15 oktober verschijnt de nieuwe roman van Ingrid Hoogervorst: Topologie van het naaimandje! Wij publiceren voor. Lees nu een fragment, reserveer en ontvang het boek als eerste.
Elk verhaal begint met een detail. Een verborgen detail, een onthullend detail, een detail dat altijd over het hoofd werd gezien. Na de dood van haar moeder ontdekt Pinkie een zorgvuldig bewaard pakket onder in het naaimandje. Meteen realiseert ze zich dat hierin de antwoorden liggen voor haar moeders zorgvuldig verzwegen Indische verleden. Het zoeken begint.
In Topologie van het naaimandje probeert een dochter de losgeraakte draden van haar moeders verhaal weer vast te maken, de gescheurde moeder-dochterrelatie te repareren en al schrijvend te verstellen wat was versleten.
Pinkie vangt alles op wat over vroeger gaat. Over de tijd waarin zij er niet was, waarin ze nooit zou zijn. Ze zuigt zich vol met details zoals schoenen zich volzuigen met water. Later noteert ze ze in een zwart aantekenboekje. Alles wat mijn moeder weet, leerde ze van de nonnen. Ze heeft een groot, golvend handschrift dat half taal, half praal is en plaatst, ook al was die spellingregel allang afgeschaft, de ch achter de laatste s van het zelfstandig naamwoord, als om de harde s-klank te verzachten.Op een paar blocnotevelletjes schreef mijn moeder recepten uit van een Indische rijsttafel en stopte ze in een envelop. Hoe de envelop tussen de boeken in mijn kast is beland, weet ik niet. Hij viel op de grond en ik herkende de krullerige letters. Ze golfden over het papier en gaven me het gevoel oog in oog te staan met een opgezet dier, zeg een cockerspaniël die van jou is geweest en waar je van hield toen hij nog leefde.
De ursulinen leerden meisjes handwerken. Mijn moeder kon mazen en stoppen als de beste. Ze kon breien en haken en een tafelkleed borduren. In haar linnenkast vond ik ooit een gehaakt truitje van zijde, het had korte pofmouwen en liet mijn buik bloot. ‘Van wie is dit?’‘Heb ik gehaakt met pen 1! Visserszijde.’‘Echt?! Wanneer?’‘Toen ik een jaar of zestien was.’Ik vroeg me twee dingen af. Hoe kun je zulk ingewikkeld haakwerk maken als je zestien bent? En klopt het dat vissers voor hun netten zijde gebruiken?‘Mag ik het hebben?’‘Het gaat snel stuk.’Het visserszijdetruitje droeg ik op mijn spijkerbroek. Jaren later trekt mijn dochter het aan en daarna mijn andere dochter. Nog altijd ligt het visserszijdetruitje in mijn linnenkast.
Bij de ursulinen leerde je niet te koken. Eten bereiden hoeven de meisjes niet te kunnen, dat doen anderen voor ze. Gelukkig kan mijn vader als hij mijn moeder trouwt, uitleggen hoe je aardappelen kookt en groenten klaarmaakt. De biefstuk bakte hij liever zelf. Onder het toeziend oog van zijn vrouw mag hij ook de bami- en nasigerechten voor zijn rekening nemen. Omdat ze zich verder niet te veel met hem bemoeit, doet hij dat met liefde.
[…]
In de buurt van mijn moeder ben ik altijd licht op mijn hoede. Haar abrupte driftbuien verontrusten me. Dan is het water uit de kraan te heet, de vloer te glad, vallen er te zware messen en vorken van de borden, zit er een vetvlek op haar blouse. Alles de schuld van het kind. Om terug te komen op dat tussenuur, samen met drie klasgenoten fiets ik naar huis. We hebben honger. We besluiten eieren te bakken.In de keuken laat een van ons per ongeluk een ei op de grond stukvallen.Mijn moeder hoort het, voelt het, rent de keuken binnen, ze lijkt op van de zenuwen. Wie is zij? Wat heb ik met haar te maken? Wat is eigenlijk het verband tussen deze vrouw met het bleke, bezwete gezicht en mij?
Na die dag besluit ik nooit meer iemand mee naar huis te nemen.
Tot aan haar dood zal de moeder voor de dochter een raadselachtige blijven. Ik beschik over de taal nu, maar taal is bedrieglijk. Als ik mijn aantekeningen heb verzameld, maakt het verhaal een omtrekkende beweging of ik maak een omtrekkende beweging en ben niet in staat tot de kern van de zaak door te dringen.
Als ik de waarheid op het spoor ben, verdwijnt dan de pijn? Verdwijnt de schaamte over mijn moeders gevoelloosheid?Zit er onder die onverschilligheid een gevoelig hart?
Het geheugen spreekt. Ik heb me verheugd, vandaag ga ik mijn gestreepte trui aantrekken. Hij prikt niet, geen gekriebel op mijn rug, mijn nieuwe trui is mooi en zacht. Bij het buiten spelen trek ik hem kapot, we renden achter elkaar aan, de buurmeisjes en ik, holden van de dijk naar beneden waar de sloot loopt. Tot mijn schrik ben ik ergens aan blijven haken, een stomme tak van een struik, nu zit er een knol in de mouw op de plek van mijn elleboog. Als de stramme knoken van een oud lijf steekt hij uit het breiwerk, mijn moeder gaat me vermoorden.‘Pak mijn naaimandje maar even,’ zegt ze. Ze zegt het rustig en kalm. Het lijkt net alsof ze mijn verdriet begrijpt.
Naaimandje is niet de juiste benaming voor de houten kist op de gedraaide poten, rank als reeënbenen. Mijn moeder is op haar vaste plek aan de ronde eettafel gaan zitten, ik zeul het ding de kamer door, zet het ‘naaimandje’ naast haar stoel. Met beide handen trekt ze de zijkanten van de kist uit elkaar, laden boordevol lapjes, naalden, draden, drukkers, haakjes en knopen openen zich.In de eerste lade rechts liggen honderden kaartjes stopwol, kleur bij kleur, de bijbehorende dikke stopnaalden steken strak in het gelid in een boekje van vilt. In de linkerlade bewaart ze klosjes naaigaren. Katoenen naaigaren van Gütermann, kartonnen kokertjes nylon naaigaren, tientallen strengen borduurzijde. Naalden, breipennen, glazen kopspelden, veiligheidsspelden.De lade daaronder is bestemd voor het elastiek. Smal, breed, plat, rond. Elastiek gewikkeld om een kaartje of losjes bij elkaar gehouden met een speld. Elastiek zonder en met knoopsgaten. In de hoeken van de lade soezen stapeltjes afgeknipte bustehoudersluitingen, kousenbandgespen, jarretelclips bijeengehouden door een elastiekje.In de andere lade liggen meters kant, satijnen linten, biaisband van katoen. De in drieën gevouwen reepjes stof in alle kleurschakeringen, een breder middenstuk met twee naar binnen gevouwen flapjes, vormen een schuin geweven sierband die mee kan rekken met het stoffen patroon van een jurk. De uiteinden van de afgeknipte biaisband heeft mijn moeder zorgvuldig vastgespeld aan de kaartjes.
‘Mag ik meekijken?’
Mijn moeders kleine handen bewegen de waaier van kleuren wol. Ze trekt de mouw van mijn trui over een houten klos, kiest een kaartje wol uit, legt het terug, kiest een andere kaart, legt hem terug. Meerdere malen houdt ze een draad op mijn wollen trui. Deze moet het zijn!Haar vingers rijgen het garen op de naald, winden het uiteinde van de draad driemaal om de wijsvinger, trekken de draad naar beneden tot een knoop.Ik zie hoe mijn moeder het gat in de mouw begint op te vullen met een netwerk van wollen draden. Steeds opnieuw steekt ze de naald van onder naar boven, een centimeter van de zijkant van het gat, spant de draad secuur van rechts naar links, vlak naast elkaar, tot een rasterwerk. Vervolgens weeft ze een wollen draad van beneden naar boven.Na tien minuten geeft ze me mijn trui terug. Ik moet verdomd goed kijken wil ik de plek terugvinden waar de mouw was beschadigd.
Heb ik ooit een verband gelegd tussen mijn moeders afwerende houding en het naaimandje? Nee, dat leek onmogelijk.
Copyright © Ingrid Hoogervorst 2024Illustraties binnenwerk Rosanne van Leusden