Leesfragment: Zwartwaterkoorts

15 oktober 2009 , door Rascha Peper
| | |

Waarom reist een Groningse bioloog grauwe kiekendieven achterna in Afrika? Wat is de keurige bibliofiel van plan wanneer hij in een Leidse bibliotheek een kostbaar werk komt inzien? Blijkt de man die op internet zijn papegaai te koop aanbiedt inderdaad de stiefbroer van de koper te zijn? En hoe kun je in Amsterdam vandaag de dag nog overlijden aan zwartwaterkoorts?
De personages in deze zeven verrassende verhalen hebben allemaal een geheim. Als ze zelf niet liegen, bedriegen of iets verzwijgen, wórden ze bedrogen of regelrecht opgelicht. De verhalen zijn onderling verbonden, verschillende personages duiken in meer dan één verhaal op.
Melancholie is de grondtoon van Rascha Pepers werk. Behalve door list en bedrog worden de hoofdpersonen in deze bundel dan ook door melancholieke vertwijfeling of berusting verbonden, ook al vertoont hun lot nog zulke absurdistische trekjes.

Vandaag is Zwartwaterkoorts verschenen, vandaag kunt u enkele pagina's lezen uit de nieuwe verhalenbundel van Rascha Peper.

 

Zwartwaterkoorts

Voor John de Vossenman

De mozambieksijzen maakten al sinds gisteren een hangerige indruk en ook de Indische tortels vertrouwde hij niet helemaal. Bovendien bleek, zodra hij met Scheffer op de schouder de deur van de zijkamer opende, de manke merel in gevecht met de blinde. Scheffer dook erop omde orde te herstellen, maar Stutijns beslissing stond meteen vast: de manke merel kon weer teruggezet worden; dit was al de derde keer dat hij zich agressief tegen de blinde gedroeg.
Terwijl Scheffer met opgezette borstveren door de kamer hipte om zich door de tortels te laten bewonderen, verzamelde Stutijn de drinkbakken en gooide ze leeg in de wastafel. Bij het vullen kwam Scheffer op de kraan zitten omuit de waterstraal te drinken, terwijl de enig overgebleven rode kardinaal schuin boven hemaan de waterleidingbuis hing om direct zijn plaats in te kunnen nemen als Scheffer klaar was. Zo was hier de pikorde.
Argwanend bekeek Stutijn de witkuifgaai, die met verdraaide hals boven op een nestkastje zat. Wat viel er te slapen, terwijl de zon hoog aan de hemel stond? Hij hing de schone drinkbakken op, vulde de voerbakjes bij, sneed een appel in stukjes, schudde een laatste restje buffalowormen uit en greep in het voorbijgaan de manke merel omhemin een kooitje te stoppen – dat ging gemakkelijk, in drie maanden tijds was het beestje handtam ge worden.
Begin april had hij de horren al in de vensters van de kamer geplaatst, dus het rook hier nu fris, en ook op de gang. ’s Winters merkte hij zelf wat voor muffe lucht er in de kamer hing, hoe wel hij soms wel twee keer in de week de poep van de vloer schraapte, zelfs van de boomtakken die tussen vloer en plafond geklemd stonden. Die takken zouden eens ververst moeten worden, maar bij de gedachte alleen al zonk hem de moed in de schoenen. De keerzijde van de frisheid was dat allerlei virussen de kamer in konden waaien. Je moest er niet aan denken dat de hele boel draaihalsziekte kreeg van de een of andere besmette volière uit de buurt. Maar de sijzen pikten alweer levendig in de appels en de witkuifgaai joeg iedereen bij de wormen weg, dus het zou wel meevallen.
Boven op het ladenkastje waarin hij de vogelspullen bewaarde lag een lila angoratruitje dat hij vorige week bij de vuilniszakken had weggehaald. Het duurde altijd een poosje voordat de vogels aan iets nieuws gewend waren, maar de laatste dagen hadden de zilverbekjes, de aardigste be woners van deze kamer, er de val op gekregen. Uit de nestbollen aan het plafond hingen de plukken lila wol naar buiten. Hij kreeg veel te veel zilverbekjes. Zelfs de man op de Overtoom wilde ze niet meer hebben. Maar aan de reigers voeren deed hij niet graag.
Het was eind april, na drie dagen regen was het vandaag de mooiste lentedag die te bedenken viel, de zon reflecteerde blikkerend op de gevels aan de overkant. Dit werd een boodschappendag: onkruid plukken in het park, op de Albert Cuyp groenten en eendagskuikens halen en in de dierenwinkel vitaminedruppels.

Toen hij met Scheffer aan de keukentafel de laatste schraapsels uit een korst kaas soldaatmaakte, ging de telefoon. Zo snel als zijn heup het toeliet, kwamhij overeind en haastte zich naar de voorkamer. Het kon Hilde zijn.
‘Goedemorgen, meneer Stutijn van der Wal,’ zei een overdreven articulerende mannenstem die hij direct herkende, alwas het een half jaar geleden dat hij zijn huisbaas voor het laatst had gesproken.
‘Met Gorredijk hier. Komt het gelegen dat ik u even over iets informeer?’ Zijn hart begon onaangenaam tegen zijn ribben te slaan,maar hij dwong zichzelf rustig te overleggenwat hij zou zeggen.
‘Het frappeert me dat u daarvoor de telefoon kiest,meneer Gorredijk, en niet het daarvoor geëigende middel, zoals we hadden afgesproken.’ Aan de andere kant werd gelachen.
‘Een brief bedoelt u?’
‘Precies.’
‘O, ik zal u heus wel een brief sturen, hoor.Maar een emailadres heeft u ook niet en ik wilde u snel iets laten weten, dus ik denk: ik pak maar even de telefoon.’
Stutijn zweeg. Hij staarde naar de schildpad, die net zijn waterbak verlaten had om een eindje over de kranten te kuieren, terwijl Scheffer, die ook de kamer binnengekomen was, op zijn schild sprong voor een ritje. De kraai was gek met de schildpad. Hij scherpte zijn snavel langs de randen van het schild en greep bij wijze van grap weleens een poot beet. De schildpad tolereerde hem.
‘Omdat ik u een aantrekkelijk voorstel wil doen,’ ging Gorredijk verder.
Juist vanwege de aantrekkelijke voorstellen had hij een half jaar geleden per aangetekende brief laten weten Gorredijk niet meer persoonlijk te woord te willen staan. Zolang hij op tijd de huur betaalde, kon niemand hem verplichten zich in levenden lijve of telefonisch aan contact te onderwerpen. Over de klachten van de buurt en de verbouwing van de zolderverdieping was hij sindsdien schriftelijk geïnformeerd. Hij las de brieven, maar reageerde er nooit op. Tot nu toe was die tactiek afdoende gebleken.
‘Daar ben ik niet in geïnteresseerd.’
‘Dat moet u niet meteen zeggen. Het kon wel eens in uw belang zijn.’
Hij keek toe hoe de kraai zich liet vervoeren, totdat de schildpad onder de laag afhangende citroengeraniums verdween en hij eraf geveegd werd. Hij had niet moeten zeggen dat hij niet geïnteresseerd was, maar gewoon: ik zie uw brief wel tegemoet. Goedendag. En ophangen.
‘Hoe is het met uw vrouw, als ik vragen mag?’ Als ik vragen mag. Maar nog steeds, op zijn drieëntachtigste, was hij niet in staat een beleefde vraag te negeren, zelfs niet van deze gladakker.
‘Nog hetzelfde.’
‘Aha. Dat moet voor u toch ook zwaar zijn.’
Nu zweeg hij.
‘Maar laat ik ter zake komen. Het gaat hierom: ik heb een prachtige woning voor u in de Tweede Jan van der Heijdenstraat. Twee hoog, dus dat scheelt een trap, en met voor en achter een balkonnetje. Het is in keurige staat, u kunt er volgende maand al in als u wilt.’
‘Ik heb u al verschillende keren gezegd: wij willen niet verhuizen,’ zei Stutijn.
‘En daarnaast geldt nog steeds dat ik uw verhuizing regel en betaal.’
‘Er valt niets te regelen en te betalen, meneer Gorredijk. Wij gaan niet verhuizen.’
‘Dus u wilt niet eens gaan kijken?’
‘Inderdaad niet.’
Het bleef even stil. Toen zei Gorredijk: ‘Ik wijs u erop dat ik aan de gemeente zal laten weten dat dit aanbod aan u gedaan is. Dit is niet alleen een passende vervangende woning, dit is een aantoonbaar betere woning in dezelfde buurt. Volgens de huurbeschermingsregels vervallen uw rechten als u opnieuw weigert.’
‘Dat zullen we nog zien.’
‘Dat zullen we zeker zien. En u wenst zeker per brief op de hoogte gesteld te worden van de bouwactiviteiten die volgende maand op de zolderverdieping boven u gaan beginnen?’
‘Gaarne.’
‘Dan heb ik nog een laatste mededeling. U hebt nog steeds geen verklaring opgestuurd dat u de rechtspersoon bent die voor onze huurster mag handelen. Op grond daarvan gaan wij een proces tegen u aanspannen. Dan weet u dat.’
‘U ontvangt de huur al zeven jaar via mijn bankrekening.’
‘Dat maakt niet uit. Zij is onze huurster. Dat is u allemaal allang bekend.’
‘Waar praten we dan nog over? Ik zie uw brief tegemoet, meneer Gorredijk. Ik groet u.’
‘U zult hier spijt van krijgen, meneer Stutijn.’

Uitgeverij Nieuw Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum