Leesfragment: Moeder en pen

21 februari 2023 , door Mensje van Keulen
| |

Vandaag verschijnt Mensje van Keulens Moeder en pen. Dagboek 1979-1983, het derde deel van haar dagboeken. Lees bij ons een fragment!

Moeder en pen is het langverwachte vervolg van Mensje van Keulen op de dagboeken Alle dagen laat en Neerslag van een huwelijk. We volgen Van Keulen in de jaren 1979-1983, pal na haar scheiding en de geboorte van haar zoon. Ze is een meer dan gevierd schrijver en houdt zich staande als alleenstaande moeder, als schrijver en als vrouw. Liefde speelt een grote rol in deze jaren, de onvoorwaardelijke liefde voor het kind, het verdriet over de beëindigde liefde, de vluchtige liefde voor de mannen die haar pad kruisen en een nieuwe liefde. Van Keulen schrijft over de jaren zeventig en tachtig, maar het levert vragen op waar vrouwen en schrijvers ook vandaag de dag mee worstelen. Moeder en pen verduidelijkt de wispelturige nasleep van een falend huwelijk, de strijd om te kunnen blijven schrijven en de keus om als alleenstaande ouder verder te gaan – zoals altijd is Mensje van Keulen immer actueel.

N.B. Eerder publiceerden op Athenaeum.nl we voor uit Neerslag van een huwelijk, Schoppenvrouw en uit Liefde heeft geen hersens.

 

21 juni 1979
Zomer. Balkondeuren wijdopen. De baby huilt.
Ik heb hem op schoot genomen. Het zit onhandig, zo schuin aan tafel, zijn wiebelende hoofdje tegen me aan. Het stilt hem. Het is warm, hij heeft alleen een klein hemdje aan. Al driemaal heeft hij me, ondanks de dubbelgevouwen luier, nat geplast. Voor de vijfde keer aan de borst, waarvan driemaal binnen drie uur.
Zoon. Aldo. Twintig dagen oud. Een bijna versmorende liefde. Tegelijkertijd is hij als een logeetje waar ik me af en toe geen raad mee weet.

Hij kijkt rond, zeer wakker, geluidjes makend. Zo klein nog en ik zie hem al als een kleuter voor me. Er is veel geweest dat ik tot in detail zou willen bewaren. Van Martin Ros die met een kubieke meter hond van pluche de stad doorliep voor de baby, tot de vrouw en man van ver in de vijftig, die ik bij mijn eerste bezoek aan het consultatiebureau, half ontkleed en heftig vrijend in een zijkamertje, per ongeluk betrapte.
Het is donderdagmiddag. Ik probeer al twee weken een aflevering van Anna Molino te schrijven. Ik moet denken aan de regels in een eerdere aflevering:

De tweede streek betrof de arme moeder
Die ze heeft leeggezogen tot twee knopen

28 juni
Vandaag in Artis. Honderden kinderen. Je hoorde aan alle kanten ‘Juf!’ en ‘Meester!’
Hun uitroepen bij het zien van Aldo: ‘O, kijk eens, een baby’tje.’ ‘Wat een schatje.’ ‘Wat klein.’
Hij is met zijn vier weken helemaal niet klein volgens
de marktkooplui op de Dappermarkt. Ze vinden dat hij
‘een echte jongen’ is. Hij kreeg een doosje eieren en een doos aardbeien. Het is opvallend hoeveel mensen in een kinderwagen willen kijken.
Zeven keer per dag ben ik een uur of langer met hem bezig. Er is veel bezoek met veel cadeaus en onderwijl pieker ik over L en denk na over hoe ik verder moet met het gedicht voor de vpro. Desondanks zit ik met het gevoel dat ik nauwelijks iets heb gedaan.

Soms ben ik met de baby zo gelukkig, en dan steekt de pijn om L er weer dwars doorheen.
Twee uur ben ik voor hem op zoek geweest naar een dia. Zijn bureau is een chaos. De bon van het restaurant waar hij zogenaamd in zijn eentje had gegeten, ligt verscheurd tussen allerlei rommel.
Die ellendige C, die spons die maar tussen ons in blijft staan. Wanneer houdt dat valse spel van ze eens op. Ik was niet voor niets aangedaan toen ik Poe’s The Black Cat herlas om er een stukje over te schrijven voor Avenue, herkenbaar als het in wreedheid veranderende karakter van de hoofdpersoon is.
Ik wil niet meer over L lullen tegen anderen, heb dat te veel gedaan. Aan de telefoon kan ik zitten janken om niet veel later met droge ogen naast L op straat te lopen.

11 juli
Schoonmoeder is jarig. Ik vermoed dat haar zoon dat vandaag vergeten zal. Gisteren was er zo’n scène dat een breuk onafwendbaar lijkt.
De dag dat hij terugkwam van Corsica en ik hem van Schiphol zou halen was ik zo zenuwachtig dat ik het portier dichtsloeg terwijl de kinderwagen en mijn tas met de autosleutel in de auto lagen. Daar stond ik met Aldo, huilend in mijn armen, in de gure wind. Een jonge agent had met ons te doen en zorgde ervoor dat een paar minuten later een takelwagen voorreed. Twee mannen openden het portier met een ijzerdraadje. God, wat was ik ze dankbaar. Na enige vertraging verscheen L, om zich heen kijkend. Hij leek blij ons te zien, zag er goed uit, was bruin geworden. Hij praatte honderduit over hoe mis het de eerste dag ging, hoe hij naast een vuilnisbelt ontwaakte, de hitte, het zweten, veel water drinken, het liften, het bivakkeren tussen de rotsen. De dagen verliepen kalm, hij was lief voor het jongetje, las. Over hoe het verder moest met ons geen woord.
Vrijdag was er een diner ter ere van het verschijnen van Hans Warrens Spiegel van de Nederlandse poëzie. L wilde diezelfde avond nog naar Zeeland. De volgende dag ging hij wandelen en kwam terug met een konijn dat hij had geschoten en al had gevild. Hij ging er prat op: ‘Eén schot, via het oog de schedel uit.’ Ik vond het vreselijk, hield me in, probeerde eraan te denken dat dit verwerpelijke doden minder erg was dan een lijdensweg in een hok. De dag erna braadde hij het dier. L wilde dat ik er iets van proefde, al weet hij hoe ik over vlees eten denk.
Ik mag dan geen waarde hechten aan dromen, de droom die me vannacht kwam plagen blijft rondspoken. Van Aldo’s schedeltje zou een plakje worden gehakt. Het was iets wat moest, zoals amandelen knippen. Ik smeekte een dokter het te doen, bang dat L er te veel van af zou hakken. De dokter hakte er te weinig af en moest nog eens hakken. Ik snikte het uit.
Gisteren, toen we weer thuis waren, hield ik het niet meer. Een monoloog, een huilbui. Het quasi-gezellige kaartenhuis stortte in. Weer dat hij geen kinderen wilde, dat ik dat had moeten respecteren en omdat ik dat niet had gedaan was daar zijn ontrouw uit voortgekomen. De verwijten over en weer, de wrede, vernederende woorden. Mijn hoofd bonkte steeds harder. Ik schold hem uit zonder nog naar hem te kijken, zag mijn tranen druppen op mijn pizza.
Hij ging weg, zogenaamd naar een verjaardag, hij zal de fruitboom bedoeld hebben, al heeft hij het niet meer over haar gehad.
’s Nachts vergiste hij zich, zei, toen Aldo begon te piepen: ‘Ach schatje, geef hem te drinken.’
’s Morgens pakte ik alles in om met mijn kleintje dan maar weer naar Zeeland te gaan. ‘Wat moet ik daar als ik het niet uithoud?’ zei ik tegen L.
‘Dan kom je terug.’
‘Goh, mag dat?’
Met die woorden liep ik naar beneden. In de hal stond ik tussen de bagage te trillen, wilde weer naar boven gaan maar liep naar de auto. Met mijn hoofd vol denderende stemmen heb ik de rit gereden. Ik zal hebben opgelet, maar toen ik aankwam in Driewegen was het of ik zonder besef aan het stuur had gezeten.

Aldo komt in plaats van anderhalf ons een pond per week aan. Ik moet hem van de kinderarts minder voeden, maar dat lukt niet. Hij is mollig, stevig, zeer donker van oog, lijkt half kaal, maar er zitten nieuwe haartjes. Hij is al bijna uit de wagen gegroeid en woog maandag 11 pond en 1 ons. Er werd om gelachen bij de kinderarts. ‘’s Nachts niet meer voeden en hem laten huilen,’ zeiden ze. Ik kijk wel uit.
Er zijn dagen dat ik iedere twee minuten de speen (tul, zeggen ma en haar zussen) in zijn mond moet doen, met een beetje honing, anders wil hij niet. Hij slaat met armpjes en beentjes, richt zich op alsof hij twee maanden ouder is en lacht dan.
O, wat huilt hij hard! Ook nu! Weer drinken. Hij kan dat zo gulzig: schudden met zijn hoofdje, zijn lippen roetsj roetsj heen en weer, een geluid als van een knorrend leeuwtje. Vanmiddag leek hij zo tevreden, lachte naar alles om hem heen en nu is hij weer onrustig, wild.

Ik ben blij dat hij hier bij me is. Ik pak hem makkelijker op en het stoort me niet als hij piept, omdat er verder niemand is. In Amsterdam vlieg ik heen en weer, telefoon, brieven, mensen over de vloer, een gedicht schrijven voor de radio, eten halen, eten koken, de was doen, afwassen, de poezen aanhalen, ze te eten geven, de bak doen, tussendoor het zogen, verschonen, in bad doen, de tul erin, de tul oprapen en afspoelen. En ondertussen is mijn hoofd zwaar, vrees ik een migraine die me altijd lam legt, is het of om me heen alles in een stoflaag is gehuld.

Buiten klinkt de koekoek. De kachel brandt. Vliegen zoemen lustig rond. Ik heb de zware bak uit de kinderwagen getild en naast me op de grond gezet. Til A eruit, masseer zijn ruggetje, zoen hem veel, vooral op zijn dikke wangetjes. Misschien zou ik meer tegen hem moeten praten, ik doe
hier alles in stilte. Er is het nodige te doen. De kopij voor Maatstaf doornemen, o.a. een aan mij gericht manuscript van F.M. Arion. Ik ontmoette hem op een feestje en vroeg hem om iets voor Maatstaf op te sturen. Het lijkt helaas een gortdroog stuk propaganda. Ik vind het naar een negatieve reactie te sturen, hoop dat ik me vergis en dat de anderen er wel wat in zien. Ik moet verder aan een vers en aan mijn boek, ho, boek? Ooit. Wanneer zal dat ‘ooit’ zijn als het zo door blijft gaan?
Was mijn moeder hier maar, de enige tegen wie ik alles kan zeggen en die dat alles aanhoort, niets is haar te veel of verveelt haar.

Hier wonen? Omdat het thuis onmogelijk is er met L te zijn? Als ik dat tegen hem zeg wordt hij kwaad, zegt dat ik hem wegstuur. Waarop ik zeg dat hij mij wegstuurt.
Er zijn nog twee sigaren en een kistje minder lekkere, maar ze zijn te doen. Ik neem een glas wijn. Hoop dat er morgen wat zon is, wens dat L dit weekend komt, hoe stom kan ik zijn.
A huilt, driftig, dikke tranen. Zijn darmpjes rommelen. Ik neem hem op, laat hem weer drinken. Zijn wimpers glinsteren. Hij drinkt alsof hij even eerder niets gehad heeft. Arm diertje, wat is het leven al vroeg pijnlijk.
Weg vlieg! van zijn neusje! en ook jij daar! weg van zijn handje!

 

© 2023 Mensje van Keulen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum