Leesfragment: Alles kantelt

01 november 2009 , door Tomas Lieske
| |

Komende week verschijnt de nieuwe roman van Tomas Lieske, Alles kantelt. Vanavond kunt u de eerste pagina's lezen en uw exemplaar reserveren.

De vijfendertigjarige Anton ontmoet op een dag zijn jongere zelf midden op straat. De kleine jongen is in de ban van Rosemarie, het Duitse meisje dat begin jaren vijftig in hun gezin werd geplaatst. Hij beschermt haar tegen zijn vader, die er ongeoorloofde praktijken op nahoudt. Maar Anton, wiens grote liefde onlangs verongelukt is, herinnert zich die geschiedenis nauwelijks. Gaandeweg begint hij de jongen uit te horen.

In deze persoonlijke en ontroerende roman neemt Lieske ons mee op reis met de jongen, die alle details weet, en de man, die weet wat de jongen nog te wachten staat.

1

De kleine Anton Milot vertelt over de Berlijnse oorlog

In die dagen, toen de aarde opnieuw verdeeld moest worden, zoals mijn vader het zei, alsof het een appelbol of een gehaktbal was, stonden in de kranten alle politieke gebeurtenissen waarover hij al van zijn superhooggeplaatste kennissen en vrienden gehoord had en die hij dus stuk voor stuk had zien aankomen, en het was hartstikke zeker dat als mijn vader uitgevochten was met de krant, er verder niemand in huis was die de gekreukelde flarden, de verdraaide, opgevouwen en in elkaar gepropte pagina’s zo kon plakken en uitzoeken dat er nog een artikel te lezen viel.
Normaal toch: de krant was van hem; mijn moeder had er geen tijd voor en wij lazen alleen de strip van Zepertje en wij zagen de woede, de spetters van afkeuring, de plotselinge scheurpartij na vijf minuten muisstil lezen, wij hoorden de grommen, de kreten en de stampen als hem iets beviel, wat voor ons allemaal eersteklas theater was, waar we bewonderend met open mond naar zaten te kijken. Het begon ermee dat hij alles op de tafel opzijschoof, de krant neerlegde en hem met spuug op zijn vingers openvouwde en dan zeker vijf minuten besteedde aan het gladstrijken van het papier en als er vlekken op zaten, of als de regen natte plekken had achtergelaten, of bij misdrukken, dan begon hij te bekketrekken en te sputteren en hij bromde angstaanjagende dreigementen dat ze ervan zouden lusten en dat hij die slordigheid op het abonnementsgeld zou inhouden. Lag de krant als een gestreken verpleegstersschort voor hem, dan was het wachten op de eerste klap of op zijn hand die een punt vatte, ermee zwaaide waardoor de hele krant weggleed of door de kamer fladderde en dan klauwde hij de boel weer bij elkaar en vanaf dat moment was de krant verfrommeld en staken de bladen in vreemde eigenwijze pestpunten omhoog, die dan wel werden platgeslagen maar die nooit wilden gehoorzamen en die als op afspraak omhoog bleven wippen, klap plat, grinniken, hup weer omhoog.
Het werd allemaal nog veel erger als er iets te lezen was over het Oosten en het Westen; berichten over de vaderlandse politiek en over voetbal en het plaatselijk nieuws, dat alles schokte hem niet en hij deed daar altijd wat lacherig over, maar alleen al de woorden communisme of Moskou of Sovjet-Unie konden hem doen opveren, konden de krant als een zenuwzieke, bedrukte duif door de kamer doen fladderen en daarna moest de krant weer trillend uitgevouwen en platgestreken worden onder luid en driftig gescheld, wat allemaal wees op een ongelooflijke opwinding bij mijn vader: spannend en buitengewoon gevaarlijk.
Het kwam ook voor dat hij de krant opvouwde en aan een uitleg begon; dan sprak hij tot mijn moeder en soms ook tot ons, kinderen, maar hij deed net of in de tuin achter hem en in de nette kamer voor aan de straat waar wij nooit mochten komen, zijn superbelangrijke kennissen stonden te luisteren en dan had hij zelf niet in de gaten dat hij de krant oprolde en dat hij met die rol papier als wapen of als aanwijsstok zijn woorden telde en onderstreepte met flatsende klappen op de tafelrand en het was een knappe jongen, zoals mijn vader dat altijd noemde, die daarna die krant nog kon lezen.
Toen ik tien jaar was geworden, brak de Berlijnse oorlog uit.
– Opstand, knul, opstand; een oorlog riskeren ze niet, die communisten; die gaan ze verliezen; Berlijnse opstand: mijn vader in de bocht, wijsvinger omhoog, harde stem, heftig heen en weer schuivende lippen.
Het leek mij iets dat door God en alle vaders verboden was: opstand, maar het werd al snel duidelijk dat mijn vader de opstandelingen steunde en niet het vaderlijk gezag waar de opstand tegen gericht was en steun was godallemachtig zwak gezegd, want af en toe dachten we dat hij ze met zwaaiende krantenrol vanuit Den Haag wilde aanvuren om het vooral niet op te geven. Vanuit Den Haag!
– Een stad die leeft, zei mijn deftige oom Clemens.
– Een drol die kleeft: wij weer, waarop oom Clemens altijd grappig rood aanliep.
Dus, dus, dus: wat een teleurstelling toen ik na weken of maanden begreep dat die Berlijnse opstand niet altijd nog bezig was, maar dat die maar één dag geduurd had en toen neergeslagen was, waardoor ik een hopeloos gevoel van medelijden kreeg met mijn vader, die zo fanatiek streed voor een verloren zaak. Het maakte hem heroïsch en tragisch tegelijk, als ik het op de manier van oom Clemens mag zeggen, en ik besefte dat ik van mijn vader hield, omdat hij geen gewone man was, maar een koninklijk figuur in een te menselijk lichaam, ook al was dat lichaam het opvallendste, sterkste en grootste van de hele straat, waar toch heel wat andere stevige jongens woonden, want Pronk, de visboer, en Krijgsman, de witter, waren pure vechtjassen.
Alles wat wij van de opstand in Berlijn hoorden, ging door de ogen en de handen en de lever en de maag van mijn vader. En terwijl hij de krant voor de zoveelste keer oprolde en samenperste, legde hij ons de kern uit of wat hij met een idioot woord de kwintessens van het leven noemde. Of van de politiek, dat kan ook, zo goed weet ik het niet meer.
Stalin, door mijn vader tot de grootste boef op aarde verklaard, met stip zei hij er dan bij, had ook na zijn dood nog tijd om met de Amerikanen ruzie over Berlijn te maken en op een dag, niet lang na mijn verjaardag, barstte de bom, zoals mijn vader dat zei. Hij kocht een stapel kranten die hij thuis op tafel uitspreidde en heel precies met elkaar ging vergelijken en die kranten stonden vol met artikelen over Berlijn en hij vertelde ons dat in het deel van Berlijn dat door de Russen bezet was, de arbeiders in opstand waren gekomen, maar dat de Russen tanks hadden gestuurd; tanks tegen arbeiders, hoe haalden ze het in hun hoofd.
Weet je, mijn vader was zo ontzettend kwaad, zo pisnijdig (verontwaardigd was het woord dat hij zelf gebruikte, maar dat vond ik een te slap woord) dat die Berlijnse gebeurtenissen het niet helemaal konden verklaren, want alles vond oneindig ver weg plaats in een stad waar we toch eigenlijk weinig mee te maken hadden en dus maakte zijn pisnijd duidelijk dat er iets anders aan de hand was, zodat ik dacht aan zijn pistolen, aan zijn machtige vrienden, aan de geheime, wereldwijde organisatie waar hij wel iets over had verteld, maar niet hoe die organisatie nu precies in elkaar zat en wat die organisatie wilde bereiken bij die rotrussen.
De dagen daarna nieuwe berichten en opnieuw kranten die wij normaal nooit in huis hadden, want het werd nog erger. De volwassen wijsvinger van mijn vader wees op een foto en prikte daarbij driftig dwars door de krant. Vanuit de Engelse wijk kijken de mensen naar de Sovjettanks op de Leipziger Platz. De mensen op de Leipziger Platz staan naast een grote reclame voor trouwringen, waar mijn vader hard om moet lachen, alsof dat een waardeloze reclame is; ze kijken hoe die tanks rokend keren en draaien, want op deze helft van het plein mogen de Russen niet komen; die is Brits.
Zo legde mijn vader alles uit en daarom hoeven ze mij niets te vertellen over de Berlijnse opstand, die maar één dag duurde.
Als er maar genoeg mensen als mijn vader waren, dan kwam het wel goed in de wereld, want het heilige vuur, dat zo hoort bij de hogere klassen en dat ontbreekt bij de lagere klassen, die alleen maar denken aan eten en slapen, zorgt ervoor dat de wereld steeds mooier wordt en dat de mensen tevreden en gelukkig zijn.
En dan mijn vader weer, na een van die machtige gebaren waarmee hij alle toehoorders stil kreeg:
– Hoho, moet je horen; Unter den Linden, een of andere grote boulevard; een tank draait bij het Zeughaus rechtsaf en rijdt op arbeiders in die bij de Neue Wache staan te praten; hij rijdt over de mensen heen die even later tot een klomp bloedend vlees zijn...
Nou, nogal logisch, daar kon mijn moeder niet tegen:
– Joop, houd je in. Denk aan de kinderen, we weten het nu wel; dat soort dingen zeg je niet met kinderen erbij.
Ik verwachtte dat mijn vader haar de mond zou snoeren, maar hij sloeg alleen met zijn vuist op tafel en las verder. De volgende woensdag deden wij boodschappen en mijn moeder had nog h.o.h. nodig en ik keek heel precies toe hoe de slager hompen vlees in een trechter propte en hoe dat er in de vorm van gehakt uit kwam.

Copyright © 2010 Tomas Lieske
Foto copyright © Allard De Witte

Uitgeverij Querido

pro-mbooks1 : athenaeum