woede wortelden zich in haar geest, totdat het een duisternis werd die nooit meer weg zou gaan. Ze zwoer bij zichzelf om nooit meer aan dat moment in die trein te denken, laat staan erover te praten. Aan die belofte hield ze zich ruim twintig jaar, tot 1964, toen ze werd uitgenodigd om te komen spreken in Washington, aan Howard University, waar vrijwel enkel Afro-Amerikanen studeerden. In een zaal vol studenten, academici en andere geïnteresseerden begon Rosey te vertellen. En er werd een opnameapparaat aangezet, waardoor Rosey’s volledige lezing terug te luisteren is. Terwijl de opname krakend begint, klinkt het alsof Rosey naast me staat en haar verhaal doet.
Ze vertelde over hoe ze voor de oorlog in aanraking kwam met het werk van Afro-Amerikaanse schrijvers als Countee Cullen, Jessie Fauset, Claude McKay en Langston Hughes, die schreven over onrecht, racisme en discriminatie. Het werd een obsessie om hun werk te verzamelen, werk dat nauwelijks te verkrijgen was in Nederland. Toch bleef haar interesse lange tijd een hobby, meer niet. Totdat ze in Kamp Westerbork terechtkwam, zei ze. Daar werd deze literatuur ‘ineens compleet anders, heel persoonlijk’, en vooral heel ‘echt’. Rosey vertelde dat ze in Westerbork de ‘ware betekenis’ van zwarte poëzie leerde kennen. En ze wist zich precies te herinneren op welk moment dat gebeurde.
Dat was op een dag aan het einde van juli 1943, toen ze al zo’n negen weken in Westerbork zat. Zelfs binnen in het kamp hoorde ze het laatste nieuws uit de buitenwereld: de Italiaanse dictator Mussolini was afgezet en gearresteerd. Deze hoopvolle boodschap verspreidde zich als een lopend vuurtje door het kamp. ‘Het was het begin van het einde,’ zo schetste Rosey de sfeer. ‘We zagen ons al vrij. Thuis. Nu zou Hitler vast ook aftreden.’ Een bijna vergeten blijdschap kwam over de gevangenen, en velen kregen een glimlach om hun mond. Maar hun geluk bleef niet onopgemerkt bij de kampbewakers. Diezelfde avond nog werd er tijdens het avondappel een nieuwe maatregel aangekondigd: het werd gevangenen voortaan verboden om in het openbaar te lachen ‘of op andere dergelijke wijze uiting te geven aan vreugde of opwinding’. Wie toch zou lachen, kon een straf verwachten.
Het publiek in Washington luisterde ademloos toe terwijl ze haar verhaal deed. Op de opname kun je een speld horen vallen in de zaal. Rosey legde uit dat de gevangenen gelaten naar hun barak gingen. Het lachen was ze vergaan, alweer. Toen Rosey op haar bed neerplofte, zag ze een jongetje in het stapelbed naast haar. Die verzuchtte: ‘Was er maar iets anders waar we aan konden denken, om onze gedachten uit deze ellende te halen.’ Rosey stond op en besloot gedichten voor te dragen. Uit haar hoofd wist ze verschillende verhalen, gedichten en liedjes op te rakelen, van Vondel tot Emily Dickinson, van Margot Vos tot Shakespeare. Maar de grootste indruk maakte haar voordracht van het gedicht ‘Slim in Atlanta’, een gedicht uit 1932 dat was geschreven door de Afro-Amerikaanse dichter Sterling Brown. Rosey lichtte toe dat het gedicht ging over een fictief figuur genaamd Slim Greer, die in Atlanta, Georgia, werd geconfronteerd met een wet die Afro-Amerikanen verbood buitenshuis te lachen:

Down in Atlanta,
De whitefolks got laws
For to keep all de niggers
From laughin’ outdoors.

Het gedicht ‘hield ons ter been’, vertelde Rosey aan de zaal: ze waren niet de enigen. Haar poëzievoordracht in de barak werd de aftrap van een dagelijks ritueel. Avond na avond werden er in Westerbork Afro-Amerikaanse gedichten, verhalen en liederen voorgedragen, zelfs wanneer ‘de death trains twee keer per week buiten stonden te wachten’, zei Rosey. Zwarte Amerikaanse literatuur, poëzie en spirituals werden een baken van hoop. Het had haar en vele anderen door die ellendige tijd heen gesleept, zei ze, en daardoor voelde Rosey een ‘zeer diepe dankbaarheid naar het [zwarte] ras’.
Extra bijzonder was dat de schrijver van het ‘Slim Greer’-gedicht, Sterling Brown, ook aanwezig was die avond. De drieënzestigjarige Brown was tegenwoordig hoogleraar en had Rosey nietsvermoedend uitgenodigd. ‘Er waren tranen in zijn ogen,’ herinnerde Rosey zich, ‘toen ik hem vertelde dat ik die avond voor kampgenoten het verhaal van Slim Greer in Atlanta had voorgedragen.’ De lange, emotionele stilte aan het einde van haar betoog is duidelijk hoorbaar, zelfs voelbaar op de opname. Na een lange stilte schraapt iemand zijn keel. Het is Sterling Brown, die haar vraagt: ‘Zou je les willen geven aan Howard University?’ Het was tekenend voor de onvoorwaardelijke acceptatie en erkenning die Rosey vond in Amerika. Eindelijk.

*

‘Rosey wie?’
Susan reikt naar haar toetsenbord. Het is de herfst van 2013 en de vrouw die tegenover me zit, Susan Legêne, hoogleraar Politieke Geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, zou kort hierna mijn promotor worden. Ze begint te typen, terwijl haar ogen over het beeldscherm glijden. We zitten op de veertiende verdieping van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Ik wil graag een promotieonderzoek doen, iets met moderne geschiedenis. Wat, dat weet ik nog niet precies, maar Susan heeft een idee.
Ik staar uit het raam, terwijl we wachten op de verrassend trage internetverbinding.
‘Rosey Pool,’ herhaalt ze. Ze laat een website zien die uit het jaar nul lijkt te komen. Ze leest voor: ‘Rosey Pool (1905-1971), een Nederlandse onderwijzeres en cultureel antropoloog. Wetenschapper op het gebied van Afro-Amerikaanse literatuur, politiek en muziek uit de twintigste eeuw. Bouwde in de jaren twintig vriendschappen op met verschillende zwarte Amerikaanse dichters terwijl ze promoveerde in Berlijn. Als docent en redacteur streed ze haar hele leven voor zwarte emancipatie.’
Alleen de laatste zin van dit biografietje klopt, maar daar zou ik pas veel later achter komen. Ik veer op, geprikkeld door wat ik zojuist hoorde. Rosey? Pool? Moet ik deze vrouw kennen? Ik heb het gevoel van wel.
Susan weet al wat meer. Ze heeft zelfs Rosey Pools archief al bekeken, in Brighton, Engeland. Ook heeft ze al een paper over Rosey gepresenteerd op een congres. Een ander archief van Rosey Pool, in Washington, heeft ze nog niet kunnen bezoeken. Door haar hectische bestaan als hoogleraar is het project namelijk op de plank beland. Tot nu. ‘Misschien iets voor jou?’ vraagt ze.
Zodra ik thuis ben, klap ik mijn laptop open. Eerst maar eens googelen. ‘Rosey Pool’, typ ik in. Er komen wat resultaten met rozenstruiken met zwembaden.
Ik plaats de zoekopdracht tussen dubbele aanhalingstekens, “Rosey Pool”.
Er gebeurt iets wat ik eigenlijk nog nooit heb meegemaakt: er zijn maar een paar zoekresultaten, ieder met een paar regels tekst. Meer dan fragmenten of anekdotes zijn het niet. Ook vind ik die archiefpagina uit het stenen tijdperk. Het valt me op dat er geen Wikipedia-pagina van haar bestaat. Wel is er een autobiografische essaybundel uit 1968, genaamd Lachen om niet te huilen, die later een belangrijk aanknopingspunt zal vormen voor mijn zoektocht.
Tijdens mijn verkennend onderzoek val ik van de ene verbazing in de andere. Rosey Pool gaf les aan Anne Frank. Ze zat in een Joodse verzetsgroep. Ze vertaalde Annie M.G. Schmidts Jip en Janneke naar het Engels, als Mick and Mandy. Ze hielp activisten uit de Amerikaanse burgerrechtenbeweging, onder andere in Alabama en Mississippi. Ze werkte voor de bbc Dutch Service, een afdeling van de Britse omroep die Nederlandstalige radioprogramma’s uitzond. Op foto’s duikt Rosey op in Nigeria, waar ze lachend over straat loopt met zangeres Nina Simone. In Alabama wordt ze vereeuwigd in een muurschildering (die helaas niet ‘eeuwig’ blijkt te zijn). Dan is ze weer in Amsterdam, met de bekende Amerikaanse socioloog W.E.B. Du Bois. Dan verschijnt ze ineens in Senegal, waar ze een literaire prijs toekent aan Nelson Mandela. En in 1966 verschijnt ze op televisie bij de vpro tijdens een benefiet tegen apartheid, zij aan zij met figuren als Jan Wolkers en Harry Mulisch.
Het is met name haar strijd tegen segregatie in het Amerikaanse Zuiden die indruk op me maakt, waar ze als Holocaust-overlevende verbanden legde die niemand eerder zag. Met de opkomst van de Black Lives Matter-beweging en antiracistisch activisme in Nederland is haar strijd ineens opvallend actueel geworden. Ik vraag me af hoe en waarom ze als witte, Joodse vrouw streed tegen anti-zwart racisme. Ook begin ik me af te vragen hoe het in haar tijd geweest moest zijn om als witte vrouw te strijden tegen racisme. En ik raak gefascineerd door de manier waarop ze omging met verlies, tragedies en trauma in haar leven. Haar leven blijkt een hoopvol verhaal te zijn, vol veerkracht en humor. Maar wat me nog wel het meest intrigeert is dat ze vrijwel vergeten is. Wie wás deze vrouw? En waarom heeft niemand ooit van haar gehoord?

 

© 2023 Lonneke Geerlings

pro-mbooks1 : athenaeum