Leesfragment: Reis langs een verdwenen grens

04 november 2009 , door Thomas Von der Dunk
| | | | |

Bij Uitgeverij van Gennep is Reis langs een verdwenen grens. Beelden van de wegroestende scheidslijn tussen Duitsland en Duitsland verschenen. Achtien jaar geleden - twee jaar na de val van de muur - besloot historicus Thomas von der Dunk besloot de voormalig Duits-Duitse grens langs te rijden op de motor. Om er zoveel mogelijk van vast te leggen, voordat de Duitse Gründlichkeit het verleden aan het zicht zou onttrekken.

Deze nacht is het voorwoord van het boek hier te lezen, en zijn enkele foto's te bekijken.

 

Van jongs af aan hebben grenzen mij geïntrigeerd. Dat van het ene op het andere moment plotseling de huizen, de borden langs de weg, de taal veranderen: het kwam op mij altijd als iets onnatuurlijks over, zeker daar waar het landschap gewoon onveranderd verder liep. Waarom loopt hier een grens, en waaraan zie je dat?

Sindsdien let ik er eigenlijk altijd op, indien ik over een paar kilometer een ander land binnen zal rijden: waar loopt de grens, en kun je dat ook direct zien? Zeker sinds de Europese binnengrenzen verdwenen zijn is dat op reis onderweg een sport geworden. Waar de taal een andere wordt, is dat dankzij de talloze opschriften langs de openbare weg niet zo moeilijk, maar ook als dat niet het geval is, zijn er aanknopingspunten genoeg. De woonhuizen en boerderijen zijn vaak net iets anders, qua vorm en qua bouwmateriaal, er staan net iets andere verkeersborden langs de weg, en, voor wie met de trein reist, andere elektriciteitspalen langs het spoor. Vanuit België komend is het begin van Nederland eigenlijk altijd vrij makkelijk te herkennen, al zal het zelden zo duidelijk zijn als bij de grensovergang tussen de grensoverschrijdend aan elkaar gegroeide dorpen Zelzate en Sas van Gent: de chaotische individualiteit van de Belgische bouwsels met hun gesloten luiken en bovengrondse bedrading maakt er van de ene op de andere meter plaats voor het strak in het gelid geplaatste Nederlandse doorzon-rijtjeshuis.

En niet alleen aan wie vanuit Antwerpen over het spoor komt, kondigt Roosendaal zich door een typisch Nederlandse bouwstijl van de woonhuizen duidelijk als anders dan de Vlaamse villadorpen aan. Dat geldt ook voor de automobilist die vanuit het Duitse Geilenkirchen naar Sittard rijdt: Nederland begint met een nieuwbouwwijk. Twee eeuwen uniformerende natiestaat hebben veel van de vroeger bestaande grensoverschrijdende gemeenschappelijkheid in de grensregio’s in fysieke zin onzichtbaar gemaakt, uitgewist: kleur en vorm van betonblokken en bakstenen, van brievenbussen en telefooncellen, van plaatsnaamborden en bewegwijzering zijn in hoge mate nationaal bepaald.

Het zijn dan ook de natiestaten die in het verleden de betekenis van de grenzen fysiek hebben aangedikt - niet de mensen in de grensregio’s, die ‘van nature’ veel grensoverschrijdende contacten hadden. Veel dialecten gaan geleidelijk in elkaar over, en van oorsprong had de streektaal aan deze zijde van de grens vaak meer uit te staan met die aan gene zijde van de grens dan met de officiële nationale die op school werd gedoceerd - dat gold in Limburg en de Achterhoek ook voor het Hollandse ABN. Het ontstaan van een grens was zelden de keuze van hen die door dat ontstaan aan die grens kwamen te wonen, maar meestal het gevolg van (eerst) vorstelijke machtspolitiek, dan wel (later) nationalistische Heim-ins-Reich-achtige ideologie: de natiestaat die alle ‘echte’ Nederlanders (Fransen, Duitsers, Britten, Italianen) moest omvatten - en de anderen moest buitensluiten.

Hoezeer inwoners van grensstreken, vaak met familiebanden over en weer, in hun alledaagse bestaan het slachtoffer van hogere machtspolitiek kunnen worden, treedt vooral aan het licht als die grens niet of nauwelijks doorlaatbaar geworden is, maar met muren, hekken en prikkeldraad is afgezet - zoals de Belgisch-Nederlandse in de Eerste Wereldoorlog, en de Duits-Nederlandse op sommige plekken na de Tweede. In Kerkrade loopt de Nieuwstraat naar het Duitse Herzogenrath ettelijke honderden meters precies langs de grens, parallel aan een weg op Duitse bodem. De laatste keer dat ik er was, werden beide wegen slechts door een lage betonnen richel gescheiden. Foto’s uit de jaren vijftig tonen evenwel nog een hoog hek, dat ook hier families van elkaar scheidde: een grensovergang was toen nog een omslachtig iets langs douaneposten, die bij afwezigheid van één Europese markt en munt, en dus door het bestaan van prijsverschillen en invoerrechten, ook nog een duidelijke functie hadden als het om het tegengaan van smokkel ging. Bepaalde katholieke processies werden daarom soms bewust over deze grensweg zeer dicht langs het hek geleid, waarbij dan – in de algemene feestdrukte voor het bevoegd gezag niet goed controleerbaar – regelmatig smokkelwaar over dat hek naar ‘toevallig toekijkende’ vrienden en verwanten aan de andere kant van de grens werd gegooid. Zoals wij ook altijd bij ons halfjaarlijks bezoek aan familie in het Ruhrgebied in de auto pakken koffie meenamen, omdat die in Nederland veel goedkoper was.

De grens als product van hogere machtspolitiek: zelden was dat in de twintigste eeuw in Europa zo cru het geval als bij de grens die veertig jaar Duitsland doormidden deelde, als resultaat van de Koude Oorlog die de geallieerde overwinnaars van nazi- Duitsland al snel na 1945 tegenover elkaar had geplaatst. Het was een grens die door de betrokkenen als uiterst onnatuurlijk werd gezien, want zij was - net als de al eerder verdwenen deling van Viëtnam en de nog steeds bestaande deling van Korea - niet het product van interne nationale tegenstellingen, maar van een wereldomvattende internationale, een tegenstelling die daarom ook, om iedereen zijn plaats te wijzen, een kwart eeuw lang met een Muur moest worden gebetonneerd. Zodra die tegenstelling, en vervolgens die Muur, verdwenen was, verdween binnen de kortste keren ook de DDR, waarvan de existentie puur op die tegenstelling was gebaseerd. Anders dan Slovenië of Slowakije na 1989 dankte de Oost-Duitse staat haar geboorte in 1949 immers niet aan nationalistisch separatisme, maar aan sovjet-satellietenpolitiek.

‘Natuurlijke’ landsgrenzen bestaan overigens nauwelijks. Binnen Europa is IJsland zo’n beetje het enige land dat daarop kan bogen. Het territorium van de staat houdt daar op waar ook het eiland ophoudt. IJsland is zo het enige land dat vanuit de fysieke geografie bezien vanzelfsprekend is. Al bij Ierland is het niet gelukt, en over de begrenzing van de overige Europese landen zullen we het maar niet hebben. De Pyreneeën schermen Spanje, de Alpen Italië in het noorden op het eerste gezicht nog wel enigszins keurig af – maar hoe zit het in het eerste geval met Portugal, in het tweede met Corsica, San Marino en het Vaticaan? Portugal is nota bene het Europese land met de stabielste grenzen: al sinds de Reconquista in de dertiende eeuw (nagenoeg) ongewijzigd.

Dat kunnen de Polen van hun territorium bijvoorbeeld niet zeggen, en op grond van steeds weer nieuwe ‘logische’ grenzen veranderden in oostelijk Europa binnen een eeuw tijd sommige steden wel vijf maal van land. De Rijn: Deutschlands Strom, nicht Deutschlands Grenze, althans volgens Duitse nationalisten - Parijs zag juist in de Rijn al sinds Lodewijk XIV de ‘natuurlijke’ afbakening in het oosten, en Napoleon betitelde Nederland dan ook dienovereenkomstig als het aanslibsel van Frankrijks grote rivieren. Met Zwitserland zat de natuur helemaal in zijn maag, of liever gezegd omgekeerd: aan beide zijden van de Alpen-hoofdkam gelegen loochende dit land al door zijn zelfgekozen bestaan de logica van ‘natuurlijke grenzen’, want tot de aanleg van de Gotthardtunnel in de tweede helft van de negentiende eeuw viel Zwitserland, zodra het in de herfst een beetje serieus begon te sneeuwen, in de praktijk elk jaar opnieuw voor vele maanden in onderling voor elkaar onbereikbare brokken uiteen.

Veel landsgrenzen mogen nu dankzij Schengen en de EU een stuk minder zichtbaar geworden zijn, dat wil niet zeggen dat ze voor alle betrokkenen vanzelfsprekend geworden zijn. In Noord-Ierland heb ik dat deze zomer nog kunnen constateren. In Londonderry alias Derry (al de vraag hoe je de stad noemt behelst een politieke keuze) is de wederzijdse vijandigheid van het verleden nog zeer tastbaar aanwezig. Het oude stadshart is neutraal terrein, maar wie van de vrij intact gebleven middeleeuwse stadsmuren naar het noorden, naar de katholieke Bogside, afdaalt, wordt door een groot opschrift welkom geheten in ‘Free Derry’. Enorme schilderingen op de blinde eindmuren van de huizenrijen herinneren aan het Britse geweld op Bloody Sunday, en boven sommige huizen wappert de Ierse vlag. Aan de protestantse zuidzijde van het centrum zijn daarentegen de stoeptegels in de kleuren van de Union Jack geschilderd, zoals in de katholieke wijk de lantaarnpalen in het Ierse groen-wit-oranje.

Opvallend is echter vooral dat de grens tussen Noord-Ierland en Ierland intussen geheel onzichtbaar is geworden. Ik heb er speciaal op gelet, maar niets maakt je er op attent dat je het grondgebied van een andere staat betreedt. De eerste keer gebeurde dat zo ongemerkt dat ik speciaal ben teruggereden toen ik er na een paar kilometer achterkwam dat ik intussen toch echt al in Ulster moest zijn, om te kijken of ik alsnog de grens kon ontdekken. Met zeer veel moeite kon ik toen terzijde van het wegdek iets traceren wat ooit het fundament van een douanekantoor zal zijn geweest. Verder was er helemaal niets. Bij ons staat er nog in elk geval altijd een bordje ‘Welkom in Nederland’, maar zelfs iets dergelijks ontbreekt daar, in beide richtingen.

Aan de wegenborden kun je het evenmin zien, want die zijn precies eender, behalve dat Londonderry/Derry over de grens meteen van naam verandert, en dat eveneens voor de wegnummers geldt. Ook aan de auto’s valt het niet af te lezen: daarvoor rijden er teveel Britse aan de Ierse zijde, en teveel Ierse aan de Britse zijde van de grens rond; zeker in (London)derry, dat niet alleen voor de Kroon-Ieren, maar ook voor de Republiek- Ieren van over de grens (die aan twee zijden van de stad, net als bij Maastricht, maar op een paar kilometer afstand verloopt) gewoon als regionaal inkoopcentrum fungeert. Alleen wordt de afstand na overschrijding plots stilzwijgend in mijlen dan wel in kilometers aangegeven – wie vanuit het noorden naar het zuiden rijdt ziet eerst ‘Dublin 99’, en dan na een tijdje ‘Dublin 157’ op de borden staan – en veranderen natuurlijk ook, eveneens onaangekondigd, de getallen op de borden met maximimumsnelheden, waarbij – in beide richtingen – slechts eenmaal, op het allereerste bord na de grens, de mededeling mph of kmph is toegevoegd. En natuurlijk maken de prijzen in euro’s voor prijzen in ponden plaats, en omgekeerd, maar aangezien de Britse pond inmiddels nauwelijks meer waard is dan de euro – de koers beloopt thans amper 1,10 – valt ook dát nauwelijks op.

Maar misschien is dit compleet doodzwijgen van de grens, met dank aan het ene grenzenloze Europa, gezien de onoplosbaarheid van het Noord-Ierse probleem wel de ideale psychologische oplossing, omdat niemand er echt aanstoot aan nemen kan. De Noord-Ierse katholieke nationalisten kunnen zo immers in de illusie verkeren dat Ierland één geheel is. En de Noord-Ierse protestantse unionisten dat Ierland gewoon nog, als in glorieus-imperiale tijden, in zijn geheel deel uitmaakt van het Verenigd Koninkrijk.

Een soortgelijke illusie lag voor de Duitsers vóór 1989 uiteraard niet echt binnen het bereik van de mogelijkheden, ofschoon dat aan Bondsduitse zijde met haar Alleinvertret ungsanspruch wel tot de Ostverträge van de jaren zeventig regelmatig werd geprobeerd – inclusief het op zich nemen van de oorlogsschuld, die in miljarden marken aan Wiedergutmachung resulteerde. De realiteit van de grenzen van 1937: dat was de fictie die nog meer dan een kwart eeuw na Hitlers Untergang werd hooggehouden, en dienovereenkomstig heette het ‘Deutschland dreigeteilt: nie’, gold de Bondsrepubliek als provisorium, de DDR als Sovjetische Besatzungszone, en de Poolse annexatie van alles beoosten de Oder en Neisse officieel als non-existent. Ook in de Duitse Shell-wegenatlas van mijn ouders van veertig jaar geleden stond nog in Silezië en Westpruisen ‘Unter polnischer Verwaltung’ geschreven, alsof deze regio’s om bestuurstechnische reden eventjes gemakshalve door Bonn aan de Polen waren uitgeleend.

Ook de grens tussen de beide Duitslanden was bikkelhard, en een door het Bundesministerium für gesamtdeutsche Fragen uitgegeven fotoboek over de DDR uit 1959 in de kast thuis droeg dan ook een veel reëlere titel: Verschlossenes Land. Omgekeerd werd vanuit de SED-burelen de Bondsrepubliek het liefst genegeerd – of inderdaad als de echte erfgenaam van de Nazi’s gepresenteerd, dat dan ook terecht aan Wiedergutmachung deed: vanuit Oost-Berlijn kwam geen cent, want de DDR had immers in eigen ogen even weinig met het Derde Rijk uit te staan als het naoorlogse Frankrijk in eigen ogen met Vichy. Maar op andere momenten werd ook in het oosten het bestaan van een ‘ander Duitsland’, net als van de DDR in de BRD, doodgezwegen, en op de Oostduitse stadsplattegronden van de eigen hoofdstad werd West-Berlijn lange tijd wit gelaten, als een groot leeg gat in de kaart, alsof aan de andere zijde van de als antifaschistischer Schutzwall verkochte Muur de wereld niet verder ging.

In dat opzicht vertoonden die stadsplattegronden overigens een aardige parallel met de wandkaarten van de vroegere Lagere School in Nederland, of van de landkaarten indertijd in de Bosatlas, waarmee ook ongeveer elk kind is grootgebracht. Ook daarop was Nederland zelf decennialang in de meest bonte kleuren vormgegeven, van allerlei saaie grondsoorten die je precies moest lokaliseren, alsof de hele klas later geologie ging studeren, maar waren België en de Bondsrepubliek – afgezien van een heel enkele grote stad, waarvan het kennelijk niet erg was wanneer je die ook zou weten – geheel wit gelaten, alsof achter Zundert en Zevenaar een grote dorre woestijn begon. Ik kan inmiddels iedereen uit eigen waarneming verzekeren: dat is niet zo. Maar het psychologisch effect van die kaart die wij allen onbewust een levenlang met ons meedragen, is groot; NRC-columnist Jerôme Heldring heeft ons daar reeds enige decennia geleden op attent gemaakt.

Een en ander maakt duidelijk hoezeer kartografie – in dienst van het in de negentiende eeuw verplicht geworden schoolvak aardrijkskunde – bijdraagt aan bepaalde denk- en ordeningspatronen, en daarmee, door bepaalde grenzen (en dus automatisch ook de ‘logische’ samenhang van op zich veruiteengelegen streken en provincies binnen die grenzen) te accentueren, een enorm belangrijke rol bij de natievorming heeft gespeeld. Daarvan word je je direct bewust, als je eens een kaart onder ogen krijgt – de onbewerkte satellietfoto’s van Google Earth bijvoorbeeld - waarop die staatsgrenzen niet zijn aangegeven: dan ligt Maastricht niet in de uiterste zuidpunt van Nederland, maar gewoon halverwege even terzijde van de autoweg van Brussel over Geleen naar Keulen, een paar afslagen voorbij Hasselt, een paar afslagen vóór Aken, en direct om de hoek van Luik. Het is vast niet toevallig dat dat blanco buitenland vanaf de jaren zestig uit de Bosatlas verdween: het weerspiegelt onze geleidelijke mentale Europeanisering door EEG en EU, die uiteindelijk ook in het verdwijnen van de grenzen als douanebarrières heeft geresulteerd.

Even vervreemdend werkt een indeling, waarbij op een kaart pakweg alleen Belgisch Limburg, Nederlands Limburg en het westelijke Rijnland samen staan: dan ziet de wereld er plots heel anders uit. Juist Duitsers zijn in hun leven regelmatig met zo’n compleet nieuw kaartbeeld geconfronteerd. Waar Nederland – afgezien van de kortstondige veroveringen van Willem Drees, Elten en Tudderen, die na een decennium dan ook ijlings aan de Duitsers werden teruggegeven teneinde de goede nabuurschap niet te zeer te belasten – sinds de afscheiding van België steeds dezelfde (inmiddels voor ons zo volstrekt vanzelfsprekende) contouren heeft behouden, geldt dat voor Duitsland natuurlijk niet. Tijdens het Keizerrijk en de Weimarrepubliek strekte zich dat hoofdzakelijk in oost-west-richting uit; na de Deling werd de oriëntatie voor de West- Duitsers vooral noord-zuid.

Het oosten van Duitsland verdween bij hen gaandeweg letterlijk van de kaart – althans van de kaart van het eigen land – en daarmee eigenlijk ook uit het geheugen; men was, dankzij het naoorlogse toerisme, als West- Duitser vaak beter bekend met de geografie van Mallorca, het Gardameer of het Berner Oberland, dan met die van Rügen, de Mecklenburgische Seenplatte of de Sächsische Schweiz. Na de Wende en de Hereniging moesten veel Westduitsers zich letterlijk heroriënteren, er het nodige bijleren, waarbij de steeds vaker ook in het Westen opduikende auto’s met kentekenplaten van steden uit de nieuwe deelstaten velen ongetwijfeld met de neus op de nieuwe feiten hebben gedrukt. Wo liegt Suhl? – zoals een wandelaar die ik tegenkwam op mijn reis langs de Verdwenen Grens die het thema van dit fotoboekje vormt, de concrete kennislacune waarmee de Hereniging hem had geconfronteerd toen letterlijk tegenover mij formuleerde. Suhl lag – en ligt – in het zuiden van Thüringen, op nog geen twintig kilometer luchtafstand van de Beierse grens. Maar voor de gemiddelde inwoner van Beieren lag het tot 1989 ongetwijfeld mentaal veel verder weg dan het puntje van Sicilië.

Alleen zij die indertijd direct aan de grens woonden, aan de toen door de buitenwereld grotendeels vergeten, enigszins ingeslapen rand van Duitsland en het Westen, daar waar de wereld veertig jaar lang ophield en plaatsnaamborden in oostelijke richting ontbraken - alleen zij werden dagelijks met het bizarre van deze realiteit geconfronteerd. Voor hen veranderde door de val van de Muur misschien nog het meest, omdat zij van randbewoner plotseling in het geografische hart van het nieuwe verenigde Duitsland werden gekatapulteerd.

Foto's

Hieronder enkele van de foto's.


Grensovergang Lauenberg, 'aan de oude hoofdweg van Hamburg naar Berlijn, helemaal in het uiterste zuiden van Schleswig-Holstein, slechts een paar kilometer van de Elbe die de deelstaat begrenst. [...] Ook hier heeft de volkswoede - dan wel gewoon vandalisme - zich in de eerste maanden na de omwenteling op de grensposten uitgeleefd.'


Grensovergang Lauenberg.


Grenspost bij Jerxheim.


De grens bij Meilschnitz. 'De kaalslag in het bos, de gerooide strook aan beide kanten van het al dan niet verdwenen ijzeren hek, herinnert aan de hier vroeger verlopende grens.' De strook was tien meter breed, vertelt Jacco Pekelder in zijn inleiding. 'Tweemaal per jaar diende ze te worden omgeploegd en geëgd, zodat sporen van eventuele grensoverschrijders gemakkelijker te traceren zouden zijn.'

Uitgeverij Van Gennep

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum