Leesfragment: Heks! Heks! Heks!

05 maart 2023 , door Jente Posthuma
|

Dinsdag 7 maart om 17.00 bij Boekhandel het Martyrium wordt het nieuwe boek van Jente Posthuma, Heks! Heks! Heks! gepresenteerd, met ook een bijdrage van Nadia de Vries. Kom ook, en lees nu vast een fragment.

Wie zijn de vrouwen die onze eeuwenoude sagen bevolken? Vaak zijn het lelijke, oude heksen die orgiën houden met de duivel, óf tere, jonge maagden die het van hun lieve gezichtje moeten hebben. Door dit soort verhalen steeds opnieuw te vertellen hebben deze stereotypen zich in ons collectieve geheugen genesteld en diepe sporen in onze samenleving nagelaten. Die krijgen we er alleen maar uit door er andere verhalen tegenover te zetten. Op een eigenzinnige en vaak geestige manier laat Posthuma zien wie de vrouwen uit de sagen werkelijk waren: geen monsters of heiligen, maar seksuele wezens – op leeftijd – met een eigen wil, een rijk innerlijk leven en tegenstrijdige eigenschappen. Net echte mensen dus.

N.B. Lees ook fragmenten uit Mensen zonder uitstraling en Waar ik liever niet aan denk.

 

Een sentimentele man

In de vijftiende eeuw woonde in Lettele een heks, wat op zich niets bijzonders was want in die tijd noemde men veel vrouwen zo. Vrouwen die arts of verloskundige waren. Vrouwen die lazen. Vrouwen die niet wilden trouwen. Kinderloze vrouwen. Vrouwen die hard praatten. Vrouwen die genoten van seks. Vrouwen die woonden in de buurt van mensen die door ziekte of ongeluk waren getroffen. Oude vrouwen. Vrouwelijke familieleden van iemand die was beschuldigd van hekserij. Vrouwen die erg aanwezig waren. Vrouwen die zich vaak terugtrokken. Vrouwen die zelden de mis bijwoonden. Vrouwen die altijd de mis bijwoonden. Vrouwen met een bleke huid. Vrouwen met een donkere huid. Vrouwen met veel moedervlekken. Vrouwen die hun intuïtie gebruikten. Vrouwen met een karakter. Allemaal hing ze marteling en moord boven het hoofd.
De Nieuwe Tijd, zo noemden Europeanen deze periode, een tijd van innovatie, expansiedrift en intense vrouwenhaat. Het was de tijd waarin de boekdrukkunst zich sterk ontwikkelde, waardoor Christoffel Columbus gebruik kon maken van gedrukte plattegronden en tóch verdwalen, wat uiteindelijk bijna een geheel volk het leven kostte. Het was de tijd waarin de vrouwen in Europa hun laatste vrijheden werden ontnomen.
Nu had je vrouwen die zichzelf van de brandstapel redden door hun talenten te verbergen, maar je had ook vrouwen in wie het vuur zo sterk brandde dat het onmogelijk was iets te verbergen, al deden ze nog zo hun best. Zo’n vrouw was de heks van Lettele. Zij was er een uit duizenden. Zij was een leider.
Naar hoe ze werkelijk heette is nooit onderzoek gedaan. Eens in de zoveel jaar sloeg ze op de vlucht en vestigde zich in een nieuwe plaats, onder een nieuwe naam. Ze noemde zichzelf Agnes, dan weer Jeanne, Anna of Marie. In Lettele heette ze Letitia, hier woonde ze het langst. Sommigen zeggen dat ze er kaarsenmaker was. Zeker is dat ze niet wilde trouwen. Nooit van mijn leven, zei ze als mensen haar ernaar vroegen en daarmee was wat haar betreft de kous af, maar onderling bleven de Lettelaars erover kletsen natuurlijk. Waarom zou een vrouw zich niet aan een man verbinden en de rest van haar leven zijn sokken wassen, daar kon men zich toen enorm over verwonderen. Letitia’s aanwezigheid verstoorde hun rustige leventje, daar kwam het op neer. Overdreven vond ze dat. Want in Lettele verliep elke dag hetzelfde, sinds zij er woonde was er niets veranderd. En ze woonde er al een jaar of acht. Toch werd ze nog steeds als een vreemdeling gezien, iemand bij wie je je kinderen weg moest houden, dus had ze nooit bezoek, wat ook wel lekker rustig was, want mensen moesten altijd iets van je, maar hoe meer tijd ze alleen doorbracht, des te meer ze inzag dat gezelschap niet altijd vervelend hoefde te zijn. Vaak helemaal niet, zelfs. Tot ze Pier de Rover ontmoette.
Pier de Rover was een Fries van een adellijk geslacht dat hij nooit bij naam noemde, omdat hij niets meer met zijn familie te maken wilde hebben. Al jong ontvluchtte hij het ouderlijk huis vanwege de verstikkende verwachtingen die zijn vader en moeder voor hem koesterden en zwierf hij door het land als een rancuneuze verloren zoon. Wie hem tegenkwam werd beroofd. Het was de tijd waarin bloed met bloed vergoten werd. Moord hoorde erbij, zou je kunnen zeggen. De dood was overal. Maar Pier ging er prat op dat hij zijn zwaard alleen gebruikte als het moest, als een arme landarbeider bijvoorbeeld zijn laatste centen niet wilde afgeven, of als een melkmeisje hem het verkrachten moeilijk maakte. Ik ben een schurk met een goed hart, zei Pier graag. Ik heb mijn ziel niet aan de Duivel verkocht.
Dat zei hij ook tegen Letitia op die noodlottige dag.

Pier had zijn kampement opgeslagen aan de rand van het bos bij Lettele, waar Letitia vaak haar avondwandeling maakte. Het was fris die dag. De zomer was bijna voorbij. Om warm te worden liep ze stevig door, niet op het pad, maar tussen de bomen, over de mossen die zo lekker veerden onder haar voeten, zelfs wanneer ze klompen droeg. Zoals altijd lette ze goed op dat ze de donkere plekken in het mos vermeed, daar waar de moswezens leefden. Na al die jaren wist ze precies waar ze samenschoolden, altijd dicht opeengepakt, je trof ze nooit alleen.
Het eerste wat ze zag van Pier was een randje van zijn spierwitte rug onder zijn net iets te korte hemd, dat tussen het groen leek op te lichten. Hij stond voorovergebogen over een berg takken die hij vloekend probeerde aan te steken.
Wacht, zei ze. Laat mij maar even.
Toen het vuur brandde bleef ze nog even in de weldadige warmte staan.
Je hoeft niet bang te zijn, zei Pier.
Verrast keek ze op. Hij had waterige ogen en een baard met broodkruimels erin.
Waarom zou ik bang zijn?
Hij lachte en schudde zijn hoofd om zoveel naïviteit. Als vrouw moet je ’s avonds nooit alleen door het bos lopen. Vanwege de schurken. Daar komt ellende van.
Laat ze die schurken thuishouden, antwoordde ze. Als ze geen ellende willen.
Pier vroeg hoe oud ze was.
Veertig.
Een oud wijf, constateerde hij.
Weer keek ze hem recht aan.
Verward keek Pier terug. Wat wilde deze vrouw? Waarom liet ze hem niet met rust? Hij bestudeerde haar jurk. Sommige stoffen waren verdomd moeilijk te scheuren maar deze zou niet veel moeite kosten. Toch hield iets hem tegen. Die ogen.
Zal ik een konijn voor je roosteren, vroeg hij.
Ze zaten bij het vuur en zij vertelde over haar werk, over de kaarsen die ze maakte, van bijenwas, dus het duurdere segment, en dat ze de was ook gebruikte om piepkleine beeldjes te boetseren, waarvoor je, als je de details goed wilde krijgen, piepklein gereedschap nodig had.
Beeldjes van moswezens, zei ze. Zo groot als de nagel van mijn pink. Ze hield haar pink omhoog. Vroeger woonden er een paar achter mijn huis die van hun gemeenschap waren weggelopen. ’s Avonds hielden we elkaar gezelschap. Als ze over mos praatten, hun favoriete onderwerp, kreeg ik er geen woord tussen. Van hen leerde ik dat mossen overal kunnen groeien omdat ze geen wortels hebben. Wel moeten ze altijd knokken voor hun bestaan. Als ze niet genoeg vocht krijgen verschrompelen ze en leven ze op een laag pitje totdat de omstandigheden verbeteren en ze weer kunnen opbloeien. Moswezens verschrompelen ook, merkte ik, maar dan vanbinnen. Dus na een tijdje heb ik ze maar weer terug naar hun kolonie gebracht. Wel jammer, want ze waren erg lief, al luisterden ze slecht en lieten ze me vaak niet uitpraten. Daar kan ik niet goed tegen. Van anderen heb ik wel vaker gehoord dat ik weinig kan hebben. Zelf vind ik dat best meevallen. Je moet elkaar de ruimte geven, zeg ik altijd. Hoe dan ook, ze leven dus in het mos, in smalle gangenstelsels, net als bijen, en snappen niets van elkaar de ruimte geven. Maar moordlustig zijn moswezens niet, het komt niet eens in ze op om iemand af te maken. Wist je dat bijen hun vijanden uitschakelen door er met z’n allen op te gaan zitten en dan heel hard met hun vliegspieren te trillen? Aan de hitte die ze daarmee uitstralen bezwijkt zo’n vijand dan.
Wreed, zei Pier. En hij vertelde over de strooptochten die hij ondernam. Telkens als hij haar aankeek voelde hij de drang om zichzelf uit te leggen, dat hij het echt niet zo kwaad bedoelde. Tot zijn verbazing begonnen zijn handen te trillen.
Op jou heb ik mijn leven lang gewacht, hoorde hij zichzelf plotseling zeggen met een stem waaruit ridderlijke eerbied klonk. Dat ontroerde hem, maar hij vermande zich. Dit was een engel die speciaal voor hem was gekomen, ineens voelde hij dat heel sterk. Zij zou goedmaken wat in zijn leven verkeerd was gegaan. Want er was veel verkeerd gegaan. Als het aan hem had gelegen was het allemaal anders gelopen, maar je hebt het niet altijd zelf in de hand, je moet het doen met wat je hebt en hij kreeg nooit wat, hij moest er steeds zelf om vragen en dan nog werd het hem niet aangereikt, moest hij het afdwingen en ging er weer iemand gillen, of dood, als hij daarover zou beginnen was hij morgen nog bezig, maar je moest niet terugkijken, altijd vooruit, de blik vooruit.
Niets zal meer hetzelfde zijn, zei hij, nu toch in tranen.
Zie je nou wel, antwoordde ze zacht. Een schurk die alleen het bos in gaat, daar komt ellende van.

[…]

 

© Jente Posthuma

pro-mbooks1 : athenaeum