Leesfragment: Land van echo’s

06 februari 2023 , door Mark H. Stokmans
|

Mark H. Stokmans’ romandebuut Land van echo’s maakt kans op de Nederlandse Boekhandelsprijs! Tijd voor een fragment.

Land van echo’s van Mark H. Stokmans is een monumentale roman over oorlog, vriendschap, passie en een onbereikbare liefde – tegen de achtergrond van het feodale Spanje van de jaren dertig.

Herman Kruijssen vecht in de Eerste Wereldoorlog aan Duitse zijde. Na het einde van de oorlog zwerft hij jarenlang door Europa. Op een dag in 1929 zakt hij onder een boom in elkaar. Hij wordt gevonden door Vicente Urias, die hem meeneemt naar zijn landgoed en opneemt in zijn familie. Tussen hen ontstaat een hechte vriendschap en Herman raakt vergroeid met het land en de mensen.

Dan breekt de Spaanse Burgeroorlog uit en moet Herman partij kiezen. Trauma’s uit het verleden doemen op. In de chaos van de Burgeroorlog komt er liefde in Hermans leven en wordt hij vader van een zoon. Lukt het Herman in deze woelige tijden, in een land waarvan hij is gaan houden, op zijn eigen morele kompas te varen en zijn vrouw, zijn kind en iedereen die hem dierbaar is te beschermen?

Land van echo’s is een monumentale roman over oorlog, vriendschap, passie en onbereikbare liefde. Een diepmenselijk verhaal over goed en kwaad, en over het tonen van moed en standvastigheid in bewogen tijden.

 

I

1

November 1929
Kustweg van Xaraque naar Benimelha

Op de dag dat Herman en Vicente elkaar ontmoetten, lagen op de heuvels massieve grijze wolken. Te zwaar om verder richting zee te rollen, lieten ze zich boven het land leegregenen. Na uren lopen langs de kustweg had Herman onder een johannesbroodboom geschuild. Het was een eeuwenoude onverharde weg die de dorpen Xaraque en Benimelha met elkaar verbond. Tot enkele jaren terug reed hier nog een postkoets, die in dit weer vast zou lopen in de dikke klei. Maar op een dag als deze was de weg verlaten. Het was een natte winter.

Vanaf het moment dat hij de loopgraven van Noord-Frankrijk had verlaten, leken de wolken Herman te hebben achtervolgd. Dezelfde lucht had toen boven dat uiteengereten land gehangen, boven een landschap van kraters en kloven, van bloed, ledematen en stalen scherven. Een land dat zoveel jonge mannen had verslonden en uitgebraakt, en waar van de ene op de andere dag de bommen niet meer vielen en het stil was geworden. Ineens mocht hij de stellingen en het leger waarvan hij deel had uitgemaakt, verlaten.
Overvallen door die plotselinge vrijheid wist hij niets anders te doen dan te lopen, en onder eenzelfde grijze lucht was hij door Europa getrokken, met een zwerflust die hem jaren in zijn greep zou houden. Door verlaten dorpen en nog zwijgende steden was zijn tred eerst nog energiek, en omdat het bestaan ineens geen eindeloze gang diep in de modder meer was, werd hij vervuld met een gevoel van onbegrensde vrijheid en een verlangen naar ergens anders. Waarheen maakte niet uit, als het maar niet hier of terug naar huis was. Om te kunnen overleven reisde hij de zaai- en oogsttijd achterna en verhuurde hij zichzelf als seizoenarbeider; op veel velden waren er, na de oorlog en de miljoenen doden, handen tekort om aardappels te poten, zonnebloemen te zaaien, fruit te plukken of olijven van boomtakken te ranselen.
Zijn tocht voerde hem over de Alpen en had hem langs de bodemloze afgronden van de Dolomieten tot Venetië gebracht, een stad die hij altijd had willen zien. Onder een laaghangende grijze lucht, gezeten op koude kades van eeuwen eerder uitgehouwen zandsteen, zag hij de stad en de lagune telkens weer van kleur verschieten. Venetië was voor hem het bewijs dat de geschiedenis zich niks van de mens aantrok, dat het verleden altijd bleef bestaan of met wat geluk heel langzaam wegzonk in de tijd.
Daar, op de kade van Piazza San Marco, had hij zich voor het eerst in jaren, na ontelbare kilometers te hebben gelopen, echt moe gevoeld. Hij was naar de grootste bank aan het plein gelopen. Met een uitzicht op het goudkleurige mozaïek van de basiliek had hij even overwogen de bank binnen te stappen en het geld van zijn vader op te halen dat ook daar op hem wachtte. Het geld dat moest garanderen dat Herman wegbleef uit Holland. Een soldaat van het Duitse leger was thuis namelijk niet welkom. Daarbij was hij in het hoofd van zijn vader ongetwijfeld besmet met de Spaanse griep, die duizenden soldaten bij het verlaten van het front over de wereld hadden verspreid. Zijn vader had hem geschreven dat hij maar op een grote Europese tour moest gaan totdat men in Holland de Duitse agressie zou zijn vergeten en de griep was uitgeraasd. Hij had Herman verzekerd dat hij overal in Europa beschikking zou hebben over geld, behalve in Holland.
Tot dan toe had Herman geen cent van zijn vaders afkoopsom aangeraakt. Maar in zijn uitputting zag hij het voor zich. Hij zou, nadat hij de bankemployés had overtuigd dat hij meer was dan een zwerver, zijn geld ophalen, een van de vergulde hotels aan de Canal Grande binnenstappen, baden, een kleermaker laten komen. Eten, drinken. Zijn vader zou weten dat hij leefde. Daarom moest hij door en had hij van de bank weggekeken naar die lucht boven hem, had door zijn baard gestreken en had met moeite zijn koude lijf overeind geduwd. Zijn zolen hadden hun tocht hervat; hij was nog niet daar aangekomen waar hij moest zijn.
Hij zou aankomen of zichzelf kapotlopen, om vervolgens weg te rotten aan de kant van een vergeten weg. Een gedachte die hem op een vreemde manier opluchtte. Jaren had hij er alles aan gedaan om te overleven, maar al een tijd voelde hij dat doodgaan ook prima zou zijn. In de bergen had hij op rotspunten gestaan waar hij zo vanaf had kunnen stappen; aan de oever van rivieren die hem mee hadden kunnen voeren. Wegrotten, neerstorten, zinken.
In Italië was de voorbije oorlog nog overal, net als in Frankrijk en Duitsland. Hij moest weg, door naar een land dat er niet door was aangevreten; ver weg ervan. Het weer in Zuid-Europa had er alles aan gedaan om hem tegen te houden. Regen, natte sneeuw en wind leken hem steeds in het gezicht te waaien. De kraag van zijn kapokjas stond rechtop tot over zijn oren, zijn bebaarde kin, mond en neus zonken erin weg. Maar de regen lekte altijd naar binnen, sijpelde langs zijn nek, zijn keel, als een koud mes dat maar niet wilde snijden.
Ongeveer drie weken geleden, ergens ten noorden van Barcelona, was het rillen van de kou overgegaan in koortsrillingen, maar hij kon de twee op een gegeven moment niet uit elkaar houden. Het leek wel een echo van de Spaanse griep, en dat in Spanje, lachte hij in zichzelf. Maar dat schrikbeeld was alweer tien jaar oud en tegelijk met miljoenen doden gestorven. Wat het ook was, zijn longen leken leeg, zijn keel leek te bloeden van het hoesten. En daar, langs die weg, onder het genadig dichte gebladerte, was hij gaan zitten en had hij geschuild voor de regen die al dagenlang neerkwam en het land in nevels hulde.

Het paard van Vicente Urias leek op klompen te lopen. Waar meestal het stof van wielen, hoeven en voeten opwaaide en reizigers op hun weg door dit land de adem benam, had de regen de lichtbruine aarde veranderd in geelbruine klei waar de wielen van wagens in vastliepen. Dikke plakken van het kleverige spul hingen aan de hoeven van het paard. Ook onder de legerkisten van de man onder de boom zaten extra zolen van klei. Ongetwijfeld een van de redenen dat hij hier was gestrand. Zijn blonde haar hing in dikke, lange strengen voor zijn gezicht. Toen Vicente stilstond liet het paard het hoofd hangen, de zwarte manen doornat en druppelend als vergane gordijnen.
Alles was bruin en grijs en donker, behalve de blauwe ogen die Vicente aankeken. Ogen die zo helder waren dat het leek alsof je dwars door de man heen kon kijken, naar een ijzige wereld achter hem.
Tegen de stam leunde een karabijn. Vicente was drie jaar eerder gewond teruggekeerd van de Rifoorlogen in Marokko en was bekend met verschillende militaire wapens. Hij was er zelfs liefhebber van, ondanks de verschrikkingen die ze aanrichtten. Hij ging graag jagen, waarbij zijn scherpe ogen het dichte struikgewas tussen de pijnbomen afspeurden naar zwijnen en hazen. De insignes op de kapokjas kende hij niet, maar die karabijn was de Mauser van een Duitse soldaat. Maar het was vooral de blik in die opvallende ogen waar Vicente een medesoldaat in herkende.
Buenos días,’ sprak Vicente vanaf zijn paard. ‘Welkom in het zonnige Spanje! Alhoewel u zich zo te zien niet buitengemeen zonnig voelt.’
‘Het is wat frisser dan ik had verwacht,’ antwoordde de man in een rudimentair Spaans met een accent dat Vicente niet kon thuisbrengen.
‘Deze regen is afgrijselijk, maar wacht u tot de zon komt.’
‘Als u me kunt vertellen hoe ver het is naar het dichtstbijzijnde logement, ga ik er daar wel op wachten.’
‘Naar de herberg Venta la Chata is het nog een uur lopen…’
‘Dan rust ik nog even…’
‘… maar ik nodig u graag uit op mijn finca, te paard zijn we daar in een halfuurtje.’
De blauwe ogen keken hem even aan, Vicente dacht er argwaan in te bespeuren, maar misschien was het wel gewoon in vermoeidheid verpakt ongeloof.
‘Ik wil u niet tot last zijn. Uw paard en uzelf zou ik te vies maken. Daar kan geen sprake van zijn.’
‘Hoe kan een reiziger uit verre oorden met ongetwijfeld boeiende verhalen – bij uitstek geschikt om de verveling van dit soort vuile dagen te verdrijven – een last zijn? Dat is uitgesloten.’ Hij legde zijn hand op zijn hart en neigde het hoofd hoffelijk. ‘Ik zou vereerd zijn als ik u mijn gast kan noemen.’
De Duitser had geknikt, gehoest maar geweigerd om op het paard mee te rijden. Daarop steeg Vicente af en samen liepen ze te voet het laatste stuk naar de landerijen van de familie Urias.

Waarom hij met de Spanjaard was meegegaan, wist Herman niet. Hij was onderweg vaker gastvrijheid tegengekomen. Maar steeds, zelfs op bergpassen, waar zweepslagen van wind en regen hem overheen joegen, had hij hulp en onderdak geweigerd. Dat was te makkelijk geweest. Waarom wist hij niet, maar hij moest lijden. Was het dan nu zijn lichaam dat vastbesloten de dictatuur van zijn zelfkastijding had verbroken? Of was het gewoon de hartelijkheid van de Spanjaard die geen tegenspraak leek te dulden?
Op een kamer achter dikke muren die de wind en de regen buitenhielden, waste Herman zich voor het eerst in maanden met warm water. Hij kreeg droge kleren van Vicente, wollen sokken voor zijn door te veel kilometers bijna mismaakte voeten. Daarna hadden ze bij de open haard plaatsgenomen waar het vuur vocht en kou verdreef. Daar voerden ze het eerste van vele gesprekken.

 

© 2022 Mark H. Stokmans

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum