Leesfragment: Xerox

19 april 2023 , door Fien Veldman
|

25 april verschijnt het romandebuut van Joost Zwagerman Essayprijswinnaar Fien Veldman: Xerox. Lees bij ons een fragment!

In een Europese stad print een klantenservicemedewerker brieven. Ze is opgegroeid in een buurt waar ze het liefst niets meer mee te maken wil hebben, maar wanneer ze een pakket ontvangt van een anonieme afzender blijkt dat niet zo eenvoudig. Uit wanhoop begint ze tegen haar printer te praten. Die printer – haar partner, vriend, kind en huisdier ineen – hapert, net als zij.

 

1
Functionering

Gek dat mensen destijds over ons zeiden dat we aan de rand van de maatschappij leefden, al hoorden we dat later pas. Er werden verzachtende termen bedacht voor onze wijken en mensen die er niks van afwisten, schreven er beleidsplannen over. Maar toen! Toen maakte ik deel uit van een wereldje. Nu, na mijn integratie in de kantoorsamenleving, word ik pas echt door de middelpuntvliedende kracht van het bestaan naar de buitenste rand van de maatschappij gedrukt. Ik zit nog wel in een van de banen die rond het centrum bewegen, maar ik zit in de buitenste baan. De ware rand. En jij met mij, trouwens. Als de kern de zon is zijn wij pluto, en pluto is niet eens meer een planeet, gewoon een stuk rots, daarom hoef je het ook niet meer met een hoofdletter te schrijven.

Hoe moeilijk is het om het juiste adres op een doos te zetten? Het is net lente en veel te warm voor de tijd van het jaar. Ik loop in de zon, vroeg in de ochtend is dat nog te doen. Aan het begin van de lange straat waar mijn pakket zou moeten zijn bezorgd, wappert een vlag boven de ingang van een café waar ik nooit binnen zou stappen. Twee glimmend zwarte scooters staan overdwars op de stoep geparkeerd, ik wil er niet tegenaan botsen uit angst voor het alarm. Over de straat kan ik niet, want hier begint de ochtendfile. De chauffeur van het achterste voertuig, een wit bestelbusje, heeft zijn raam opengedraaid. De radio staat aan. Reclame. Een online schrijftraining, honderd procent op maat voor uw bedrijf! Vooraan staat een kleine vrachtwagen. Iemand toetert. Nooit meer zonder inkt met [claxon] inkt-bezorgservice. De verhuizers laden op hun dooie gemak de dozen uit de wagen. Ik haal langzaam wandelend alle auto’s in, manoeuvreer langs een collectie rode huurfietsen verspreid over de stoep. Een meisje met een verwassen rood t-shirt en een tablet in haar handen scant en controleert iedere fiets. Ik zwenk langs de overvolle afvalcontainer, de uitpuilende papierbak, ik loop om het terrasje, bestaande uit vier roestige tafels met een vetplantje erop, en voorbij de enorme betonnen bloembak die hier half op straat staat. Sinds een paar naamloze jongens ergens anders in Europa op mensenmenigtes zijn ingereden, staat deze bak hier, neergezet door de gemeente. Het is een tijdelijk vangnet voor de onzekerheid van ons bestaan. Bij ons zijn het kolossale bloembakken om beïnvloedbare jongens tegen te houden, in vluchtelingenkampen in Pakistan weven Afghaanse vrouwen afbeeldingen van drones op hun tapijten. Haat verspreidt zich als een virus, infecteert gemakkelijk en ongemerkt de zwakkeren in de samenleving, het is achteraf moeilijk aan te wijzen wanneer de besmetting precies heeft plaatsgevonden. Iemand zei toen dat we de geweldplegers moeten zien als een stel misdadige eenlingen. In plaats daarvan hebben we ze geïnterpreteerd als vertegenwoordigers van een werelddeel en onszelf als vertegenwoordigers van een ander werelddeel, werelddelen die botsen en onverenigbaar zijn. In ieder geval, daarom dus die bloembak midden op de stoep.

Ik kruis de grote straat die om halfnegen ’s ochtends al wordt bevolkt door slechtgeklede toeristen die hun weg nauwelijks weten te vinden. Ik verplaats me doelgericht. Deze stad is van mij, dat ze dat maar even weten. Het ruikt naar vuilnis, de zoetzure en indringende geur van onbruikbare dingen. Alles wat ik passeer wordt uiteindelijk vuilnis. Het hangt er alleen van af wanneer je besluit dat iets waardeloos wordt. Als je het op een tijdlijn zet, zul je zien: niks, niks, niks, niks, niks, het uitvinden van het ding, het maken van het ding, het bestaan van het ding: het kopen, het gebruiken, de teloorgang van het ding, het weggooien van het ding, afval afval afval afval afval afval afval afval. Net buiten de stad staat het grootste afvalverwerkingsbedrijf van West-Europa op instorten. De straat ligt vol lege verpakkingen, snippers plastic, rottende voedselresten, hier en daar een stroompje onidentificeerbaar vocht. Het bedrijf kan het afval niet meer aan omdat de vuilnismedewerkers uit onvrede met hun contract hun eigen verbrandingsovens saboteerden. Tijdens extra langzame reparaties maakten ze extra uren, voor extra geld en extra vakantiedagen – de directie zou niets doorhebben, de mensen aan de top begrepen toch niet hoe de installatie precies werkte. Maar op een noodlottige dag, een maand of twee geleden, waren de medewerkers niet meer in staat hun eigen, steeds ingewikkelder sabotage te herstellen. Er werd een onderzoek ingesteld. Het vuilniskaartenhuis stortte ineen. Maar het afval bleef uit alle hoeken en gaten toestromen – de fabriek verwerkte, naast alles wat men weggooide in de Benelux, bijna al het Groot-Brittanische afval. Hierom zal mijn stad binnenkort worden opgeslokt door een steeds groter groeiende, half-Britse vuilnisbelt. De toeristen maken het er allemaal nog erger op. Die gooien, dronken en stoned, allerlei troep op de grond waar wij, onschuldige bewoners, vervolgens doorheen moeten waden. Maar zolang je niet naar beneden kijkt, ziet de stad er prachtig uit, met haar kleine straatjes, oude grachtenpanden, idyllische pleintjes en fotogenieke cafeetjes. Het is een stad van slavernijgeld en verkleinwoorden, alleen de kerken zijn groot, maar die zijn bijna allemaal niet meer in gebruik. Als de zon schijnt, ziet het centrum eruit als een foto in een reisgids. En al die mensen, hoeveel agressie ze ook oproepen met hun wollen mutsen en lege ogen, willen graag reisgidsfoto’s maken. Ze zoeken schoonheid, dat snap ik ook wel, wie niet.

Een Zuid-Europese vrouw van middelbare leeftijd komt voorbij, de vuilnisgeur wordt tijdelijk overschreeuwd door een beklemmend parfum. Ik wandel verder, langs de kaaswinkel, en ga naar binnen bij de seksshop. In de mail van de pakketdienst (uw pakket wordt aangeboden) stond mijn naam, de naam van het bedrijf waar ik werk, een bestaande straatnaam – deze straat, waar het kantoor ver voor mijn tijd huisde – en een niet-bestaand huisnummer. Ik ga de zaken in de straat daarom een voor een langs. In de shop is het steriel en koel. De winkel is net open, ik ben de eerste en enige bezoeker. Achter de toonbank staat een man van achter in de vijftig. Hij heeft een gebruind gezicht en lieve ogen, omringd door kraaienpootjes.
‘Can I help you?’ Wie spreekt hier nog Nederlands tegenwoordig? Dat is helemaal nergens voor nodig, Joost van den Vondel is allang dood.
‘I am wondering if a package for me has arrived here.’ Ik zou mijn Engels beter kunnen uitspreken, sneller en soepeler, wat minder overdreven gearticuleerd, maar ik pas mijn accent aan op de uitspraak van deze man, ik gebruik expres-fout Engels. Ik denk dat hij mij zo beter kan verstaan. Ik vind het eigenlijk ook vrij schaamteloos als Britten of Australiërs hun eigen accent in een internationaal gezelschap zomaar blijven gebruiken. ‘My name might be on it.’ Ik twijfel of ik mijn naam op zijn Nederlands of Engels moet uitspreken. ‘[mijn voornaam]’ (Engels) ‘[mijn achternaam]’ (Nederlands). ‘Or the company’s name, [naam van het kantoor]’ (Engels).
‘Let me see,’ zegt de man. Met een stanleymesje opent hij de grote kartonnen dozen die naast hem op de toonbank staan. Op beide dozen ontbreekt een adressticker. De eerste doos zit vol met handboeien met een zwart nepbontje, de tweede met dezelfde handboeien, maar dan roze. ‘I am afraid not.’ Hij kantelt een van de dozen zodat ik de inhoud beter kan bekijken, als bewijs dat hij me niet voor de gek houdt.
‘Thank you.’ Ik ga de deur uit en stop vervolgens bij een donker Argentijns steakhouse. In de duisternis staan een paar mensen in een kring, ze lijken overleg te voeren. Waarom doen ze dat zo vroeg in de ochtend, met de lichten uit? Als ik op het raam klop is het onmiddellijk stil. Het pakket is ook daar niet. Bij de coffeeshop, die op dit vroege uur al vol zit met mannen in de twintig en dertig, evenmin: de glimlachende medewerker achter het veiligheidsglas schudt zijn hoofd. Zonder mijn pakket kan ik niks! Ik heb dit pakket nodig! Maar aan die informatie heeft deze coffeeshopmedewerker in zijn kogelvrije hokje geen boodschap, dus ik bedank hem en ik hou mijn adem in totdat ik weer buiten ben. Ik rust even uit op de plek waar ik laatst bijna doodging.

 

© 2023 Fien Veldman

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum