Leesfragment: Vermeer

10 februari 2023 , door Pieter Roelofs
| |

Vandaag opent de tentoonstelling Vermeer in het Rijksmuseum (tot en met 4 juni 2023)! Kom ook, en lees nu vast de eerste pagina’s uit Pieter Roelofs’ hoofdstuk ‘Johannes Vermeer (Delft 1632–1675). Gewoon meesterlijk’ uit de officiële publicatie bij de grootste Vermeer-tentoonstelling ooit.

Al eeuwenlang weet Johannes Vermeer telkens weer nieuwe generaties te fascineren. Met zijn wereldberoemde schilderijen, zoals Het melkmeisje en Het meisje met de parel, heeft hij een legendarische status verworven. Zijn intieme, introverte scènes binnenshuis worden dankzij het overtuigende illusionisme en het unieke gebruik van helder, kleurrijk licht tot de mooiste werken binnen de schilderkunst gerekend. In de aanloop naar de tentoonstelling Vermeer in het Rijksmuseum is door een internationaal team van Vermeer-kenners, onder leiding van Pieter Roelofs en Gregor J.M. Weber, uitgebreid onderzoek verricht naar het leven en kunstenaarschap van de zeventiende-eeuwse schilder. Dat heeft nieuwe inzichten opgeleverd over zijn maatschappelijke positie, huishouden, geloofsleven, techniek en de invloed van zijn omgeving op zijn schilderkunst. Door de nieuwe kennis over zijn persoonlijke leven te verbinden met zijn werk komen we nu dichter bij Vermeer dan ooit tevoren.

Dit boek, ontworpen door Irma Boom, dompelt de lezer onder in de immens rijke picturale wereld van de Delftse meester. Alle 37 aan hem toegeschreven werken zijn in deze publicatie opgenomen, en de vele details van de schilderijen doen ons steeds opnieuw in verwondering naar Vermeers kunst kijken. Onder redactie van Pieter Roelofs en Gregor J.M. Weber. Met bijdragen van Bart Cornelis, Bente Frissen, Sabine Pénot, Pieter Roelofs, Friederike Schütt, Christian Tico Seifert, Ariane van Suchtelen, Gregor J.M. Weber en Marjorie E. Wieseman. Officiële publicatie bij de indrukwekkende Vermeer-tentoonstelling in Rijksmuseum Amsterdam van 10 februari tot 4 juni 2023.

N.B. Bekijk meer pagina's uit het boek bij de uitgever. Lees ook een fragment uit Nils Büttners Vermeer. De schilder die de tijd stilzet.

 

Johannes Vermeer (Delft 1632–1675)
Gewoon meesterlijk

Johannes Vermeer, een van de meest talentvolle en originele Nederlandse schilders uit de 17de eeuw, behoort anno 2023 tot de buitencategorie van wereldberoemde kunstenaars. Hij is zo vermaard dat hij in talloze publicaties en tentoonstellingen kortweg als ‘Vermeer’ wordt gepresenteerd – als een succesvol artistiek merk. Meerdere van zijn schilderijen worden gerekend tot de hoogtepunten in de geschiedenis van de schilderkunst en staan bij kunstliefhebbers over de hele wereld op het netvlies gebrand. Zo hebben Het melkmeisje (CAT. 8) en het Meisje met de parel (CAT. 25) inmiddels misschien nog wel een grotere sterrenstatus dan de schilder zelf.
Er zijn 37 schilderijen die nu door de meeste kunsthistorici als werken van Vermeer worden geaccepteerd, waarvan er 24 door hem werden gesigneerd en vijf eveneens gedateerd [pp. 274–291]. Algemeen wordt aangenomen dat Vermeer in het derde kwart van de 17de eeuw ergens tussen 45 en 50 werken vervaardigde. In een loopbaan van ruim twee decennia betekent dit gemiddeld ongeveer twee schilderijen per jaar. Dat is een bescheiden aantal in vergelijking tot de oeuvres van bijvoorbeeld zijn tijdgenoten Frans Hals en Rembrandt van Rijn. Hun verzamelde werk ligt met meer dan 200 en 350 schilderijen immers ruim 4 tot 7 keer zo hoog. We mogen dan ook stellen dat Vermeer geen productief kunstenaar was, maar dit wil niet noodzakelijkerwijs zeggen dat hij erg langzaam werkte.
Vijf van zijn schilderijen kennen we alleen dankzijvermeldingen in 17de- en 18de-eeuwse bronnen. Deze stukken zullen verloren zijn gegaan door brand, oorlog, natuurgeweld, vernieling of verwaarlozing, of leiden een onopgemerkt bestaan in privébezit of museale collecties. Eén doek, Het concert (CAT. 17), werd ruim dertig jaar geleden gestolen uit het Isabella Stewart Gardner Museum in Boston en is tot dusver helaas niet getraceerd [AFB. 1]. De overige 36 werken van Vermeer in collecties in Nederland, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Japan, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten zijn stuk voor stuk publiekslievelingen.
Hoewel er over Vermeer aardig wat contemporaine bronnen bekend zijn, blijft hij in de beeldvorming een enigma, waardoor hij dikwijls wordt vereenzelvigd met zijn schilderkunst. De grootsheid van zijn reputatie heeft hij met name te danken aan de intimiteit en verstilling van zijn van licht vervulde voorstellingen. In dit hoofdstuk bespreken we het leven van Vermeer aan de hand van 17de-eeuwse documenten, volgen we de chronologische ontwikkeling van zijn oeuvre en kijken we naar zijn groeiende faam als kunstenaar door de eeuwen heen.

Het concert (cat. 17), detail met het musicerend gezelschap. Uit: Vermeer. Rijksmuseum, catalogusHet concert (cat. 17), detail met het musicerend gezelschap.

Een bescheiden afkomst

De tegenstelling tussen de vermaardheid van Vermeer vandaag en zijn eenvoudige bestaan bijna vier eeuwen geleden spreekt tot de verbeelding. Het is moeilijk voor te stellen dat het leven van de grote Nederlandse kunstenaar zich in het tweede en derde kwart van de 17de eeuw grotendeels afspeelde op en rond het marktplein in het centrum van Delft [AFB. 2]. Dankzij uiteenlopende documenten weten we dat hij zo nu en dan zijn stad verliet om bijvoorbeeld naar Amsterdam, Den Haag of Gouda te reizen en daarnaast moet hij ook voor zijn artistieke scholing enige tijd elders hebben verbleven, maar strikt genomen vormde de stedelijke omgeving van Delft zijn wereld.
Johannes Vermeer werd eind oktober 1632 geboren in een bescheiden middenklassegezin aan de Voldersgracht, een smalle gracht direct ten noorden van de Delftse Markt. Op de 31ste van die maand werd hij in de nabijgelegen Nieuwe Kerk als ‘Joannis’ gereformeerd gedoopt. Johannes was de jongste uit het huwelijk van Digna Baltens en Reynier Jansz, die zeventien jaar eerder in Amsterdam waren getrouwd. Zover de archieven prijsgeven, was hij hun tweede kind. Twaalf jaar daarvoor, in 1620, was in Delft hun dochter Geertruijt geboren. Als eerste zoon werd Johannes naar oud Nederlands gebruik vernoemd naar zijn opa van vaderszijde, de Delftse kleermaker Jan Reyersz. Moeder Digna, ongeveer 37 jaar bij zijn komst, was als telg uit een familie van hervormde handwerkslieden onder druk van de oorlog met Spanje met haar ouders, zus en broer vanuit Antwerpen naar de Noordelijke Nederlanden verhuisd. Zij kon niet lezen en schrijven. Vader Reynier, bij de geboorte van Johannes ongeveer 41 jaar, was aanvankelijk werkzaam in de textielindustrie als wever van een fluweelachtige wollen stof die bekendstond als ‘kaffa’.
Reynier en Digna hadden het niet bijzonder breed, maar waren ook niet onbemiddeld. Uit een boedelinventaris opgemaakt in december 1623 blijkt dat zij een kleine verzameling schilderijen bezaten, waaronder enkele stillevens, wat historieschilderkunst, portretten en enkele genretaferelen. Onder de genoemde schilderijen trekt vooral een aantal portretten van leden van de stadhouderlijke familie de aandacht. De beeltenissen van ‘Zijne Excelentye ende prins Henrik’, oftewel stadhouder Maurits en zijn halfbroer Frederik Hendrik, en ‘de prins met de princesse’, vermoedelijk Willem van Oranje en Louise de Coligny, onderstrepen de Oranjegezindheid van de protestantse Reynier en Digna in de roerige dagen na het Twaalfjarig Bestand in de Tachtigjarige Oorlog. Het ligt voor de hand dat deze werken afkomstig waren uit het familieatelier van de Delftse schilder Michiel van Mierevelt, die in de eerste decennia van de 17de eeuw meerdere portretten van stadhouders en hofleden van het huis van Nassau schilderde, waarvan in zijn winkel talloze kopieën voor de vrije markt werden verkocht. Reynier zal zijn loyaliteit voor de prinsen met de paplepel ingegoten hebben gekregen. Hij woonde vanaf zijn jongste jaren in een huis dat de naam Nassau droeg. Ook Digna’s familie sympathiseerde met de Oranjes als hoeders van de vrijheid van de Republiek. Haar broer Reynier Balthens diende zelfs als luitenant en werkmeester van de genie in het staatse leger van stadhouder Frederik Hendrik.

AFB. 2 Luchtfoto van het centrum van Delft, het gebied waar het leven van Johannes Vermeer zich voornamelijk afspeelde. Te zien is de Voldersgracht (A) met de locaties van het Sint-Lucasgilde (B) en herberg De Vliegende Vos (C); herberg Mechelen (D), het stadhuis (E) en de Nieuwe Kerk (F) op de Markt (G) en huis Serpent (H), huis Trapmolen (i) en de Jezuïetenstatie (J) aan de Oude Langendijk (K).
AFB. 2 Luchtfoto van het centrum van Delft, het gebied waar het leven van Johannes Vermeer zich voornamelijk afspeelde. Te zien is de Voldersgracht (A) met de locaties van het Sint-Lucasgilde (B) en herberg De Vliegende Vos (C); herberg Mechelen (D), het stadhuis (E) en de Nieuwe Kerk (F) op de Markt (G) en huis Serpent (H), huis Trapmolen (i) en de Jezuïetenstatie (J) aan de Oude Langendijk (K).

Een jeugd tussen kunst

In 1631, het jaar voor de geboorte van Johannes, schreef Reynier zich als ‘Mr. Constverkoper’ in bij het Delftse Sint- Lucasgilde, het stedelijke broederschap van kunstenaars en kunstambachtslieden. Als Delftenaar betaalde hij zes gulden inschrijfgeld, waarmee hij het recht kreeg om in schilderijen te handelen. Delft was in deze dagen een van de meest vooraanstaande steden in het gewest Holland, met nauwe politieke, culturele en artistieke banden met het hof van de prinsen van Oranje in Den Haag. Naast Van Mierevelt waren de portretschilders Willem van Vliet en Jacob Delff, de portret- en genreschilder Anthonie Palamedesz en de historieen genreschilder Christiaen van Couwenbergh de meest vooraanstaande schilders in de stad. Vermeers vader had contact met onder anderen de Delftse stillevenschilders Pieter Steenwijck en Evert van Aelst, de italianiserende landschapsschilder Pieter Anthonisz van Groenewegen [zie p. 228, AFB. 6] en de gerenommeerde historieschilder Leonaert Bramer, die vermoedelijk een familievriend was.
In het kielzog van zijn oudere zus Geertruijt groeide Johannes op in herberg De Vliegende Vos aan de Voldersgracht, die zijn ouders bestierden. Vader Reynier noemde zich in de documenten veelal Van der Minne, naar zijn stiefvader, of Vos, als het dier dat ook op het uithangbord van zijn herberg werd verbeeld – mogelijk een knipoog naar het middeleeuwse dierenepos ‘Van den vos Reynaerde’ oftewel Reinaart de vos, vanwege zijn eigen voornaam. Pas vanaf september 1640 gebruikte hij in de documenten de achternaam Van der Meer of Vermeer, waaronder zijn zoon later tot wereldfaam zou reiken. Beide schrijfwijzen passen in een lange Nederlandse traditie van namen die aangeven waar de naamdrager vandaan komt (de zogeheten herkomstnamen) of waar deze woont (de adresnamen). Blijkbaar gaf de familie er de voorkeur aan om zich te afficheren met het terreinwoord ‘meer’, waarmee vanouds zowel een stilstaand binnenwater als de zee kon worden bedoeld. In deze keuze waren zij niet de enigen. Vanaf de middeleeuwen noemden uiteenlopende familiegroepen in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden zich Vermeer of Van der Meer. Hoewel de exacte oorsprong van de naam van de Delftse Vermeers niet bekend is, is het opmerkelijk dat Reyniers broer Anthonij Jansz, een steenhouwer die als zeeman een lange retourvaart over de wereldzeeën naar Indië had gemaakt, zich in 1625 als eerste van de verwanten in de documenten bediende van de naam Vermeer. Mogelijk refereerde hij hiermee aan zijn tijd op zee en nam zijn familie deze verwijzing vervolgens over nadat hij tijdens een tweede reis naar Azië was overleden.
In het voorjaar van 1641, toen Johannes 8 jaar oud was, verhuisden de Vermeers met behulp van een fikse hypotheek naar een koopwoning, het pand Mechelen, een van de grotere huizen aan de noordzijde van de Markt. In dit huis annex herberg, hemelsbreed luttele tientallen meters van hun vorige thuis gelegen, zette Reynier Jansz zijn kunsthandel voort. Dankzij de nering van zijn vader zal Vermeer al jong met schilderkunst en vooraanstaande schilders vertrouwd zijn geraakt. Kroegen en taveernes waren in de 17de eeuw belangrijke ontmoetingsplaatsen in de steden van de Republiek, sociale knooppunten waar veel volk bijeen was en waar in de gelagkamer dikwijls schilderijen werden uitgestald en verkocht. In het geval van Reynier Jansz weten we dat niet alleen kunstenaars en kunstliefhebbers uit zijn eigen kring regelmatig in het pand Mechelen over de vloer kwamen, maar ook mensen uit het milieu van de gegoede burgerij van buiten de stad.27 De herberg lag immers centraal tussen de belangrijkste gebouwen in Delft die van heinde en verre bezoekers aantrokken: het nagelnieuwe stadhuis en de gotische Nieuwe Kerk met het praalgraf van Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands [AFB. 3].

 AFB. 3 Leonard Schenk naar Abraham Rademaker, Gezicht van de Groote Markt te Delft, ca. 1730, en detail met het huis annex herberg Mechelen tussen het stadhuis en de Nieuwe Kerk
AFB. 3 Leonard Schenk naar Abraham Rademaker, Gezicht van de Groote Markt te Delft, ca. 1730, en detail met het huis annex herberg Mechelen tussen het stadhuis en de Nieuwe Kerk

AFB. 3 Leonard Schenk naar Abraham Rademaker, Gezicht van de Groote Markt te Delft, ca. 1730, en detail met het huis annex herberg Mechelen tussen het stadhuis en de Nieuwe Kerk

Een opleiding in Delft, Amsterdam of Utrecht?

Zoals bij veel van zijn tijdgenoten zijn er geen historische documenten bekend die ons vertellen bij welke meester of meesters Vermeer zijn opleiding tot schilder heeft genoten. 28 Ergens kort na de verhuizing van het gezin naar de Markt zal de jonge Johannes de beginselen van het schildersvak hebben geleerd. De Amerikaanse Vermeer-biograaf John Michael Montias opperde de mogelijkheid dat hij eerst op een nabijgelegen school leerde lezen en schrijven en vervolgens naar de kleine academie van Cornelis Daemen Rietwijck ging, zijn voormalige straatgenoot aan de Voldersgracht. Enkele huizen van De Vliegende Vos verwijderd leidde de katholieke portretschilder een tekenschool waar jongeren niet alleen werden geoefend in de eerste beginselen van de schilderkunst, waaronder het tekenen naar prenten, tekeningen en gipsmodellen, maar ook basisonderwijs in onder andere wiskunde volgden. In zijn bibliotheek bevond zich tussen onder meer devotionele literatuur, reisboeken en historische beschrijvingen, ook een exemplaar van Het schilderboeck van Karel van Mander uit 1604, in die dagen de bijbel voor schilders.
Een overeenkomst tussen Vermeer en Rietwijck, waaraan tot dusver nog geen aandacht is besteed, is hun beider belangstelling voor tronies. Vermeer schilderde rond de jaren 1664-1667 minimaal vier exemplaren (CAT. 23, 24, 25, 26) en kort na zijn dood werd in de boedelinventaris van zijn eigen huis ook een zevental tronies van onder anderen Carel Fabritius en Samuel van Hoogstraten opgetekend. In de winkelvoorraad van Rietwijck werd bij zijn overlijden in 1660 melding gemaakt van zelfs meer dan zeventig grotere en kleinere karakter- en studiekoppen, die in zijn atelier aan de Voldersgracht moeten zijn ontstaan. Daarmee was hij in de 17de eeuw de grootste producent van dit populaire schilderij-type in Delft en omstreken. Het is dan ook goed denkbaar dat het fundament voor Vermeers interesse voor de tronie, met het Meisje met de parel (CAT. 25) als meest spraakmakende resultaat, al in de jaren 1640 in het atelier van zijn oude buur Rietwijck werd gelegd.
Welke andere potentiële leermeesters bijdroegen aan de vorming van Vermeer valt niet op basis van overtuigende argumenten vast te stellen. In Delft kan Vermeer als jonge tiener ook schilderlessen hebben gevolgd bij voornoemde Evert van Aelst, de stillevenschilder die in 1643 bij Johannes’ vader in het krijt stond en meerdere jonge collega’s opleidde, waaronder zijn neef Willem van Aelst, de beroemde stillevenschilder, en Emanuel de Witte, die later bekendheid
verwierf met zijn kerkinterieurs. Daarnaast kunnen Reynier Jansz en Digna Baltens hun zoon in de leer hebben gedaan bij voornoemde Leonaert Bramer, de belangrijkste historieschilder in de stad, met wie de familie vriendschappelijke banden onderhield. Voor een gedegen opleiding tot schilder moest Vermeer echter buiten Delft zijn. Na de ondertekening van de Vrede van Münster, het einde van de Tachtigjarige Oorlog met Spanje en de formele onafhankelijkheid van de Republiek der Nederlanden in 1648, nam de betekenis van de stad als artistiek en cultureel centrum af.
Er is niets wat erop wijst dat Vermeer een reis naar Italië heeft ondernomen, in zijn tijd een belangrijk onderdeel van de artistieke vorming van veel Nederlandse schilders. Zoals veel van zijn generatiegenoten kan hij een leertijd bij een schilder in Amsterdam hebben doorgebracht, vanaf het tweede kwart van de 17de eeuw het voornaamste artistieke centrum in Holland, dat vanuit de gehele Republiek en zelfs daarbuiten jonge kunstenaars aantrok. Veelal wordt aangenomen dat hij naar Utrecht ging, waar de oude historieschilder Abraham Bloemaert – een ver familielid van Vermeers toekomstige schoonmoeder – in de eerste helft van de eeuw aan zijn tekenacademie meerdere generaties jonge schilders opleidde. In de Utrechtse archieven komt geen enkele verwijzing naar Johannes voor, maar mocht hij inderdaad enige tijd in de Domstad hebben verbleven, dan zal hij hier verder kennis hebben gemaakt met het werk van de Utrechtse caravaggisten: de schilders Hendrick ter Brugghen, Dirck van Baburen en Gerrit van Honthorst, die zelf wel naar Italië reisden, waar ze in de ban raakten van het rauwe realisme en de dramatische lichtwerking in de kunst van de Romeinse schilder Caravaggio. Mogelijk kende Johannes hun werk al uit de verzameling van zijn ouders. In bovengenoemde inventaris van Reynier Jansz en Digna Baltens uit 1623 wordt ook ‘Een Italiaanse pijper in een vergulde lijst’ vermeld, die traditioneel in verband wordt gebracht met een muzikant in Italiaans fantasiekostuum door een van de Utrechtse schilders. In Vermeers vroege werk is hun invloed duidelijk zichtbaar (CAT. 1, 3, 4).
Hoelang Vermeer exact buiten Delft verbleef, is niet te zeggen. Uit zijn inschrijving bij het lokale Sint-Lucasgilde blijkt, zoals we later zullen zien, dat hij voor langere tijd elders in de leer moet zijn geweest. In ieder geval was hij na het overlijden van zijn vader in oktober 1652 weer werkzaam in zijn geboortestad, waar hij zijn moeder zal hebben ondersteund bij de bedrijfsvoering van de herberg, alvorens hij de kunsthandel van zijn vader overnam. Hij was op dat moment pas 20 jaar. Zijn zus Geertruijt woonde in die dagen met haar man Anthony Gerrits van der Wiel, een lijstenmaker en ebbenhoutwerker met wie zij in 1647 was getrouwd, aan de Vlamingstraat, de gracht die in oostelijke richting de Voldersgracht verlengt. Ten behoeve van de schilderijen die Reynier Jansz verhandelde, zal Van der Wiel menig schilderijlijst hebben vervaardigd en mogelijk betrok later ook Vermeer lijsten voor zijn schilderijen bij zijn zwager.

‘Jan Reyniersz’ en ‘Trijntgen Reijniers’

Een half jaar na het overlijden van zijn vader trouwde Vermeer met Catharina Bolnes. De twee leeftijdsgenoten, beiden opgegroeid rond de Delftse Markt, zullen elkaar al sinds hun kindertijd hebben gekend. Op 5 april 1653 gingen ‘Johannes Reijniersz Vermeer’ en ‘Catharina Bolenes’ in ondertrouw. Hiermee gaven zij voor het stedelijk gerecht van Delft officieel aan te willen trouwen. Voor Johannes betekende dit huwelijk een stijging op de maatschappelijke ladder, aangezien de familie van Catharina sociaaleconomisch fortuinlijker was dan zijn eigen gezin. Haar vader, Reynier Bolnes, was eigenaar van een steenfabriek in Gouda. Haar moeder, Maria Thins, kwam uit een van de meest vooraanstaande katholieke patriciërsfamilies in dezelfde stad, die ook enkele burgemeesters en magistraten had voortgebracht. Na een reeks aan huiselijke geweldsdelicten waren Catharina’s ouders in 1641 gescheiden, waarna Thins met haar dochters Catharina en Cornelia naar Delft was verhuisd, terwijl haar zoon Willem zich kort daarna in een bescheiden woning op haar landerijen in Schoonhoven had gevestigd. Cornelia was vervolgens in 1643 op twintigjarige leeftijd overleden.
Uit een notariële akte opgemaakt op de bovengenoemde vijfde april blijkt dat Maria Thins zo haar bedenkingen had bij een echtverbintenis tussen haar oudste dochter en de jonge schilder. In de avond van 4 april, de dag voor de ondertrouw, hadden twee bekenden van Johannes en Catharina, waaronder voornoemde schilder Bramer, zich samen met een notaris naar het huis van ‘Joffrouwe Maria Tints’ begeven om haar toestemming te vragen voor de gebruikelijke aankondiging van het huwelijk van haar dochter. Voorafgaand aan de wettige huwelijksvoltrekking hadden familieleden en buitenstaanders gedurende een periode van ongeveer drie weken de tijd bezwaar te maken tegen een voorgenomen huwelijk. Als ‘de geboden onverhinderd waren gegaan’, wat betekende dat er geen beletsel werd opgeworpen, kon er vervolgens worden getrouwd. Maar Maria gaf in het bijzijn van haar zus Cornelia Thins aan dat zij ‘niet van plan was te tekenen en haar hand bekend te maken, maar wel zou verdragen dat de geboden gingen en het zou aanzien’. De akte benoemt expliciet dat zij hierbij ‘verschillende keren zei dat zij die [geboden] niet zou beletten of verhinderen’.
Dit geringe maar klare verzet berustte waarschijnlijk zowel op het standsverschil als op de hervormde gezindte van Vermeer. Het is voorstelbaar dat Maria Thins een beter gesitueerde katholieke partij voor haar dochter voor ogen had dan de protestantse schilder en kunsthandelaar van eenvoudige komaf. Bovendien kan ook de trouw van de Vermeers aan de stadhouderlijke familie een rol hebben gespeeld. Als gedreven katholiek moest zij haar geloof immers belijden in bescheiden, gedoogde schuilkerken, terwijl de Nieuwe Kerk pal voor haar deur, ooit de stedelijke trots van haar geloofsgemeenschap, nu ontdaan van altaren en heiligenbeelden primair als laatste rustplaats van de Oranjes fungeerde. Blijkbaar wilde zij de keuze van haar dochter niet belemmeren, maar ging het haar een stap te ver om in geschrift toestemming te geven voor de huwelijksafkondiging. Of Vermeer bij het huwelijk katholiek is geworden, is niet met zekerheid te zeggen. Als dit het geval was, zal hij in 1653 zijn herdoopt door de paters jezuïeten. Maar het betreffende doopboek bestaat niet meer door ‘verschillende vervolgingen en andere moeilijkheden’, zo vermeldt het oudst bewaarde register uit de late 17de eeuw. Hoe het ook zij, door zijn huwelijk werd Vermeer lid van een katholieke familie die nauwe relaties onderhield met de Delftse vertegenwoordigers van de Sociëteit van Jezus, oftewel de katholieke religieuze orde der jezuïeten. Uit de archieven blijkt dat hij nadien zelf geen contact meer heeft gehad met de Hervormde Kerk en ook geen van zijn kinderen werd later protestants gedoopt of gehuwd. Het katholieke geloof daarentegen speelde in zijn dagelijkse huishouding wel een belangrijke rol, zo zullen we in het volgende hoofdstuk zien.
De ondertrouwinschrijving vermeldt bij Johannes als adres ‘opt Marctveld’, zoals de Markt in de 17de eeuw wel werd genoemd. Hij woonde op dat moment na zijn opleiding buiten de stad weer bij zijn moeder Digna in het huis Mechelen.55 Bij Catharina wordt ‘mede aldaer’ vermeld.
In de kunsthistorische literatuur zijn de meningen verdeeld over haar exacte woonplaats in die dagen. Waar de ene groep auteurs stelt dat Catharina bij Johannes ging inwonen om haar moeder onder druk te zetten met het huwelijk in te stemmen, acht de andere partij het onwaarschijnlijk dat Vermeers toekomstige vrouw al voor hun huwelijk in hetzelfde huis woonde. Het laatste ligt het meest voor de hand. Ongehuwd samenwonen was in de 17de eeuw ongepast en werd, zoals bijvoorbeeld in het geval van Rembrandt en Hendrickje Stoffels, zelfs als ‘hoererij’ betiteld, al moet daarbij worden opgemerkt dat deze laatste ten tijde van deze aantijgingen zwanger was. Bovendien was het verzet van Maria Thins tegen het voorgenomen huwelijk van haar dochter minimaal en wellicht meer gericht op haar eigen kompas en achterban dan op haar schoonzoon. Ook uit latere bronnen komt geen enkele weerstand tegen Johannes naar voren – integendeel zelfs. Het is aannemelijk, zoals Montias stelt, dat de Oude Langendijk, waar Catharina in 1653 vermoedelijk nog bij haar moeder woonde, door de notulist van de ondertrouwinschrijving als een uitbreiding van de Markt werd beschouwd. Blijkbaar ging een huwelijk in de tegenovergelegen hervormde Nieuwe Kerk het gemengde koppel – en hun (schoon)moeder – te ver. Twee weken later, op 20 april 1653, trouwde het jonge stel in de katholieke kerk van Schipluy, het tegenwoordige Schipluiden, een dorp ten zuiden van Delft.
Montias stelde dat de schilder de naam Jan zelf nooit gebruikte, maar deze uitspraak gaat enkel uit van de handtekening van Vermeer in officiële documenten en op zijn schilderijen, waarin hij zich als ‘Johannis’ of ‘Joannes’ presenteerde. De Amerikaanse Vermeer-kenner ging hier voorbij aan genoemde notariële akte van 5 april. Opvallend is immers dat Catharina Bolnes en Johannes Vermeer in dit document worden beschreven als ‘Trijntgen Reijniers’ en ‘Jan Reyniersz’. Blijkbaar werden beide twintigers in de dagelijkse omgang door bekenden Trijntje en Jan genoemd en bezigden zij de formele namen ‘Catharina Bolnes’ en ‘Johannes Vermeer’ bij officiële aangelegenheden. Binnen de buurtschappen in de 17de eeuw, waar buurtbewoners elkaar goed kenden, was het makkelijker te spreken van ‘Jan van Reynier’, de zoon van de vader, dan van het vormelijke ‘Johannes Vermeer’, dat voor formaliteiten of contacten met buitenstaanders werd gereserveerd.

Meesterschilder Johannis Vermeer

Vermeer had in zijn jonge jaren al met meerdere vooraanstaande kunstenaars contact. Uit de archieven blijkt, zoals gezegd, dat Leonaert Bramer diverse malen voor hem en zijn familie als getuige optrad. Twee dagen na zijn trouwen tekende Johannes op 22 april 1653 samen met de gerenommeerde genreschilder Gerard ter Borch uit Deventer een notarieel document in Delft. Vermoedelijk was Ter Borch wervoor deze gelegenheid overgekomen uit Den Haag, waar hij in die dagen regelmatig verbleef, al kan niet worden uitgesloten dat de beide schilders elkaar al langer kenden en de oudere schilder ook op Vermeers bruiloft van de partij was geweest. Op dat moment was Johannes zelf nog niet ingeschreven bij het Sint-Lucasgilde. Dat volgde op 29 december, toen ‘Johannis Vermeer’ als ‘meester Schilder’ werd opgetekend in het meesterboek. Volgens de regelgeving van het gilde moest hij daarvoor zes jaar als leerling en knecht bij tenminste één vooraanstaande schilder hebben gediend. Het ‘incomstgelt’ dat een zelfstandig meester diende te betalen, bedroeg twaalf gulden voor een vreemdeling, zes gulden voor een kunstenaar afkomstig uit Delft – de som die zijn vader ruim twintig jaar eerder had voldaan – en drie gulden voor de zoon van een meester, mits hij twee jaar in de leer was geweest bij een meester van het lokale gilde. Uit de inschrijvingen van Carel Fabritius en Pieter de Hooch in 1652 en 1655 blijkt dat zij als buitenstaanders elk twaalf gulden betaalden. Vermeer droeg als geboren Delftenaar én zoon van meester-kunstverkoper Reynier Jansz niet de gebruikelijke toelatingssom van drie gulden af, maar een bedrag van zes gulden, wat bevestigt dat hij een groot deel van zijn leertijd buiten Delft had doorgebracht. Vanaf dat moment mocht hij schilderijen verkopen en leelingen aannemen. Of Vermeer ook daadwerkelijk als leermeester actief was, kan niet op basis van bronnen worden vastgesteld. Er zijn tot dusver evenmin eigentijdse kopieën of replieken naar zijn schilderijen bekend. Een kopie in het Philadelphia Museum of Art [AFB. 4] naar De gitaarspeelster (CAT. 36) is tot nog toe het enige bekende schilderij uit de 17de eeuw dat naar een werk van Vermeer werd gemaakt. Het kapsel van de jonge vrouw vertoont echter kenmerken van de mode in de jaren 1680–1690, wat een datering van het schilderij na de dood van Vermeer suggereert.
Halverwege de 17de eeuw was het in Delft een komen en gaan van kunstenaars. Zo vestigde de oud-Rembrandtleerling Carel Fabritius zich in 1650 in Delft vanuit Amsterdam, kwam Pieter de Hooch in 1652 naar de stad vanuit Rotterdam en streken Jan Steen en Cornelis de Man hier in 1654 neer vanuit Den Haag en Italië. Daartegenover stond Paulus Potter vanaf 1646 enige tijd ingeschreven bij het Delftse Sint-Lucasgilde alvorens hij zich in 1649 in Den Haag vestigde, vertrok Emanuel de Witte in 1651 naar Amsterdam na bijna een decennium in Delft te hebben gewoond en verruilde Gerard Houckgeest in 1650 na vijftien jaar Delft voor het Brabantse Steenbergen. Hoewel Delft als cultureel en artistiek centrum niet meer de betekenis had van de decennia daarvoor, leidden deze mobiliteit en interactie van kunstenaars tot een opbloei van de kunstproductie in de stad en moedigden deze artistieke vernieuwingen aan, zowel op het gebied van het stadsgezicht als binnen de eigentijdse interieurschilderkunst, twee genres waarbinnen ook Vermeer zich in de daaropvolgende jaren zou onderscheiden.

AFB. 4 Anoniem, De gitaarspeelster, late 17de eeuw Olieverf op doek, 52,5 × 45,6 cm. Philadelphia Museum of Art, John G. Johnson Collection, 1917, inv.nr. 497AFB. 4 Anoniem, De gitaarspeelster, late 17de eeuw Olieverf op doek, 52,5 × 45,6 cm. Philadelphia Museum of Art, John G. Johnson Collection, 1917, inv.nr. 497

 

[...]

 

 

pro-mbooks1 : athenaeum