Leesfragment: Hemelsleutel

11 mei 2023 , door Gemma Venhuizen
| |

12 mei verschijnt Gemma Venhuizens Hemelsleutel. De Brinkkemper-collectie van botanica in de Lage Landen. Lees bij ons een fragment!

Hemelsleutel is een schitterend geïllustreerd boek dat de schoonheid weerspiegelt van de oudste Nederlandse en Vlaamse planten- en kruidenboeken, gecombineerd met een plezierige en luchtige geschiedenis van de botanie. De platen zijn afkomstig uit de verzameling van Ed Brinkkemper. Hij houdt zich al tientallen jaren hartstochtelijk bezig met plantenboeken uit de Lage Landen, waar hij een imposante collectie van heeft opgebouwd: van Dodoens Cruijdeboeck uit 1554 tot de befaamde Flora Batava en J. Commelins Horti Medici Amstelodamensis uit 1697.

Bij deze overvloed schrijft Gemma Venhuizen aanstekelijk over de geschiedenis die achter de Brinkkemper-collectie schuilgaat. Ze behandelt de ontwikkeling van de botanie vanaf de oudheid, via Brunfels, Bock en Fuchs naar de grote drie: Rembertus Dodonaeus, Carolus Clusius, Matthaeus Lobelius. En behalve Abraham Munting, medicinale tuinen en exotische gewassen, de Commelins, de tuin van George Clifford, Linnaeus, stammen en klassen komen ook de boekdrukkunst en de kwetsbaarheid van boeken ruimschoots aan bod. De hemelsleutel is een plant met een naam die beschrijft wat kijken naar bloemen en planten kan doen: de hemel ontsluiten.

Hemelsleutel bevat een rijke, esthetische keuze van meer dan honderd grote, ingekleurde platen die de ongekende schoonheid laten zien van onder veel meer het knopig helmkruid, de stijve naaldvaren, de wonderboom en de ronde zonnedauw.

N.B. Eerder publiceerden we een fragment uit Venhuizens boek Licht. Venhuizen heeft ook recensies geschreven voor onze site, zoals over Darwins Over het ontstaan der soorten, en Alexander Reeuwijks Reizen tussen de lijnen. Dwars door Indonesië met Alfred Russel Wallace.

 

Cacaoboom (Theobroma cacao), uit Artsenijgewassen deel 2, 1838, door N. Anslijn. Uit: Gemma Venhuizen, Hemelsleutel
Cacaoboom (Theobroma cacao), uit Artsenijgewassen deel 2, 1838, door N. Anslijn
In de collectie van iemand die zó met de Zaanstreek is vervlochten dat hij zelfs in een cacaofabriek werkt, kunnen platen van de cacaoboom uiteraard niet ontbreken. Cacaobomen groeien rond de evenaar op schaduwrijke plaatsen, ze kunnen niet goed tegen de volle zon. De kleine bloemetjes worden bestoven door millimetergrote vliegjes, onder andere uit de familie van de knutten. De bloemen openen zich net voor zonsopgang, dan vindt ook de meeste bestuiving plaats. De vruchten kunnen tot wel dertig centimeter groot worden en groeien direct uit de stam, en zijn geel, oranje of paars van kleur. In de vruchten zitten de cacaobonen die geoogst worden om er chocolade van te maken. Ed: ‘Dat de minuscule bloempjes en de vruchten direct uit de stam en dikkere takken groeien is een verschijnsel dat cauliflorie heet.’

Voorwoord

De niet-verzamelaar is zeldzaam. Althans: ik ken er geen. Vrijwel iedereen verzamelt in zijn leven íets. Schelpen, bierdoppen, suikerzakjes, recepten, postzegels, wereldbollen, knuffeldieren, ansichtkaarten met een rood autootje erop. Soms ebt de belangstelling na korte tijd weer weg, soms blijft de verzameldrift een leven lang voortbestaan. Niet elke verzameling is tastbaar – denk aan de vogelaar die steeds op zoek is naar een nieuwe soort, of de wereldreiziger die vastbesloten is om álle landen op aarde te bezoeken. Ook zij bouwen aan een collectie.
Waarom verzamelen we? Omwille van de esthetiek, omwille van interesse, omwille van herinneringen die in voorwerpen besloten liggen, omwille van status of simpelweg om de bevrediging van het verzamelen zelf. Op een eenmaal bereikt doel (alle Nederlandse postzegels uit de twintigste eeuw) volgt vaak een nieuw doel (Duitse, Portugese of Nieuw-Zeelandse postzegels). Verzamelen kan inspirerend zijn, rustgevend of gewoon leuk. Al kán het in sommige gevallen ook problematisch, verslavend of zelfs levensgevaarlijk worden – bijvoorbeeld in het geval van de vrouw die letterlijk stierf onder het gewicht van al haar spullen toen de vloer boven haar bezweek.
In zelfhulpboeken wordt loslaten geprezen als levenskunst. Wie verzamelt houdt volgens sommige psychologen te krampachtig vast aan het verleden. Opruimgoeroes pleiten voor een lege inbox en een clean desk policy. Maar zulke visies doen de verzamelaar tekort. Zonder verzamelaars zouden we geen musea hebben, geen werelderfgoed, misschien zelfs geen biodiversiteit. Voor natuurbehoud is hoarden geen verzamelstoornis maar een vereiste. Een eeuw geleden formuleerde de Amerikaanse ecoloog Aldo Leopold de ‘First Law of Intelligent Tinkering’. Die stelt dat een slimme doe-het-zelver alle onderdelen van iets bewaart. Houd de kleinste, onbeduidendste schroefjes bij je, want die blijken later in het knutselproces vaak van doorslaggevend belang. Zo is het ook met natuurbescherming, redeneerde Leopold. Wees zuinig op de mug en op de mier: zonder dat je het weet kunnen ze een essentiële rol in het ecosysteem spelen. Verzamelen is, zo zou je kunnen zeggen, van levensbelang.

Zelf verzamel ik graag nieuwe ontmoetingen. Ze nemen geen ruimte in, ze kunnen vluchtig zijn of uitgroeien tot een levenslange vriendschap en je leert altijd wat bij – of het nu van de loodgieter is die vertelt over zwanenhalzen of van een nieuwe collega die korstmossen bestudeert.
Op een koude februariavond ontmoette ik Ed Brinkkemper. Geheel toevallig was die ontmoeting niet: we werden aan elkaar voorgesteld door Menno Hartman, de uitgever van Van Oorschot. ‘Ik ken iemand die oude plantenboeken verzamelt,’ zei Hartman aan de telefoon. ‘En omdat jij houdt van planten en van boeken, dacht ik aan jou.’

Ik nam de bus van Amsterdam-Noord naar Zaandam, en wandelde verkleumd langs de Zaan. Het rook er naar cacao, en even zag ik voor me hoe ik ook thuis op de bank had kunnen zitten, met een kop warme chocolademelk. Maar toen belde ik aan bij Ed Brinkkemper en was ik mijn koude vingers op slag vergeten.
Op blote voeten stond hij in de deuropening, dreadlocks tot voorbij zijn middel, een twinkeling in zijn ogen. Ed bleek iemand bij wie ik me direct thuisvoelde – niet in de laatste plaats vanwege het oprechte enthousiasme waarmee hij zijn boeken aan me toonde. Hier sprak geen ijdele verzamelaar die pronkte met zijn zeldzame collectiestukken, maar een bewonderaar. Uit liefde voor planten en voor boeken.
In de woonkamer lag tapijt. Ergens aan de wand ging een antiek ogende klok, in de hoek van de kamer stond een banjo. En langs alle wanden waren metershoge houten boekenkasten neergezet. Een deel was gevuld met moderne boeken over biologie: slangen, bromelia’s, varens. ‘Dat zijn zo wat van mijn andere liefhebberijen,’ zei Ed. Maar het merendeel van de boeken was aanzienlijk ouder. Boeken met roodbruine of vaalwitte lederen banden, horizontale ribben zichtbaar op de rug. Daar stonden ze, de oudste kruidenboeken van Nederland.1 Ed noemde de namen van de auteurs. Dodonaeus. Clusius. Lobelius. Ik knikte, durfde nog niet op te biechten dat die namen me hooguit vaag bekend voorkwamen.

Een groot plantenboekenkenner ben ik niet. Een liefhebber wél. De eerste keer dat ik een boek over planten las was ik zes jaar oud. Het was het Bloemenboek van Dick Bruna, die naast een fascinatie voor konijnen ook een zwak voor botanie had. De klaproos, de narcis, het sneeuwklokje en de boterbloem: ik leerde ze dankzij zijn tekeningen kennen en herkennen. Bruna inspireerde me zodoende zelfs tot het maken van een éígen boek. Voor Moederdag gaf ik mijn moeder een aan elkaar geniet stapeltje papier. Op de voorkant stond geschreven: ‘Wat zijn er toch veel bloemen. Kijk maar.’ De potloodtekeningen op de daaropvolgende pagina’s waren duidelijk plagiaat, maar dat woord kende ik nog niet.
Mijn loopbaan als botanisch tekenaar kwam snel ten einde, maar mijn liefde voor planten en voor plantenboeken bleef. Op de middelbare school maakte ik voor biologie een bladherbarium, waarbij ik met mijn vader uren de bossen doorkruiste op zoek naar de juiste boombladeren. Tijdens mijn studie aardwetenschappen volgde ik het vak geobotanie en schafte ik voor het eerst een Heukels’ Flora aan, om planten te determineren. Ik volgde tijdens mijn zomervakantie in Uppsala een cursus over Linnaeus, de beroemde Zweedse botanicus die orde in de biologie schiep en de ‘binominale nomenclatuur’ introduceerde: het principe dat elke plant en elk dier een wetenschappelijke naam heeft die uit twee delen bestaat. Het eerste deel geeft de geslachtsnaam aan (‘genus’), het tweede de soortnaam (‘species’).

Dit boek gaat over de collectie van Ed Brinkkemper. Over de oude plantenboeken bij hem in de kast, en over de geestelijk vaders van die boeken, onder wie Dodonaeus, Clusius, Lobelius. Ook zij waren verzamelaars – van planten en van kennis. Ze trokken eropuit om nog onbeschreven soorten te beschrijven, of om meer te weten te komen over al bestaande soorten. ‘Oude plantenboeken’ had Hartman gezegd toen hij de Brinkkemper-collectie noemde, en ik had een vaag beeld op mijn netvlies van de Verkade-albums van Jac. P. Thijsse, die hij tussen 1903 en 1938 publiceerde. Dat het oudste boek in de verzameling uit 1532 dateert, wist ik toen nog niet.
We hebben in Hemelsleutel hoofdzakelijk gekozen voor kruidboeken die door Nederlandse of Belgische botanici gemaakt zijn, omdat daar het zwaartepunt van de Brinkkemper-collectie ligt (al bestond het onderscheid tussen beide landen in de zestiende eeuw nog niet: toen sprak men nog van de Zeventien Provinciën, of later van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden). Nu en dan bespreken we ook buitenlandse planten, omdat die door import steeds vaker opdoken in bijvoorbeeld botanische tuinen. En een enkele keer komt een buitenlands boek aan bod, omdat het een bijzondere rol in de geschiedenis van de botanie speelt.
Er is bovendien één beroemde Zweedse natuurwetenschapper die z’n eigen plek in dit boek verdient, niet alleen omdat hij een paar jaar in Nederland woonde maar vooral omdat hij zo’n grote invloed heeft gehad op de plantkunde: de hierboven al even genoemde Linnaeus. Toch was hij voor zijn ideeën ook schatplichtig aan de illustere Nederlandse botanici vóór hem. Regelmatig benadrukte hij dat Dodonaeus, Clusius en Lobelius en hun navolgers op hem grote indruk hadden gemaakt.

Natuurlijk gaat dit boek óók over de planten zelf – over de vaak fraaie afbeeldingen en poëtische teksten.
Vele uren hebben Ed Brinkkemper en ik samen aan zijn huiskamertafel doorgebracht, onze neus boven de eeuwenoude pagina’s. Om samen te bepalen welke afbeeldingen er in dit boek moesten komen – omdat de soort in kwestie zo bijzonder is, of zo kunstzinnig is afgebeeld, of omdat één van ons simpelweg enthousiast uitriep: ‘Oh, dat is een van mijn favoriete soorten!’ (Let wel: één van de vele.)
Ook de wilde kamperfoelie op het omslag is zo’n lievelingssoort (al zou Ed dat woord zelf nooit gebruiken). Onder andere omdat hij zo lekker ruikt op zomeravonden en omdat de bloemen er zo vrolijk uitzien. De kamperfoelie is een klimplant; hij slingert zich om andere soorten heen en klimt zo langzaamaan naar boven, de hemel tegemoet – in die zin zou de titel van dit boek als bijnaam voor de kamperfoelie kunnen dienen.
Maar eigenlijk is de hemelsleutel (wetenschappelijke naam: Hylotelephium telephium, voorheen Sedum telephium) een heel andere plantensoort, behorend tot de vetplantenfamilie. Volgens de overlevering werd deze plant soms als sieraad aan de muur gehangen, met de wortels omhoog. Als rond die wortels dan wat natte klei werd aangebracht, bogen de bloemknoppen zich naar boven: naar de hemel. Al zijn er ook mensen die beweren dat de plant zijn naam dankt aan Sint-Petrus, de portier van de hemelpoort. Die zou zijn sleutels eens verloren hebben, en op de plek waar ze neervielen ontstond de hemelsleutel. Ook een mooie plant, maar minder indrukwekkend dan de kamperfoelie.
De titel is dan ook vooral bedoeld als knipoog naar de determinatiesleutel die in flora’s wordt gebruikt om planten op naam te brengen, én als eerbetoon aan de botanici uit het verleden. Aan Dodonaeus, Clusius, Lobelius en alle anderen die vanaf de zestiende eeuw aan de wieg stonden van een botanische renaissance. Niet zelden werden ze gezien als groene goden, die met hun kruidboeken het paradijs der planten ontsloten. Nog iets later, in 1737, wond Linnaeus er bepaald geen doekjes om toen hij zichzelf op het titelblad van de door hem samengestelde Hortus Cliffortianus vergeleek met Apollo, god van het licht. Daar waar de mensheid tot dan toe in het duister had getast op botanisch vlak, zou hij opheldering verschaffen.

Hemelsleutel is een bloemlezing: de veelal inheemse soorten vormen slechts een fractie van wat er buiten allemaal te vinden is. Als alle pakweg 10.000 plantensoorten die in Nederland en België voorkomen (inclusief mossen en wieren) in dit boek zouden staan, dan zou het veel te dik worden. Zelfs wie uitsluitend naar vaatplanten kijkt (oftewel: de planten met vaatbundels, voor het interne transport van water en voedsel), komt uit op ruim 2300 soorten in het wild – en daarvan zijn er zo’n 1500 inheems. Voor wie na het lezen meer wil weten over bepaalde planten, of over de geschiedenis van de botanie, staan bij elk hoofdstuk de boeken vermeld waaruit ik zelf dankbaar heb geput – waaronder Bloeiende kennis, onder redactie van Esther van Gelder, en Botanische Meesterwerken van Eddy Weeda en collega’s. Citaten uit brieven van Clusius heb ik dankbaar overgenomen uit Van Gelders proefschrift Tussen hof en keizerskroon. De collecties van de Koninklijke Nederlandse Botanische Vereniging, universiteitsbibliotheken en Naturalis Biodiversity Center bevatten allerlei bijzondere oude plantenboeken, die soms ook zijn gedigitaliseerd.
De illustraties in dit boek zijn esthetisch geordend, niet botanisch. Linnaeus zou zich vermoedelijk in zijn graf omdraaien als hij wist dat ik dit als ‘ordening’ omschreef. Anderzijds: in de natuur is het óók niet een en al orde. Je kunt ontelbare keren door hetzelfde bos lopen, of door hetzelfde park, en je elke keer weer verbazen over iets anders. De bomen. De bloemen. De talloze tinten groen.
Zo is ook dit boek bedoeld: als een wandeling door de botanische geschiedenis. Als een ode aan de plantenrijkdom, en aan het verzamelen.

 

© Copyright 2023 Gemma Venhuizen en Uitgeverij Van Oorschot

pro-mbooks1 : athenaeum