Het Boek van de Maand juli bij Athenaeum Boekhandel Spui: Nicolien Mizee’s Ik kus uw handen duizendmaal. Faxen aan Ger 6. Lees nu een fragment en koop dat boek!
In dit nieuwe deel van de populaire reeks boeken met faxen aan Ger verschijnt het debuut van Nicolien Mizee, ze is schrijver! Ze maakt kennis met het circus rond zo’n debuut, de radio-interviews, kranteninterviews en gaat toch gewoon door met leven. Mizee begint aan een tweede boek, waar ze een ‘echte roman’ van wil maken, en het deel eindigt met een reis naar Brazilië. Maar het zullen de kleinere en alledaagse beslommeringen zijn die de lezer de pagina’s zal laten omslaan als bij een echte pageturner; de spanning in de faxenboeken zit ’m steeds in het heel gewone en herkenbare. De dagelijkse pleziertjes en irritaties, kwesties en vraagstukken die herkenbaar zijn, maar ongebruikelijk goed en scherp gefomuleerd. Mizee’s faxenboeken vormen een stoomcursus in aandachtig leven: leren kijken en denken en schrijven als Mizee.
Nicolien Mizee (1965) is schrijver en schrijfdocent. Ze publiceerde faxboeken, romans, columns, een kinderboek, een kleurboek en een vogelboek. Haar roman Moord op de moestuin stond wekenlang in de bestsellerlijsten. Haar faxboeken, De kennismaking, De porseleinkast, Allesverpletterende, Hoog en laag springen en Een licht bewoond eiland, werden unaniem juichend besproken, en voor de eerste twee delen ontving zij de Henriette Roland Holst Prijs.
Haarlem, dinsdag 1 augustus 2000
Ger van m’n hart,
Gisteren ben ik de hele dag met Geerte van den Broek opgetrokken.Geertes vader was hoogleraar en een hoge ome in de politiek, tot een beroerte, nu alweer twintig jaar geleden, een einde maakte aan een glanzende carrière. Het was een afschuwelijke man en Geerte zei dat ze nu nóg een zeker leedvermaak voelde als hij tijdens een familiediscussie niet langer de boventoon voerde omdat hij nooit meer goed heeft leren praten. Toen zij en haar zusjes nog jong waren begon hij meteen te schreeuwen als je tegen hem inging en hij was zo sarcastisch dat zijn drie dochters hem meestal maar uit de weg gingen. Ook hamerde hij er bij zijn dochters altijd op dat ze een academische studie zouden doen, omdat ze anders ‘schoenlapper’ zouden worden dan wel met een ‘schoenlapper’ zouden trouwen. Een ‘schoenlapper’ was iedereen die niet gestudeerd had. Zelf verliet hij zijn vrouw voor een hondentrimster, kreeg een jaar later die beroerte, en zit nu al twintig jaar stamelend in een rolstoel.Geertes moeder liet nooit na haar dochters in te peperen dat ze door hén, haar kinderen, geen carrière had kunnen maken en toen Geerte haar twaalf jaar geleden opbelde om te zeggen dat ze zwanger was, reageerde moeder met een ontzet: ‘Geerte! Wat vreselijk! En je carrière dan?’Toen Geerte begon te huilen om deze reactie riep moeder: ‘Zie je wel! Je bent helemaal labiel! Dat komt door die zwangerschap!’
Ik leerde Geerte kennen doordat ze een pianoleerling van mijn moeder was en mij Griekse bijles gaf. Ik was toen veertien, Geerte achttien. Jaren later hoorde ik dat het helse tijden voor Geerte geweest waren omdat ik haar alleen maar somber gapend aankeek en zei: ‘Praat maar door hoor, ik ga alleen even op bed liggen.’Geerte, altijd even gelijkmatig, laconiek en monotoon, scheen meermalen zo wanhopig thuis te zijn gekomen dat haar moeder haar had aangeraden met die bijlessen op te houden. Ik had nooit iets van haar wanhoop gemerkt.Waar ze ook gek van werd, was mijn gewoonte om altijd zo’n beetje op mijn gevoel Grieks te vertalen en nooit naar de grammaticale constructies en naamvallen te kijken.‘Als je het nou zo doet,’ zei ze met haar lichte stem, ‘dat je de vertaling eerst op je gevoel maakt, want dat leer ik je toch niet af, en dán nog eens naloopt op de naamvallen?’Volgens welke methode ik nog een zeven (meen ik) voor mijn herexamen gehaald heb, en overging naar de derde klas van het Stedelijk Gym. Ik had dat jaar ook een taak voor wiskunde die zo groot was dat Geerte die op de laatste avond van de vakantie, samen met haar vriend, tot diep in de nacht af heeft zitten maken. Dat de taak uiteindelijk in drie handschriften werd ingeleverd, scheen de leraar niet op te vallen.
Kort daarop verhuisde Geerte naar Amsterdam, naar de Vrolikstraat. Ik ben meermalen wezen logeren, wat natuurlijk een geweldig avontuur was. Ik verzamelde in die tijd oude meisjesboeken en liep samen met haar de antiquariaten af. Ik schreef Geerte vele brieven (mijn andere passie) en had tóén al de gewoonte ze te kopiëren, zodat ik ze nog steeds ergens in een map heb zitten. Ik durf ze niet in te zien.
Nu zag ik haar dus weer, na vele jaren, en gingen we door waar we vijftien jaar geleden gebleven waren.
Ze vertelde dat ze jarenlang vreselijk somber was geweest, dat ze nooit kon slapen, altijd meende aan een dodelijke ziekte te lijden en van niets de zin inzag. Met klassieke talen was ze algauw opgehouden, de studie sociale geografie gaf ze er ook snel aan en uiteindelijk was ze de pedagogische academie gaan doen.‘Dat weet ik nog,’ zei ik. ‘En daarna ben je bij het Ziekenfonds gaan werken.’We hebben elkaar namelijk in ’85 nog eenmaal gesproken. Ik was verbaasd dat ze zulk saai werk deed.‘Vanaf 1985 ben ik al mijn vrienden kwijtgeraakt,’ zei ze. ‘Op de pa was ik een verhouding begonnen met Radboud, die daar mijn leraar was. Omdat hij getrouwd was, mocht niemand dat weten.’Ik knikte, en was stilletjes blij dat ze het einde van de vriendschap dááraan weet – ikzelf had daar een heel andere herinnering aan.Misschien was ik inderdaad teleurgesteld dat er altijd zo weinig terugkwam van Geerte, niet zozeer qua schrijven – moet je nagaan dat ik me niet eens herínnerde of ze wel of niet terugschreef (‘jawel,’ zei ze gisteren, een tikje beledigd, ‘ik schreef vaak terug’) – maar omdat ik me vaak een beetje belachelijk voelde in haar aanwezigheid.Het brak toen ze eens langskwam bij mij en Sybren in Amsterdam. Ik was toen eenentwintig, we hadden elkaar al lang niet meer gezien. Ze kwam binnen en zei: ‘Wat ben jij dik geworden.’Ik schaamde me zo vreselijk dat ik geen woord kon uitbrengen. Sybren barstte in lachen uit.‘Nou ja, niet echt dik,’ zei Geerte, die mijn verlegenheid zag.Later zocht ze weer contact. Ik zei wijsneuzig: ‘Ach, vriendschappen hoeven niet eeuwig te duren.’
Toen ik haar gisteren in de hal van het station op stond te wachten, dacht ik: ik ben benieuwd wat ze ditmaal zal zeggen.En inderdaad, het eerste wat ze zei was: ‘Je bent wel ouder geworden.’Ze begon over rimpels en over een vriendin die er nog meer had.Geerte was nog precies hetzelfde als vroeger.Het was natuurlijk helemaal verkeerd om direct een hele dag samen door te brengen, iets wat ik met God de Vader nog niet zou willen, behalve dan als ik mijn mond zou mogen houden. Geerte en ik hebben gepraat van achttien over twaalf tot zeven voor acht – waarna ik alleen nog maar, geheel ontkleed, met een pot thee, naar James Herriot kon kijken, zonder nog enige aanwijsbare gedachte in mijn hoofd.
Twee avonden daarvoor had ik het er met oom FW over gehad wat mensen aantrekkelijk maakte; het belangrijkste (daar waren we het al snel over eens) was dat je je op je gemak voelt bij iemand. Het tweede punt, waar we niet meer zijn uitgekomen, is dat iemand verdergaat met denken en niet blijft steken in verontwaardiging en zelfbeklag. Dat FW, die 54 is – wat natuurlijk helemaal niet óúd is, nee nee, allerminst –, nog over dit soort dingen nadenkt en een dergelijk thema boven het alledaagse ‘en toen en toen’ van het modale gesprek stelt, is voor mij al een reden om te genieten van zijn gezelschap.Je wil toch vérder, en dat hoeft allemaal helemaal niet highbrow te zijn (liever niet zelfs) maar iets van eigenheid in denken is toch onontbeerlijk. FW weerstreefde dat sommige mensen een bepaalde stap niet kúnnen zetten, blijven steken omdat dat in hun geestelijke constitutie zit – en daar hebben we het toen de rest van de avond over gehad. Erg leuk.
Ik moet helaas ophouden. Over een uur moet ik Marleen ophalen en daarvoor moet ik nog een paar dingen doen. Tot spoedig.
© Copyright 2024 Nicolien Mizee, Haarlem