Leesfragment: Een vrije geest. Het uitzonderlijke leven van Betje Wolff

31 oktober 2024 , door Marita Mathijsen
| | |

7 november verschijnt het nieuwe, langverwachte boek van Marita Mathijsen: Een vrije geest. Het uitzonderlijke leven van Betje Wolff! Wij publiceren voor. Lees een fragment en bestel vast je boek!

Betje Wolff (1738-1804) is tegenwoordig vooral nog bekend als helft van het schrijversduo dat zij jarenlang met Aagje Deken vormde. Maar voordat zij Deken leerde kennen, had Wolff al naam gemaakt als schrijfster. Met haar scherpe pen riep zij felle controverses op.

In deze prachtige, aangrijpende nieuwe biografie laat Marita Mathijsen zien hoe vooruitstrevend Betje Wolff was, als schrijfster, maar ook als eigenzinnige vrouw die het opnam tegen de heersende, conservatieve moraal. Wolffs leven, zo laat Mathijsen zien, was ongekend opwindend en haar schrijverschap is meesterlijk. Geen vrouw wist ooit zo spottend over het orthodoxe geloof te schrijven. Ze nam ferm stelling tegen de onderdrukking van vrouwen, tegen de slavernij, tegen dierenmishandeling, vóór het natuurlijke, vóór democratisch bestuur. Dat maakt haar uniek, niet alleen toen, maar ook nu nog. Als dichter en romanschrijver wist zij, deels samen met Deken, bovendien de Nederlandse literatuur te vernieuwen. In de tussentijd werd zij geplaagd door ziektes, persoonlijke aanvallen en politieke omwentelingen – op haar vijftigste moest ze met Aagje naar Frankrijk vluchten.

Mathijsen heeft dat alles prachtig vervlochten tot een fascinerende en uiterst leesbare biografie van misschien wel de eerste feministe van Nederland.



 

Proloog

Naast haar stond de man die ze pas veertien dagen kende en met wie ze in ondertrouw gegaan was. Vanaf de boot zag ze Vlissingen kleiner worden. Er stond een zuidwestenwind en het was koud, die tweede november 1759. Het vroor niet, maar ze moesten nog ver en er was regen en noordenwind in aantocht. Eerst moesten ze over water, door de Westerschelde, de Noordzee op. Alles was haar vreemd, het reizen, het afscheid van haar familie, de man die zoveel ouder was dan zij en die er in zijn donkere domineespak nog ouder uitzag dan hij al was.
Hoe oud was een man van 52 in die tijd? Zou hij al zijn tanden nog hebben gehad? Was hij kalend, pruimde hij tabak? Hij zal in elk geval niet geroken hebben zoals een jongen van haar eigen leeftijd rook. Hoelang zou de tocht naar Middenbeemster duren? Betje Bekker wist het niet. Misschien was ze nog nooit van Walcheren af geweest in de 21 jaar die ze telde. Ze had wat lijfgoed bij zich, een paar keer zou ze toch wel moeten overnachten. Wat ze verder wilde meenemen naar de pastorie waar ze heen ging, zal wel met een pakketboot meegegaan zijn. Een broer van haar was door haar vader als chaperon meegestuurd, want tenslotte was het paar nog niet gehuwd. Hoe ze dat in de logementen onderweg deden, daar kunnen we alleen naar gissen. Drie aparte kamers? Dat zou tegenwoordig via booking.com wel te regelen zijn, maar toen?
Het duurde sowieso lang, zo’n tocht. Drie, vier dagen zeker. Er is niets bekend over de route, maar veel mogelijkheden waren er niet. Ze zullen wel met een beurtschip naar Rotterdam zijn gevaren, en daarna verder met trekschuiten naar Delft en Leiden. Vanuit Leiden moest je om het Haarlemmermeer heen om in Haarlem te komen, en vandaar kon je alleen boven het uitgestrekte, lange IJ komen als je eerst naar Amsterdam reisde. Dat alles met de goedkope trekschuit, die niet, zoals het beurtschip, afhankelijk was van de wind. Het salaris van dominee Adriaan Wolff was niet zo dat die zich diligences kon permitteren, laat staan een eigen koets. In Amsterdam kon het drietal een veerboot over het IJ nemen, en aan de overkant bij Buiksloot was het mogelijk via de trekvaart richting Hoorn in Purmerend te komen. Maar dan waren ze nog niet bij de pastorie op de Middenweg. Voor het laatste stuk zullen ze dan wel een koets genomen hebben. Maar vrolijkmakend was die gang daarheen niet. In november was de weg van Purmerend naar Middenbeemster doorweekt en er zaten diepe sporen van eerdere rijtuigen in de modder. Behalve als het vroor.
Al die dagen moet Betje zich afgevraagd hebben waar ze aan begonnen was. Een man die 31 jaar ouder was dan zij, die nog een dochter van ongeveer haar eigen leeftijd thuis had wonen, wat zouden zijn gewoontes zijn, hoe leefde je op een pastorie? En die hele lange tocht over de kale vlaktes van Holland – zou ze zich hebben kunnen verheugen op dat nieuwe bestaan? Wat waren haar indrukken van de nieuwe woonplaats toen ze aankwam? Hoe dichter ze bij Middenbeemster kwam, hoe vlakker en strakker het land werd. Niets van de Vlissinger levendigheid zag ze er terug. Middenbeemster was in de winter een doods dorp. De sloten en wegen leken met een mes kaarsrecht gesneden in de vlakke aarde. Ze oogden als de lijnen op het ruitjespapier van een rekenschrift. Geen kronkel was er in het landschap te bekennen. Zelfs de weinige bomen leken er rechter dan die in Zeeland. Bovendien liepen grote stukken van de polder ’s winters onder. In de zomer, dan waren er families uit Amsterdam die daar een buitenhuis hadden, en dan was er levendigheid. Maar daarvan zou Betje het eerste halfjaar niets zien. Alleen maar eenvoudige boeren, wat winkeliers en een paar ambachtslieden.
Toen Betje in de pastorie kwam, moet het schrikken geweest zijn. Kleine vertrekjes zag ze, niets van grandeur. En bovendien: alles ademde nog de geur van de overleden vrouw van de dominee.
Niets van wat een aanstaand bruidspaar gewoonlijk doet, was haar toebedeeld. Ze kon geen meubels bestellen, geen beddengoed uitzoeken, geen servies rangschikken, niet overleggen over de inrichting van het huis. Alles was er al.
In Vlissingen was het gebruik dat een aanstaand echtpaar bij de ondertrouw samen in een koets de vrienden afging om die uit te nodigen voor de bruiloft. Maar hier kende zij niemand en was het prepareren van de bruiloft snel gebeurd: twee weken na haar vertrek uit Vlissingen trouwden ze al in de kerk van Middenbeemster. En dan de reacties van de Middenbeemstenaren, wat moeten we daarvan denken? Nee, ze zullen haar niet hebben laten merken wat ze dachten: wat heeft dominee nou meegebracht van zijn reis? Een speelpop? Betje was rank, en ze was maar anderhalve meter lang. Er is een portret van haar op 28-jarige leeftijd, maar dat is jarenlang beschouwd als een portret van de 16-jarige Betje. Ze moet er op haar 21ste nog als een schoolmeisje hebben uitgezien.

Het meisje uit Vlissingen

Als mijn hondje, een chihuahua, dicht bij de grond is, durft ze niets. Ze blaft niet, ze komt niet op voor zichzelf, ze jaagt geen ongewenste andere honden of bezoekers weg. Maar zit ze op schoot bij mij, dan is het opeens een ander beest. Ze blaft naar wie te dichtbij komt, ze verdedigt haar plek. Een podium, en dat is in haar geval letterlijk op te vatten, geeft haar moed. Bracht de verhuizing van Vlissingen naar de Beemster voor Elizabeth Bekker, zoals haar meisjesnaam luidt, ook het podium dat ze nodig had en dat ze vanuit haar nederige positie in Vlissingen niet durfde te betreden?
Ik denk het wel. Als domineesvrouw durfde ze naar buiten te treden. Dat was vrij choquerend voor de buitenwereld op het moment dat ze ferme en rebelse standpunten in ging nemen. Maar ze durfde dat op een gegeven moment, omdat ze voelde een vaste steunmuur achter zich te hebben staan. Het is dan ook opvallend dat haar als blasfemisch ervaren spotternijen allemaal geschreven zijn in de tijd van de Beemster pastorie. Toen de dominee was overleden en ze met Aagje Deken samenwoonde, bleef ze wel kritisch, maar nu in romans, niet meer in directe en gerichte aanvallen.

Betje Wolff is een ongewone vrouw in die achttiende eeuw. Ze stoorde zich niet aan de conventies voor vrouwen in die tijd. Dat begon al heel vroeg toen ze leergieriger bleek dan haar broers. Geen verlies in poppenspel. Ze streefde er niet naar een begeerlijke huwelijkspartij te zijn. In Vlissingen ligt de basis voor haar keuze om anders dan andere meisjes te zijn. Daar legde ze ook het intellectueel fundament van waaruit ze ging redeneren over de positie van de mens in het algemeen, de vrouw in het bijzonder.
In Vlissingen ligt ook het breaking point van haar leven, de ingrijpende ervaring die haar hele verdere bestaan zou tekenen. Ze ging er als prille zeventienjarige vandoor met een geliefde. Dat liep niet goed af – u krijgt het nog te lezen. Maar na vier jaar kwam die oude dominee opdagen die haar weghaalde uit het isolement waarin ze terecht was gekomen. Dat isolement had ze gebruikt om haar begerigheid naar kennis te stillen: ze had filosofische, theologische, historische, literaire boeken gelezen, en de kennis daarvan opgeslagen in haar hoofd om daar later gebruik van te maken. Ze had ook al wat verzen geschreven. Toen ze eenmaal in de Beemster gevestigd was, vloeide de ene na de andere dichtbundel uit haar handen.
De grote sprong kwam toen ze kritiek op de samenleving naar buiten durfde te gooien en haar werk heel anders ging klinken dan dat van haar vrouwelijke collega’s.
In die tijd schreef men nog met de ganzenveer. Die moest geregeld bijgesneden worden. Ik stel me zo voor dat Betje zelf het mes hanteerde en ze het scherpslijpen als een metafoor begon te zien voor haar schrijverschap. Nog scherper, nog spitser sleep ze de punt van de veer. Bitser schrijven is nauwelijks denkbaar, en haar woordenschat is fenomenaal. Ze choqueerde haar tijdgenoten en raakte bekend als de bemoeial uit de Beemster. Ze werd de schrik van streng gereformeerd Nederland.
Toen haar echtgenoot overleed, wist ze niet hoe gauw ze een nieuwe levenspartner in huis kon halen. De verhouding met Aagje Deken was een heel andere dan die met haar man. Was Adriaan Wolff uit noodweer gekozen, met Aagje had ze een zielsverwant gevonden. Maar wel een die veel milder was dan zijzelf. Dat leidde tot het compromis Wolff & Deken: de scherpte van Betjes pen werd nu niet meer rechtstreeks gebruikt, maar omgezet in de verbeeldingen van de fictie. Het publiek raakte er verlekkerd op: die brievenromans met heel veel kritiek op de samenleving waren precies wat er in die tijd gewild was, en het feit dat ze zo plastisch verwoord waren en toch geen persoonlijke aanvallen behelsden, maakte ze populair.
Maar toen veranderden de politieke omstandigheden. Beide vrouwen hoorden bij de patriotten die vanuit hun Verlichtingsideeën vochten voor meer inspraak in de landelijke politiek. Tijdelijk wonnen die terrein, maar ze verloren hun strijd in 1787. Betje en Aagje voelden zich niet meer op hun plek in Nederland. Ze besloten gezamenlijk een punt achter Holland te zetten en naar Trévoux te verhuizen, dat toen in de Bourgogne lag (nu in het departement Ain).
Trévoux bracht in het begin de idylle waar de dames op gehoopt hadden. Ze gingen wonen in een prachtig gelegen buitenhuis, genoten van de natuur, sloten vriendschappen en hun schrijven kwam op een wat lager pitje te staan. Maar allengs leek zich een vangnet om hen heen te sluiten. Hoe? Ook dat volgt. Het draaide erop uit dat ze berooid en gedesillusioneerd terugkwamen in Nederland, in 1797
Daar was inmiddels de literaire mode veranderd. De schrijfsters waren vergeten, en ze herwonnen de markt niet. Terug in Nederland ging de conditie van Betje achteruit. Vanaf 1801 staan de brieven vol met klachten over haar pijnen, die Aagje op een gegeven moment ‘hels’ noemt. Achteraf bleek ze ingewandskanker te hebben. Ze stierf in de armen van haar vriendin, die zo aangedaan was dat ze niet meer sprak en negen dagen later ook overleed.

Wat een vrouw! Wat een vrouwen! Laten we maar beginnen. Of nee – eerst nog wat uitleg over het waarom en hoe van deze nieuwe biografie.

[…]

 

Copyright © 2024, Marita Mathijsen/Uitgeverij Balans, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum