Leesfragment: Het klokkengelijkzetinstituut – fragment

25 oktober 2009 , door Ahmet Hamdi Tanpinar

Ahmet Hamdi Tanpinar (1901-1962) is een van de grondleggers van de moderne Turkse roman. Het klokkengelijkzetinstituut verscheen in 1954 als feuilleton; in 1961 werd het voor het eerst in boekvorm uitgegeven. Tanpinar, een kenner van de negentiende-eeuwse Osmaanse cultuur en literatuur, wordt geprezen als een groot stilist. Een van zijn andere grote romans, Huzur (Sereen), zal in 2011 bij Athenaeum - Polak & Van Gennep in een Nederlandse vertaling verschijnen.

Hanneke van der Heijden (1964) vertaalde, deels in samenwerking met Margreet Dorleijn, werk van onder meer Orhan Pamuk, Elif Shafak en Halid Ziya Usakligil. In 2008 werden zij onderscheiden met de Fonds voor de Letteren vertaalprijs.

We mogen enkele pagina's voorpubliceren uit Het klokkengelijkzetinstituut, dat eind deze week verschijnt. U kunt het al reserveren met nevenstaande bestelknop.

 

Iedereen die me kent weet dat ik niet bijzonder gesteld ben op lezen en schrijven. Sterker nog, als u de verhalen van Jules Vernes en detective Nick Carter, die ik in mijn jeugd gelezen heb, buiten beschouwing laat, zijn de paar geschiedenisboeken waarin ik wat heb zitten bladeren, zonder daarbij trouwens aandacht te besteden aan de Arabische en Perzische woorden, en werken als Het papegaaienboek, De vertellingen van duizend-en-een nacht en de verhalen van Ibn-i Sina zo’n beetje alles wat ik gelezen heb. Later, toen ik werkloos was, nog vóór de oprichting van ons instituut, wierp ik thuis wel eens een blik in de schoolboeken van de kinderen, en zo af en toe las ik korte feuilletonafleveringen en artikeltjes omdat ik in de koffiehuizen van Edirnekapi en Sehzadebasi, waar ik soms de hele dag doorbracht, toch niks anders omhanden had dan het spellen van de kranten.

Verder kan ik nog de psychoanalytische publicaties van dokter Ramiz noemen, die me behandelde in de periode dat ik onder observatie van Forensische Geneeskunde stond en die me ook daarna zo goed geholpen heeft. Ik kan u verzekeren dat ik die boeken en artikelen gelezen heb zonder ook maar één zin over te slaan, teneinde de barmhartigheid waardig te zijn van de geleerde die zich met zulke gewichtige zaken bezighield. Al die werken, over kwesties waarvan ik de voorgeschiedenis niet ken, hebben echter geen enkel effect gehad, noch op mijn literaire smaak, noch op mijn inzichten. Het enige wat ik eraan heb gehad is dat ik er in de lange gesprekken met dokter Ramiz – hij was altijd degene die aan het woord was, ik luisterde – mijn incompetentie mee kon verhullen. De opvoeding die je in je jeugd hebt gekregen verloochent zich nu eenmaal niet. Mijn vader wilde niet hebben dat ik las, behalve dan, in het begin, inleidingen in de Arabische grammatica en vormleer, en later de boeken voor school. Misschien is het aan die censuur of inperking te wijten dat ik het simpelweg vertikte om wat dan ook te lezen.

Desondanks ben ik er in een bepaalde fase van mijn leven in geslaagd een klein werkje te schrijven, niet uit egocentrische motieven – dat wil zeggen, met de bedoeling dat mijn omgeving zou zeggen: ‘Kijk, die Hayri Irdal van ons heeft toch maar mooi een boek geschreven’ – want dat heb ik altijd verkeerd gevonden, en evenmin omdat ik ertoe werd aangezet door een groot, niet te onderdrukken talent. Ik zal u verderop uitleggen met welk oogmerk, onder wat voor omstandigheden, hoe en waarom ik dit boek heb geschreven, één van de publicaties van ons instituut, dat nu weliswaar is opgeheven, of beter gezegd, ten gevolge van een tijdige ingreep van Halit Ayarci in staat van permanente liquidatie verkeert. Ik wil u nu slechts zeggen dat ik de belangstelling voor dit boek over leven en ontdekkingen van Zijne Excellentie sjeik Zamanî, de patroonheilige van de klokkenmakers, rechtstreeks te danken heb aan de uitmuntende kwaliteiten van de oprichter van ons instituut, mijn waarde weldoener, mijn grote vriend Halit Ayarci, die ervoor gezorgd heeft dat ik mij, nul die ik was, kon opwerken tot de persoon die ik nu ben. Overigens is al het goede, mooie, nuttige in mijn leven het werk van die grootse man, die drie weken geleden als gevolg van een auto-ongeluk uit ons midden is weggerukt. Ten bewijze daarvan kan het naar mijn mening volstaan op te merken dat Halit Ayarci met de dingen die ik hem vertelde over Nuri Efendi, de vaststeller van de gebedstijden bij wie ik destijds werkte, en over het klokkenmakersvak, zomaar deze sjeik Ahmet Zamanî Efendi ontdekte, een vondst van misschien wel hetzelfde kaliber als ons instituut, en bedacht dat die het bewind van sultan Mehmet de Vierde nog moet hebben meegemaakt.

Met die opmerkzaamheid en die ontdekkingen was in één klap de basis gelegd voor onze feestelijke Dag van de klok, die ooit zo uitbundig werd gevierd. Ook de vertaling van het geschrift in verscheidene talen, de ernst en het gewicht waarmee het zowel in binnen- als buitenland is gerecenseerd, heeft wel aangetoond dat mijn overleden vriend Halit Ayarci geen enkele fout had gemaakt, noch wat betreft zijn mening dat Zijne Excellentie Ahmet Zamanî moet hebben bestaan, noch in de keuze van het tijdvak waarin hij leefde. Wat mijzelf aangaat kan ik stellig zijn: de achttien vertalingen die er zijn verschenen van het boek dat mijn naam draagt, ook al is de gedachte die eraan ten grondslag ligt niet van mijzelf afkomstig, alle krantenbesprekingen in de betreffende landen, en de overkomst van een geleerde als Van Humbert, helemaal uit Nederland, puur en alleen om met mij kennis te maken en het graf van Ahmet Zamanî te bezoeken, behoren tot de belangrijkste gebeurtenissen in mijn leven.

Nu was dat laatste overigens bepaald geen peulenschil. Het is veel ingewikkelder dan men zou vermoeden om met een buitenlandse geleerde over een dergelijk ingewikkeld onderwerp te spreken, zelfs al is er een tolk bij aanwezig, en om een graf te vinden voor iemand die nooit ofte nimmer heeft geleefd. Wat het eerste aangaat werd ik gered door ‘ons derwisjachtige optreden en onze overmoedige, zelfs gepassioneerde manier van doen’, zoals dat in de kranten heette. Wat het tweede betreft bood de gewoonte van onze voorvaderen om een tweede naam te gebruiken soelaas.

Een paar dagen rondlopen over de begraafplaatsen van Edirnekapi, Eyüp en Karacaahmet zou hoe dan ook een Ahmet Zamanî Efendi opleveren. En dat deed het uiteindelijk ook. Ik ben niet al te zeer ontdaan door deze kleine ingreep in de persoonlijkheid van een dode. De stakker heeft er tenslotte een opgeknapt graf en naamsbekendheid aan overgehouden. En roem kan net zo goed een zegen zijn als een ramp. Over de hele wereld, om te beginnen in Nederland, hebben foto’s van zijn graf in de kranten gestaan, waarbij ik natuurlijk wel steeds de voorwaarde stelde dat ikzelf bij het hoofdeinde zou plaatsnemen, één hand geleund tegen de steen en in de andere mijn regenjas, hoed, kranten en dergelijke.

Als ik er vandaag de dag aan terugdenk, is er slechts één ding dat ik betreur. Ik heb het Van Humbert, die zulke lovende dingen over mijn boek heeft geschreven, die mij overal ter wereld bekend heeft gemaakt, die dagenlang achter me aan heeft gezeuld, namelijk niet toegestaan zich geleund tegen dat graf te laten fotograferen. Ieder verzoek van hem daartoe heb ik van de hand gewezen met het argument dat hij ‘toch een christen was, en dat zoiets de zielenrust van de overledene zou verstoren!’ – ik heb het slechts goed gevonden dat hij aan mijn rechterzijde kwam staan. Maar welbeschouwd valt mij dat niet kwalijk te nemen. Die kerel heeft me maandenlang ellende bezorgd. Eigen schuld! Dat moet allemaal zo nodig hierheen komen en iedereen het leven zuur maken, en waarom? Wij hebben onze eigen wereld! Wij doen alles zoals het ons goeddunkt! Maar niettemin, zoals we later nog zullen zien, heeft Van Humbert het mij betaald gezet.

Zoals ik al zei: van lezen en schrijven moet ik niets hebben. Toch ben ik vanochtend begonnen om mijn memoires in een dik schrift op te schrijven. Ik ben er zelfs al om vijf uur voor opgestaan, veel vroeger dan gewoonlijk. Er was nog helemaal niemand op, de bedienden niet, onze kok Arif Efendi niet – hij komt weliswaar niet uit Bolu, dat is het enige wat hem valt aan te rekenen, maar verder kookt hij verrukkelijk –, onze zwarte huishoudster Zeynep niet, met wie we hoopten ons huishouden enigszins het aanzien te kunnen geven van een oude voorname familie, en die we slechts met de grootste moeite hebben weten te vinden – in mijn jeugd wemelde het nog van de negers maar vreemd genoeg zie je donkere mensen tegenwoordig nog maar heel sporadisch in Istanbul, alsof het dure importproducten zijn –, kortom, alle mensen die villa Het klokje met hun inspanningen en goede bedoelingen draaiende houden sliepen nog. Er zat niets anders op dan zelf een kop koffie klaar te maken. Daarna heb ik me in mijn fauteuil gezet en geprobeerd mijn leven te overdenken, het te verschonen van de dingen die vergeten, verzwegen of veranderd moeten worden, de dingen die opgeschreven moeten worden in ieder geval een zekere diepte te verlenen, anders gezegd, de gebeurtenissen in mijn hoofd op een rijtje te zetten met in achtneming van alle strikte voorwaarden waaraan een tekst, vooral als het om memoires handelt, in het kader van de zogenoemde oprechtheid moet voldoen.

Want ik, Hayri Irdal, ben vóór alles voorstander van absolute oprechtheid. Waarom zou je schrijven als je niet alles ronduit wilt vertellen...? Een dergelijke onbeperkte en onvoorwaardelijke oprechtheid vereist nu eenmaal filtering, uitsortering. U zult het met me eens zijn dat het onmogelijk is alles precies te zeggen zoals het is. In plaats van er halverwege het bijltje bij neer te gooien dient men tijdig een goed plan te maken en de punten te selecteren waarop men het in ieder geval met de lezer eens is. Want met oprechtheid alleen kom je nergens.

Maar denkt u op grond van dit alles vooral niet dat ik mijn leven werkelijk iets gewichtigs vind, iets wat koste wat het kost beschreven moet worden, dat ik het belangrijker maak dan het is. Al zolang ik me kan herinneren behoor ik tot degenen die van mening zijn dat God almachtig de mensen het leven niet schenkt om erover te schrijven, maar om het zo goed en zo kwaad als het gaat te ervaren. Hoe ons leven eruitziet staat toch al geschreven. Ik doel daarmee op het boek in de goddelijke aanwezigheid, onze lotsbeschikking.

Nee, met mijn memoires heb ik niet de bedoeling over mezelf te vertellen. Ik hoop er slechts aan te kunnen bijdragen dat de herinnering aan een aantal dingen waarvan ik getuige ben geweest levend blijft. En ik wil de waarde man beschrijven en gedenken die we drie weken geleden hebben begraven.

Ik, de onbeduidendste en meest nutteloze mens die er bestaat, de grootste slapjanus, zoals mijn vrouw me voor de oprichting van ons instituut noemde, heb een waarlijk groot man gekend, een geboren uitvinder, een genie. Jarenlang heb ik aan zijn zijde vertoefd. Ik heb gezien hoe hij werkte. Ik ben er getuige van geweest hoe een idee in zijn hoofd postvatte, hoe dat vervolgens wortel schoot en uitbotte als een plotseling opschietende boom, welhaast zijn hele lichaam omvatte en zich vandaar in het leven uitstrekte. Ik heb dag na dag als een deel van mijn leven ervaren hoe misschien wel de grootste, de nuttigste instelling van onze eeuw, het Klokkengelijkzetinstituut, van een vonkje in zijn ogen uitgroeide tot het formaat dat het nu heeft, of in ieder geval had. Zonder me op de borst te willen kloppen of iets anders te doen waarmee ik me belachelijk maak, kan ik rustig zeggen dat toeval en geluk het deze miezerige Hayri Irdal, al zijn onhandigheid ten spijt, hebben vergund een belangrijke rol te spelen in de oprichting van dat instituut.

Naar mijn idee is het mijn grote plicht ten aanzien van toekomstige generaties op papier te zetten wat ik gezien en gehoord heb. Bovendien: de enige die de geschiedenis van onze instelling beter zou kunnen weergeven, Halit Ayarci, verkeert niet meer in ons midden. Gisteravond trof me weer hoe zijn plaats aan onze tafel leeg bleef. Ik kan maar niet vergeten hoe mijn vrouw gedurende de hele maaltijd met vochtige blik naar die lege stoel zat te staren. Ze leek wel vervreemd van alles om haar heen. Uiteindelijk hield ze het niet langer uit, wiste haar tranen met haar servet, stond van tafel op en sloot zich op in haar kamer. Ik weet zeker dat ze de hele nacht heeft liggen huilen. En met recht, want zoals Halit Ayarci voor mij een weldoener is geweest, zo was hij voor haar een boezemvriend. Het idee om deze memoires te schrijven is overigens ook enigszins ingegeven door dat zeer terechte verdriet van haar.

In bed heb ik lange tijd liggen nadenken. ‘Hayri Irdal,’ zei ik bij mezelf, ‘nu heb je zo veel dingen meegemaakt, zo veel dingen gezien. Je bent pas zestig, maar je hebt al wel een paar levens achter de rug. Je weet uit eigen ervaring wat bittere armoede is, hoe pijnlijk het is om aan de kant gezet te worden. Je hebt vlug en gezwind de trap naar het succes beklommen. Zaken die nooit ofte nimmer, door welke kracht ook, konden worden opgelost, zijn nu geregeld. En dat alles is te danken aan hem, Halit Ayarci. Hij is degene die jou uit de goot heeft gehaald. Alles, iedereen die jouw leven, jouw ideeën en gemoedsrust waarlijk in de weg zouden staan, heeft hij met jou verzoend. Terwijl je om je heen slechts smerigheid, armoede en ellende zag, leerde je van het ene op het andere moment een aantal ware geneugten kennen, en geluk dat de mens waardig is, en besefte je hoe nobel de menselijke geest is. Je maakte zijn naastenliefde mee. Zelfs de edele gelaatstrekken van je vrouw Pakize heb je pas door hém leren zien; terwijl je je kinderen een stel ellendige schepsels vond waarmee God almachtig je had opgezadeld, ervoer je van het ene op het andere moment en door zijn toedoen de zegeningen van het vaderschap. En dan zou je voor de nagedachtenis van zo’n goed, zuiver, groot, ja in ieder opzicht groot vriend niets doen? Kun je het zomaar laten gebeuren dat hij in vergetelheid raakt, dat de herinnering aan hem verloren gaat onder een lawine van spot en smaad? Bedenk toch hoe je leven eruitzag voordat je Halit Ayarci leerde kennen. En hoe ben je er nu aan toe? Denk eens terug aan dat huis in Edirnekapi, de schuldeisers die iedere dag op de stoep stonden of je op straat staande hielden, je wanhopige pogingen een droge boterham te verdienen... En denk dán eens aan het comfort en het geluk waarin je je nu kunt wentelen...!’

[…]

Ons boetestelsel berustte op het principe dat er vijf kurus werd ingehouden voor iedere klok die niet gelijkliep met een van de klokken in de openbare ruimte, te beginnen met de stadsklokken. Bestond er echter ook nog een verschil tussen de klok in kwestie en een andere, dan werd de boete verdubbeld. Naarmate er meer klokken in de buurt zijn, neemt zodoende ook de boete evenredig toe. Omdat uit de aard der zaak een volledig gelijklopen onmogelijk is – dat is een kwestie van de individuele vrijheid die aan klokken voorbehouden is, al kon ik dat toen vanzelfsprekend niet hardop zeggen – kon er bij één enkele controle, vooral wanneer die op een drukke plek plaatsvond, een aanzienlijke hoeveelheid geld worden geïnd.

En dan hadden we aan die complexe berekening ook nog een factor toegevoegd voor voor- dan wel achterlopen. Iedereen weet dat een klok ofwel voor- ofwel achterloopt. Een derde mogelijkheid bestaat nu eenmaal niet. Dat is, net als de onmogelijkheid van volledig gelijklopen, een algemeen principe – tenzij hij stilstaat. Maar in dat geval hebben we te maken met een individuele kwestie. Mijn theorie luidt als volgt: omdat de mens geschapen is als heer en meester over het universum dienen de dingen aan hem te gehoorzamen. Tijdens het bewind van sultan Abdülhamit bijvoorbeeld, ik was toen nog een kind, was het maar een treurige bedoening in onze maatschappij. Die treurigheid had zijn oorsprong in het chagrijnige gezicht van de sultan, verspreidde zich vandaar kringsgewijs over zijn omgeving en besmette zo ook de dingen. Iedereen die zo oud is als ik weet hoe smartelijk, treurig en schel de toeters van de toenmalige veerboten klonken. Vergelijk dat eens met het vrolijke geschetter van de ponten en trams vandaag de dag, nu er in ons leven door de ons zo goedgezinde gebeurtenissen plotseling zo veel te lachen valt!

Zo is het ook met klokken. Of ze nu willen of niet, ze conformeren hun tempo aan de traagheid of snelheid van hun eigenaar, aan diens huwelijksleven en politieke overtuigingen. En vooral in een samenleving als de onze, die de ene na de andere omwenteling heeft ontketend, die allerlei generaties en standen achter zich heeft gelaten, die in volle galop voorwaarts is gegaan, is het niet meer dan vanzelfsprekend dat wij stuiten op die laatste, dat wil zeggen min of meer politieke variant. Politieke overtuigingen worden echter meestal om de een of andere reden verborgen gehouden. Zolang er zo veel wettelijke sancties bestaan kan natuurlijk niemand in het wilde weg uitroepen dat hij nu eenmaal zus of zo over iets denkt. Of hij roept in het geheim. De plaatsen waar die verborgenheden, die verschillen in aard en overtuiging, zich bij uitstek manifesteren, zijn juist de klokken.

De klok, de intiemste vriend die zijn eigenaar heeft, die aan zijn arm zijn polsslag gezelschap houdt, op zijn hart al zijn emoties deelt, zich kortom warmt aan zijn gloed en op zijn lichaam zich met hem vereenzelvigt, dan wel op tafel het gehele tijdsbestek dat we dag noemen samen met zijn eigenaar in alle gebeurtenissen meemaakt, past zich onwillekeurig aan zijn bezitter aan, en went eraan te leven en te denken zoals hij.

Athenaeum - Polak & Van Gennep

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum