20 september verschijnt de nieuwe roman van Maartje Wortel: Camping! Wij publiceren voor. Lees een fragment en bestel vast je boek!
Na een onverwachte gebeurtenis koopt Victorien een camping midden in het bos, naast een militair oefenterrein. Voorwaarde van de eigenaars, twee zussen, is dat ze er zelf mogen blijven wonen. Een keur aan gasten checkt in aan de lichtblauwe balie: van een militair met PTSS tot een drugscrimineel en een beroemdheid die de publiciteit wil ontvluchten. Wat voor de een vakantie is, is voor de ander bittere noodzaak. De gasten op de camping zijn tot elkaar veroordeeld maar hebben tegelijkertijd niets met elkaar van doen. Ze kunnen altijd weer weg, toch?
‘De essentie van de camping was voor haar om je te onttrekken aan je leven en tegelijkertijd was het haar leven. Altijd al geweest. Ze dacht: misschien heb ik mij nooit aan mijn leven kunnen onttrekken, ernaar kunnen kijken, en is het daarom nooit begonnen. Als ze de camping nu op zou blazen bleef er troep over. Voor haar was de essentie troep.’
Camping is een eigenzinnige, verontrustende roman van een van de meest originele schrijvers van Nederland.
Maartje Wortel (1982) studeerde beeld en taal aan de Rietveld Academie. Voor haar debuut Dit is jouw huis ontving ze de Anton Wachterprijs. Haar roman IJstijd werd onderscheiden met de BNG Bank Literatuurprijs. Haar laatste boeken, Dennie is een star en De groef, werden met veel lof onthaald.
Victorien had de kanker met haar blote handen gevoeld. Het was rond als de knikkers waar ze er vroeger zoveel van had verloren. De knikkers waren het eerste verlies waar ze zich bewust van was geworden. Er stond tijdens dat spel iets op het spel, dat was nieuw. Daarna deed Victorien een tijdje niets anders dan knikkeren. Ze verloor vaker dan ze won. Hoe meer ze verloor, hoe meer ze speelde. De enige manier om iets terug te winnen, was door zo nonchalant mogelijk met haar verlies om te gaan; al wist ze niet zo goed wat ze daar dan precies mee won, in elk geval geen knikkers. Door het stof van de knikkerzak heen telde ze na elk potje hoeveel bonken ze nog had, wat er voor haar nog te spelen viel. Het tellen begon steeds opnieuw. Hoe langer ze telde, hoe kleiner haar verlies leek te worden. Wat ze in haar handen hield was van haar. Wat ze nu in de borst van haar geliefde voelde was van een heel andere orde. Ten eerste was het niet van haar en wat ze ook probeerde, ze kon er niet meer of minder van maken. Ze had die knikker graag uit het lichaam van Ode willen pakken. Hier zijn we te oud voor. Victorien probeerde vooral niet meteen aan verlies te denken. Tegen Ode wilde ze zeggen: Ik voel niets. Ze wilde vooral zeggen: Het is niets. In plaats daarvan zei ze: Ik heb hier nu geen tijd voor.
Twee weken geleden hadden Victorien en Ode gevierd dat ze negen jaar samen waren, waarvan ongeveer vier jaar getrouwd. Ode vierde liever de eerste keer dat ze met elkaar geslapen hadden in plaats van zo’n officiële trouwdag, zei ze. Victorien vond alles best. Zij was niet degene die per se had willen trouwen, toch merkte Victorien dat ze het in de loop der jaren prettig was gaan vinden dat hun namen bij elkaar hoorden in een of ander archief, dat geschreven stond dat het waar was. Zolang hun namen bij elkaar hoorden vierde Victorien wat Ode maar wilde, wanneer ze dat wilde.Voor hun negenjarig jubileum waren ze naar een populair maar slecht verlicht restaurant gegaan. Het was vooral de wijn die goed was. Een ober met een vriendelijke oogopslag hurkte bij elk gerecht bij hun tafel om uit te leggen wat er op hun bord lag. Ik wil geen uitleg, dacht Victorien. Laat me gewoon eten. Ze keek naar de hand van de ober, die hij vlak naast haar servet had gelegd, zijn vingertoppen bloedeloos wit vanwege de druk die hij erop zette zodat hij al hurkend zijn evenwicht kon bewaren. Victorien wenste dat hij om zou vallen, dat hij even zou blijven liggen, alsof hij dronken van zijn fiets gevallen was en opstaan geen optie meer was. Of in elk geval wenste ze dat niet alles ging zoals ze van tevoren kon uittekenen. Victorien tekende veel uit, ze kon feilloos voorspellen hoe de toekomst zou verlopen. Ze zei dat iedereen die zich verdiept in de wereld de toekomst kan voorspellen, er is boud gezegd één mogelijke uitkomst en dat is dat we allemaal doodgaan. Ode vond dat een kinderachtige en weinig hoopvolle manier van denken. Victorien zei dat haar beroep haar realistisch had gemaakt. Ze verdiepte zich letterlijk in de diepte, ze onderzocht de waterkwaliteit in de bodem van polders, zandvlaktes, heides, bossen. Ze werkte bij het waterschap, als vergunningverlener. In de vacature had gestaan dat ze iemand zochten met zowel een ‘nee-tenzij-houding’ als een ‘ja-mits-houding’. Victorien had zich geërgerd aan de omschrijving, zich door de sollicitatie heen gebluft en verkocht nu zo vaak mogelijk nee. Achter haar bureau hing een landkaart vol rode stippen; de toekomst beloofde weinig goeds, al was de toekomst al jaren geleden begonnen. De voorspellingen die ze had gedaan over de kwaliteit van water weken bijna nooit af, behalve de regelrechte afgrond in. De verwachting voor de toekomst boezemde Victorien niet alleen angst in, het verveelde haar ook. Ze had zin in iets verrassends, geen cijfers, kolommen, curves, voorspellingen, laat staan uitleg.De uitleggerige ober droeg in principe geen persoonlijke schuld aan haar verveling, hij deed gewoon zijn werk. Mensen doen gewoon hun werk. En zij en Ode waren hier nu, misschien kon ze daar eens van genieten, niet altijd maar naar iets anders verlangen. Ze mocht, vond ze zelf, blij zijn dat er überhaupt iemand was met wie ze samen tijd doorbracht, dat er iemand was die tijd met haar door wilde brengen, iemand die haar gevraagd had ja tegen haar te zeggen, die zelf ja had gezegd, iemand die niet alleen knap was, maar ook slim, dat was op zich reden genoeg tot feest. Dus ze hield zich in, concentreerde zich op de bloedrode lippen van de ober, de manier waarop hij sprak alsof hij nooit maar dan ook nooit zou vallen, inderdaad nu niet viel, hoe ingrediënt na ingrediënt zijn mond verliet, temperaturen, grondsoorten, streken in Italië, Zuid-Limburg, Texel. Victorien knikte bij elke nieuwe zin, ze bedankte hem zelfs toen hij weer rechtop Laat het jullie smaken tegen hen had gezegd. En ook al had ze bijna niets van zijn uitleg tot zich door laten dringen, toch hadden al die woorden van de ober haar smaakbeleving bij voorbaat min of meer verpest. Godzijdank was er dus de wijn. Het restaurant stond niet voor niets aangeschreven als zeer goed. Tafels werden weken, zo niet maanden van tevoren geboekt vanwege de uitzonderlijke wijnkeuze van de sommelier die, zo had in een recensie gestaan, met het grootste gemak van het pad ging. Wie van het pad ging hoefde schijnbaar niets toe te lichten, want in tegenstelling tot de uitleg die bij de gerechten kwam, zei de sommelier vrijwel niets. Hij schonk de wijn zelfverzekerd in, waarna hij verdween.Gelukkig zegt hij niets, zei Victorien tegen Ode. Ik proef al die woorden toch niet.Dat geldt voor jou, zei Ode. Voor veel gasten verrijkt een beetje context hun ervaring.Dat is er juist zo aanstootgevend aan, zei Victorien.Ode tilde haar wijnglas op om te klinken.De avond verliep verder netjes. Victorien en Ode waren extra galant naar elkaar, opnieuw verliefd zelfs, ze klatsten hun lepels tegen elkaar zoals ze dat altijd deden voor het eten; klaar voor de strijd. Ze hadden gepraat over politiek, ze waren het over alles eens geweest. Ze hadden gepraat over een documentairefestival, hun familie, Engelse literatuur, en ook de toekomst. Victorien had niet over haar werk willen praten, niet over het water. Ze zei alleen dat wat onvermijdelijk lijkt onmogelijk kan worden en wat onmogelijk lijkt onvermijdelijk kan worden. Bijvoorbeeld dat we straks zonder water zitten. Daarna zei ze dat ze zich vanavond liever niet bezighield met onvermijdelijkheid, dat ze de toekomst liever even negeerde.Zij en Ode hadden te veel gedronken, hadden geprobeerd hun eerste kus van negen jaar geleden te reconstrueren. De kus van negen jaar geleden was feitelijk niet de eerste kus; die had zeker twintig jaar geleden plaatsgevonden, toen ze allebei nog Engelse taal en cultuur studeerden. Daarna waren ze elkaar uit het oog verloren. Tot er jaren later een tweede kus volgde, rommelig en geil, waarna Victorien mee was gegaan naar het appartement van Ode, waar ze op de plavuizen in de keuken met elkaar hadden gevreeën en ze ongeveer meteen wisten dat dat het begin was van iets. Zelfs over de reconstructie waren ze het die avond in het restaurant, misschien wel voor het eerst, min of meer eens geweest. Ja, het was op een dinsdagavond. Ja, we wisten het meteen. Ja, de seks was belachelijk. Als in: belachelijk goed. Ja, ze lagen daarna samen op die koude keukenvloer toen de afzuigkap aansloeg, zomaar uit het niets. Ja, ja, ja. Over alles waren ze het eens. Ze lachten naar elkaar, stootten wijn om, morsten op het witte tafellaken, pakten elkaars hand onder tafel. Victorien dacht op dat moment: ik ken geen warmere hand, ik heb nooit een warmere hand gekend. Dat zei ze niet tegen Ode. Ze zei wel: Ik ben precies waar ik zijn moet.Ze hoorde het zichzelf zeggen, was zich ervan bewust dat het pathetischer klonk dan ze wilde, al had ze sinds tijden niet iets zo oprecht gemeend.En nu haar vinger op de knikker lag dacht ze: had ik het daar op dat moment nog maar méér gemeend, had ik dat moment maar weten te rekken en uitvergroten. Waren we maar nooit weggegaan uit dat restaurant. Wat ze namelijk onder haar vingers voelde, onder de huid van Ode, was nou eenmaal geen knikker, dit was geen kinderspel. Wat ze voelde was niets minder dan de dood. Even geen tijd voor.
[…]
© 2024 Maartje Wortel