Leesfragment: Alles

27 november 2015 , door Kevin Canty
| |

18 november verschijnt Kevin Canty's Alles (Everything, vertaald door Frans van der Wiel). Vanavond kunt u reeds het eerste hoofdstuk uit dit boek lezen en uw exemplaar bestellen bij Athenaeum.

Na de veelgeprezen verhalenbundel Waar het geld bleef, komt Kevin Canty nu met een roman, Alles.
Ieder jaar op 5 juli komen RL en June bij de rivier bij elkaar om de verjaardag van Taylor te vieren met een fles goede whisky. Taylor was de jeugdvriend van RL en de echtgenoot van June. Dit keer staan beide vrienden op een keerpunt in hun leven. June verklaart zich weduwe af en de cynische RL verlangt hevig naar een meeslepende liefde.
Kevin Canty beschrijft wat mensen drijft en signaleert hun tegenstrijdige karaktertrekken en hun onhebbelijkheden op geestige toon, zonder melodramatisch te worden.

De vijfde juli liepen ze naar de rivier, RL en June, en gingen op de rotsen met een fles Johnnie Walker Red over Taylor zitten praten. Vijf juli was Taylors verjaardag en ze deden dit ieder jaar. Hij zou vijftig zijn geworden. RL was zijn jeugdvriend geweest, June zijn vrouw. Hij was al elf jaar dood.

Deze rivierarm was vroeger een van Taylors favoriete visstekjes, maar vijf of zes jaar geleden had een biermagnaat uit Sacramento vlak aan de oever een blokhuis van twintig kamers gebouwd en was daarna met een bulldozer de rivier in gereden om een strekdam op te werpen die moest voorkomen dat zijn huis in de plomp viel. Daardoor werd alle stroming uit de zijtak naar de hoofdrivier gedreven. Nog een enkele grote vis hield zich diep in de geul schuil, maar verder zat er voornamelijk katvis. Toch was het een mooie plek om er op een lange avond te zitten, wanneer de schaduw van de hoge populieren geleidelijk dieper werd op het groene water. Een mooie plek zolang je niet naar het blokhutpaleis keek. Ze zaten op de rotsen te kijken hoe het water voorbijkroop, het frisse klateren van rivierwater over kiezels.

Ik wou, ik wou… zei June.

Wat wou je? vroeg RL.

Ik wou dat ik een sigaret had, zei ze lachend. June rookte precies één dag per jaar en dit was die dag. RL pakte er eentje, reikte hem aan en gaf haar vuur. Zelf rookte hij sigaren. Hij had het pakje speciaal voor haar gekocht. Ze keken met z’n tweeën de rook na die de stille lucht in kringelde. RL kon nog net de vrachtwagens horen op de grote weg, anderhalve kilometer verderop. Het geluid gaf hem altijd een eenzaam gevoel, de gedachte aan zoveel snelweg, zoveel Amerikaanse nacht daar ergens.

Die verjaardagen, zei June. Die blijven me achtervolgen. Hij is nu al langer dood dan ik hem heb gekend.

Nee, toch?

Ja, ik heb het gisteravond uitgerekend. Hij was achtentwintig toen ik hem leerde kennen. Van achtentwintig tot negenendertig, van negenendertig tot vijftig. Het lijkt niet zo lang, maar het is wel zo.

Lang dood, zei RL. Toch heb ik soms nog dat als ik een hoek omsla, dat ik hem dan op de stoep zie staan. Weet je, zit ik gewoon ergens thuis en denk ik, even bij Taylor langs, kijken of hij misschien zin heeft om een biertje te gaan pakken. In de Mo Club. Kijken of ik zijn pick-up kan lenen.

Dat heb ik niet, zei June. Niet meer.

Ze pakte de vierkante whiskyfles en nam een bedeesd slokje. RL bewonderde het werken van haar keel, het holletje onder aan haar hals, haar mooie sleutelbeen. Ze was jonger dan Taylor en hij en nog steeds een verdraaid knappe meid.

Ik ga de laatste tijd weer naar de kerk, zei ze.

Ga weg.

Ik meen het. ’s Zondagochtends tien uur.

Welke kerk?

June bloosde licht. Ze was een van die doorzichtige blondines bij wie elk gevoel, flets of hartstochtelijk, van haar huid was af te lezen. Als ze huilde werd ze vlekkerig rood. RL had haar zien huilen, maar niet vaak.

De katholieke, zei June. Raar, ik weet het. Een paar meisjes van het werk hebben me zover gekregen.

Hebben ze je geronseld? Mensenoffers in de kelder en dergelijke?

Ik geloof dat ze daarmee gestopt zijn.

Ik hoor wel eens andere berichten.

Ik weet zeker dat jij het niks zou vinden, zei June. Ik bedoel, zelfs het goeie erin zou je niks vinden, en het draait allemaal om goed doen en aardig zijn voor mensen in Midden-Amerika en zo. Ze zijn zo verdomde serieus! Maar weet je, dat bevalt me er juist aan.

Je hebt altijd al een serieus trekje gehad.

En jij bent altijd een cynische rotzak geweest.

Maar een hart van goud, zei RL. Dat ben ik.

Nee, zei June. Dat is iemand anders.

Tien uur in de avond en de zon was helemaal onder, maar de hemel had een prachtig diep donkerblauw licht waar de eerste sterren doorheen prikten. De lucht was warm als het windstil was en dan opeens blies de rivier er een koel briesje door dat de bladeren van de populieren aan het ruisen en het water aan het rimpelen bracht. RL voelde een droefheid in zijn hart die op muziek leek, droeve muziek. Taylor was dood, almaar dood. Hij had elf jaar met die droefheid geleefd tot de scherpe kanten eraf geslepen waren, als de riviersteen die hij in zijn hand had, nog warm van de dag. Voor RL was het bijna een genoegen, het genoegen om iets onaanvechtbaars en concreets aan te raken. Hij herinnerde zich het gevoel van toen hij in de wachtkamer van het ziekenhuis zat en haar hand vasthield en wachtte, dat rauwe gevoel dat uit hem gescheurd werd. Het is als ijs om mijn hart, dacht hij. Een regel uit een liedje dat hem te binnen schoot. Zo was het niet helemaal.

June zei, dan sta ik daar een volksliedje te zingen met aan elke hand een oud dametje en dan denk ik: Wanneer ben ik zo geworden? Vredesdemonstranten en vogelaars. Verstandige schoenen, wed ik.

Héél verstandige schoenen, zei June.

En op dat moment gingen de struiken uiteen aan de overkant van de rivierarm, op het eiland dat tussen hen en de hoofdstroom lag, en een lang, ernstig kijkend donkerharig meisje met een honkbalpet en een werphengel stapte de schemering in. Het was RL’s dochter Layla, negentien jaar oud. In short en op sandalen waadde ze op lange bruine benen door de geul waarvan het water tot aan de zoom van haar short danste. Ze bewoog zich bijna geruisloos door het water, een vissersgewoonte. De forel is een bijzonder nerveuze vis, herinnerde hij zich; een zin uit een boek. Ze droeg een T-shirt van de Montana Grizzlies en een soort halsketting waaraan haar onthaaktang, haar knippertje en het vliegvet hingen.

Nog wat gevangen? riep RL.

Layla stak de rest van de geul over voor ze antwoord gaf. Ze had macht over vissen omdat ze respect voor ze had: ze liep niet door hun standplaatsen, schreeuwde niet op stille avonden. Ze wist waar ze naar moest kijken om de licht stijgende vis te ontdekken.

Vooral kleintjes en witvis, zei Layla. Ze stijgen al een tijdje niet meer. Ik heb er een van vijfenveertig centimeter opgehaald uit die zoom voorbij de kant, maar dat was meteen nadat we hier kwamen. Ben je dronken?

Nog niet, zei RL. Maar ik hou het niet voor onmogelijk. Ik ga naar het huis, zei Layla.

Ach, kom even hier zitten, zei June. Ik heb je sinds kerst niet meer gezien. Hoe bevalt het studentenleven?

O, weet je, zei Layla. Studentikoos.

En blijf je het komende jaar op de campus?

Layla aanvaardde haar lot, zette haar werphengel zorgvuldig tegen een boom en kwam even bij hen zitten, in kleermakerszit op de grond, klaar om weg te wezen.

Ik heb met een paar vriendinnen iets in Ballard gevonden, zei Layla. Een soort huisje. Ik heb zelfs een scooter om op en neer naar college te gaan, het is très, très cool, behalve als het regent.

Het regent toch niet zoveel in Seattle?

Je hebt er minder last van dan je zou denken. Ik bedoel, jeetje, erger dan hier in februari wordt het nooit. In ieder geval breekt de zon af en toe door. Geen ijsmist.

Praat me er niet van, zei RL. Het wordt nooit meer winter.

June zei: Hoe staat het met je liefdesleven?

Geen idee, zei Layla. En met dat van jou?

En dat kwam zo bitter en scherp uit haar mond dat ze er allemaal stil van waren. June had een zere plek geraakt maar RL wist niet wat het was. Dergelijk soort geheimen zou Layla nooit met hem delen. Het bracht hem in verwarring, het verdroot hem dat vrouwen zo gesloten tegen hem waren. Ze was zijn dochter, zijn liefde en toch een raadsel.

Layla sprong met één prachtbeweging overeind.

Ik heb ontzettende dorst, zei ze. Ik zie jullie in het huis.

Ze pakte haar werphengel en vertrok meteen, met een spoor van negatief geladen ionen in haar kielzog. Ze had het er niet zo uit willen flappen, bedacht RL, maar eenmaal gezegd, bleef het gezegd en toen wisten ze geen van allen wat ze moesten doen.

Toen Layla uit het zicht was, zei June: Wat spijt me dat. Het was niet mijn bedoeling haar voor het blok te zetten.

Het lag niet aan jou, zei RL. Er is de hele zomer al bijna geen land met haar te bezeilen.

Er is iets met haar aan de hand.

Wie het weet, mag het zeggen, zei RL.

Is ze bij haar moeder geweest sinds ze terug is?

Niet dat ik weet. Zoiets vertelt ze me niet altijd. Mijn contact met Dawn is de laatste tijd nogal hopeloos.

Heeft ze iemand met wie ze wel praat?

RL voelde een bekende onbehaaglijkheid in zich opkomen, bijna woede. Hij wist verdomd goed dat hij als vader, of als combinatie van vader en moeder, voor Layla tekortschoot. Dat had men hem laten voelen sinds ze in de brugklas zat en haar moeder ervandoor was gegaan met een bosbrandbestrijder die Parker heette. Je deed het nooit goed. Hij had zijn uiterste best gedaan met Layla, was naar de kooruitvoeringen en ouderavonden geweest, had alles uit de kast gehaald om haar te leren hoe je iemand moest worden. Toch lieten alle vrouwen op de wereld hem weten dat hij nooit genoeg zou zijn. Dat accepteerde RL wel, maar hij wilde niet aan zijn tekortkomingen worden herinnerd. Hij was ze niet vergeten.

June ging er niet op door. De sigaar van RL was uitgegaan en hij stak hem weer aan in een dikke wolk rook, pakte de vierkante fles Johnnie Walker en nam een slok. Ze hadden dit ooit allemaal samen gedaan, Dawn en hij, Taylor en June. Nog voor Layla er was. Weer voelde hij die gladgeslepen droefheid vanbinnen, om de dode Taylor, om Layla, om de eenzame June en de hoop die ze met z’n allen daar aan de rivier hadden gevoeld. Ze zouden gelukkig worden, ze zouden een avontuurlijk en lang leven hebben en verhalen te vertellen hebben. Maar hij leefde telkens opnieuw hetzelfde verhaal. Taylor was dood, Dawn was zo ongelukkig dat ze scheel keek van de druk waaronder ze leefde. Alleen Layla, de schuwe ster… RL hield echt van haar. Daar vond hij troost in.

Ook troost in de blauwe gloed van de zomerhemel, het licht dat eindelijk begon te doven, de rode gloed van zijn sigaar wanneer hij een trekje nam – net een rode hommel – en de maan die uit de bomen omhoog probeerde te klimmen, zij tweeën, hij en June, bestreept en verschuivend in de maanschaduw. Hij zou werkelijk nergens anders willen zijn dan hier.

Weet je nog die keer dat we vanuit Great Falls op weg gingen naar Glacier? zei RL. Had jij toen niet die cabriolet geleend?

Hou op, zei ze.

Waarmee?

Ik wil hiermee ophouden, zei ze.

RL hoorde het, maar had het niet echt gehoord. Al de tijd dat hij aan iets had zitten denken, had zij aan iets totaal anders gedacht. Hij knipperde de rook uit zijn ogen en zei: Hoe bedoel je?

Dit is voor mij de laatste keer, zei June. Ik kom volgend jaar niet meer. Taylor was een fijne man maar hij is dood.

Dat weet ik, zei RL. Dacht je dat ik dat niet wist? Nou, ik wist het niet. Tot een tijdje geleden. Zoals je net ook zei, Robert, ik sloeg een hoek om en verwachtte dan dat hij er was, begrijp je? Ik ging naar bed en verwachtte half en half dat hij erin lag. Midden in de nacht werd ik wakker met mijn kussen in mijn armen, dromend dat hij het was. Ik zet er een punt achter.

Hij kon in het toenemende donker niet zien hoe ze keek, maar hij zag hoe ze haar hand naar haar keel bracht, wat ze altijd deed wanneer ze verdrietig of bezorgd was. Hij zei: Je kunt er niet zomaar een punt achter zetten. Ik wel, zei ze. Ik doe het.

Alsof je een kraan dichtdraait.

Nee, zei ze. Zo gaat het beslist niet. Het gaat gewoon, tja, als druppels op een steen. Het duurt een tijd, maar… Je wordt op een ochtend wakker en het is er niet meer. Ik bedoel, mijn herinneringen aan hem houden niet op. Mijn liefde voor hem zal niet ophouden.

Nee.

Maar ik hou wel op met te doen alsof hij er nog is. Alsof hij zo binnen kan lopen en alles weer goed zou worden.

Zo heb je dat niet gedaan, zei RL. Hij voelde iets tussen hen wegglippen en dat wilde hij niet. Hij zei: Je hebt je werk, je vrienden.

O, verdomme, zei ze. Ik loop dit al een week in gedachten te repeteren en ik weet dat het er ongelukkig uitkomt. Maar goed. Je bent een goeie vent en je bent een goeie vriend voor me geweest en ik heb je nodig gehad, dat weet je. Je was er altijd wanneer ik je nodig had. Maar jezus, Robert, jij hebt Layla en Dawn en hoe heet ze; je hebt je zaak; je hebt je vrienden en je tripjes naar New Orleans en dergelijke, je bent een drukbezet man. Ik slaap alléén, Robert, praktisch elke nacht. Meer dan je wilt weten, dat weet ik wel, maar toch. Ik ga een keer dood, ook dat weet ik, misschien over niet al te lange tijd, en ik zal alléén doodgaan want dat doet iedereen. Maar ik wil niet alléén leven.

Het spijt me, zei RL.

Nee, zie je, daar gaat het niet om! Je hoeft nergens spijt van te hebben, je bent een goeie vent, Robert! Ik weet dat ik me onhandig uitdruk. Het loopt allemaal door elkaar in mijn hoofd.

Ze vervielen weer in stilzwijgen, water over stenen, een bries in de bladeren van de populieren. Sigaret, zei ze.

Hij stak er een aan met de punt van zijn sigaar en gaf haar die.

RL had het gevoel dat dit niet gebeurde, een onwezenlijk moment was. Er kwam woede in hem op, al wist hij niet waarom, of op wie. Niet op June. Misschien op zichzelf omdat hij op de een of andere manier weer tekort was geschoten. Hij begreep niet waarin. Hij had nooit geprobeerd genoeg voor haar te zijn, maar nu begreep hij dat hij het niet was. Hij had zijn best gedaan, maar dat was niet genoeg.

Whisky, zei RL, en ze gaf hem de fles. June zei: Mensen gaan dood doordat ze de nachthemel niet zien, hè?

Daar gaan ze niet dood aan.

Ze gaan vanbinnen dood en ze weten het niet eens.

Maar ze gaan er niet dood aan. Ze worden alleen gevoelloos.

Ik niet, zei ze. Ze boog zich naar hem toe en pakte de fles uit zijn hand, stond van het rotsblok op en waadde het water in. RL rilde toen hij het koude water tegen haar blote dijen zag kletsen, voelde zijn ballen even meelevend samenkrimpen. Hij wist niet wat ze aan het doen was. Ze deed dramatisch, en ze was geen dramatische vrouw.

Daar gaat-ie, zei June. Ik laat het officieel los. Allemaal. Ik ben niet meer iemands weduwe.

Ze schroefde de fles open en goot de resterende whisky in de rivier, ruim een halve fles verdween zo in het water. Ze hield de fles boven het water tot de laatste druppel eruit was. RL had het gevoel dat hij degene was die achtergelaten werd. Ze zei hem vaarwel. Hij wist niet of hij dat goed zag, maar zijn hart kromp samen en hij wilde haar tegenhouden. Niet weggaan, wilde hij zeggen. Blijf hier bij mij. Het komt allemaal goed.

Maar hij zei niets. Zodra de laatste whisky vergoten was, draaide ze de fles weer dicht en een ogenblik lang wilde ze ermee gaan gooien, dat zag hij. Uiteindelijk deed ze het niet. Ze was niet zo’n dramatype dat gebroken glas over de rivieroever zou uitstrooien alleen maar om iets te onderstrepen. Iemand zou zich eraan kunnen bezeren. Dus ze hield de fles vast, kwam druipend uit het water en gaf RL een zoen, wat hem verraste. Dat deed ze meestal niet. Hij stond in haar omarming en voelde haar rillen in de nachtlucht.

Het komt wel goed, zei ze zachtjes, alsof hij een klein kind was, alsof RL degene was die getroost moest worden. Ze zei: Het komt allemaal goed.

Maar in zijn hart was RL er nog niet zo zeker van.

© Kevin Canty 2010
Foto © Victor Schiferli

Uitgeverij De Harmonie

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum