Leesfragment: Anti-Oedipus

27 november 2015 , door Gilles Deleuze, Félix Guattari
| |

Onlangs is de eerste Nederlandse vertaling, door Joost Beerten, van Anti-Oedipus verschenen, het hoofdwerk van Gilles Deleuze en Félix Guattari. Vanavond kunt u enkele pagina's eruit lezen en uw exemplaar bestellen of reserveren.

Anti-Oedipus is het eerste deel van Deleuzes en Guattari’s politiek-filosofische hoofdwerk in twee delen ‘Kapitalisme en Schizofrenie’.  Het boek behoort tot de grote filosofische werken uit de korte twintigste eeuw en slaagt er op een indrukwekkende manier in de fundamentele politieke en subjectieve problemen van zijn tijd – en de onze – te synthetiseren. Tal van vooraanstaande hedendaagse denkers, onder wie Peter Sloterdijk, Antonio Negri, Alain Badiou en Slavoj Žižek hebben er zich door laten inspireren, maar het boek bracht ook een heroriëntering van de menswetenschappen teweeg (het beïnvloedde sterk de cultural, queer en feminist studies) en had een fundamentele invloed in het socio-artistieke veld. – Bovenal is Anti-Oedipus ook een vrolijk, speels, affirmatief boek.

Gilles Deleuze (1925-1995) geldt als een van de invloedrijkste filosofen van de twintigste eeuw. Hij schreef o.m. Différence et répétition (1968), Logique du sens (1969), Cinéma (2 dln., 1983/85) en samen met Félix Guattari o.a. Capitalisme et schizophrénie (2 dln., 1972/80) en Qu'est ce que la philosophie ? (1991).
Félix Guattari (1930-1992), Frans psychiater, politiek militant en sociaal filosoof, kreeg vooral bekendheid door zijn theorie van de schizoanalyse en door zijn samenwerking met Gilles Deleuze. Behalve de boeken die hij met Deleuze schreef, verscheen van hem o.m. Psychanalyse et transversalité (1972), Cartographies schizoanalytiques (1989) en Chaosmose (1992).
Peter De Graeve (1959) doceert filosofie aan de Universiteit Antwerpen en heeft zich intensief beziggehouden met het werk van Deleuze, Heidegger en Nietzsche. Hij schreef o.m. Friedrich Nietzsche. Chaos en verwording (2003) en bezorgde de vertaling van Deleuzes Nietzsche (1999).
Joost Beerten (1967) is vertaler. Hij vertaalde eerder werk van o.a. Blanchot, Derrida, Deleuze, Nancy en Ba­diou, en onlangs nog Marcel Gauchets Religie in de democratie (2006).

 

Hoofdstuk 1 Verlangmachines

Het functioneert overal, nu eens zonder, dan weer met onderbrekingen. Het ademt, het loopt heet, het eet. Het schijt, het neukt. Wat een vergissing om te zijn gaan spreken over het het — das Es, le ça, the id. Overal zijn het machines, en dat is vooral geen metafoor: machines van machines, met hun koppelingen, hun connecties. Een orgaanmachine wordt op een bronmachine aangesloten: de ene zendt een flux uit, die door de andere wordt afgebroken. De borst is een machine die melk produceert en de mond een machine die daaraan wordt gekoppeld. De mond van de anorecticus aarzelt tussen een eetmachine, een anale machine, een spreekmachine, een ademmachine (asthma-aanval). Zo zijn we allemaal knutselaars, ieder zijn machientjes. Voor elke orgaanmachine een energiemachine, altijd maar fluxen en afbrekingen. President Schreber heeft hemelstralen in zijn gat. Zonne-anus. En reken maar dat het werkt: president Schreber voelt iets, produceert iets en kan er de theorie van maken. Iets wordt geproduceerd: machine-effecten, geen metaforen.
De wandeling van de schizofreen: dat is een beter model dan de neuroot op de sofa. Wat buitenlucht, een relatie met het buiten. De wandeling van Lenz bijvoorbeeld, door Büchner gereconstrueerd. Ze verschilt nogal van de momenten waarop Lenz bij zijn goede herder is, die hem dwingt zich maatschappelijk te oriënteren, zich te verhouden tot de God van de religie, tot de vader, tot de moeder. Maar hier is hij in de bergen, in de sneeuw, met andere goden of geheel zonder god, zonder familie, zonder vader of moeder, met de natuur. ‘Wat wil mijn vader? Kan hij meer geven? Onmogelijk. Laat mij met rust.’ Alles is hier machine. Hemelmachines, de sterren of de regenboog, alpenmachines, die gekoppeld worden aan de machines van zijn lichaam. Ononderbroken machinegeluid. ‘Hij was van mening dat het een oneindige verrukking moest zijn, zo door het eigenlijke leven van welke vorm dan ook geraakt te worden, een ziel te hebben voor steen, metalen, water en planten; zo, als het ware dromend ieder wezen in de natuur in zich op te nemen zoals de bloemen met het wassen en afnemen van de maan de lucht.’ Een chlorofylmachine zijn, een fotosynthesemachine, of tenminste toch zijn lichaam als een onderdeel in dergelijke machines schuiven. Lenz is vóór het onderscheid mens-natuur beland, vóór alle cöordinaten die door dit onderscheid worden ingesteld. Hij beleeft de natuur niet als natuur, maar als productieproces. Er is niet langer mens of natuur, er is alleen nog een proces dat het ene in het andere produceert en machines koppelt. Overal productieve of verlangmachines, schizofrene machines, heel het generieke leven: ik en niet-ik, uitwendig en inwendig betekenen niets meer.
Vervolg van de wandeling van de schizo, als de personages van Beckett besluiten uit te gaan. Eerst en vooral moet je er op letten hoe hun wisselvallige gedrag zelf al een minutieuze machine is. En dan is er de fiets: hoe verhoudt de fiets-toetermachine zich tot de moeder- anusmachine? ‘Hoe geruststellend te spreken over fietsen en toeters. Jammer genoeg gaat het niet daarom, maar om haar die mij het leven heeft geschonken, door het gat in haar achterste als ik me wel herinner.’ Men denkt nogal eens dat Oedipus iets makkelijks is, iets voor de hand liggends, een gegevenheid. Dat is niet zo: Oedipus veronderstelt een fantastische repressie van de verlangmachines. Waarom, met welk doel? Is het echt noodzakelijk of wenselijk er zich naar te plooien? En waarmee dan wel? Wat moet er in de oedipale driehoek worden gestopt, waarmee moet hij worden gevormd? De fietstoeter en het gat van mijn moeder, lukt het daarmee? Zijn er geen belangrijker vragen? Stel, je hebt een effect: welke machine kan het dan produceren? En stel, je hebt een machine: waar kan die dan voor dienen? Bijvoorbeeld: raad eens vanuit de geometrische beschrijving ervan wat het nut is van een messenlegger. Of als je een complete machine hebt die bestaat uit zes stenen in de rechterzak van mijn jas (fourneerzak), vijf in de rechterzak van mijn broek, vijf in de linkerzak van mijn broek (overbrengingszak), waarbij de laatste zak van mijn jas de gebruikte stenen opvangt, terwijl de andere in kringloop vorderen, wat is dan het effect van dit distributiecircuit waar de tong als machine om stenen te zuigen is ingevoegd? Wat is hier de lustproductie? Op het einde van Malone sterft neemt mevrouw Pédale de schizo’s mee uit wandelen, in een brik, in een boot, op een picknick in de natuur: een helse machine zit eraan te komen.

Het lichaam onder de huid is een oververhitte fabriek,
en buiten
schijnt de zieke,
hij schittert
uit al zijn opengebarsten
poriën.

Wij willen geen naturalistische pool van de schizofrenie vastleggen. De schizofreen beleeft, op een specifieke of generieke manier, helemaal geen specifieke pool van de natuur, maar de natuur als productieproces. Wat betekent ‘proces’ hier? Wellicht onderscheidt de natuur zich op een bepaald vlak van de industrie: voor een deel is de industrie tegengesteld aan de natuur, voor een deel put ze er haar grondstoffen uit, voor nog een ander deel geeft ze er haar afval aan terug enz. Zelfs in de maatschappij bepaalt deze verhouding, dit onderscheid tussen mens en natuur, industrie en natuur, maatschappij en natuur het onderscheid tussen de relatief autonome sferen die ‘productie’, ‘distributie’ en ‘consumptie’ worden genoemd. Maar zoals Marx heeft aangetoond, veronderstelt dit niveau van onderscheidingen in het algemeen — beschouwd in zijn uitgewerkte formele structuur — niet alleen het kapitaal en de arbeidsdeling, maar ook het valse bewustzijn dat het kapitalistische wezen onvermijdelijk van zichzelf én van de gestolde elementen van een totaalproces heeft. Want de waarheid — de harde, zwarte waarheid die in het delirium rust — is dat er geen relatief onafhankelijke sferen of circuits zijn: productie is onmiddellijk consumptie en registratie, registratie en consumptie bepalen direct de productie, maar doen dat in de productie zelf. Zodat alles dus productie is: producties van producties, van acties en passies; producties van registraties, van distributies en oriëntatiepunten; producties van consumpties, van lusten, angsten en pijn. Alles is zozeer productie dat registraties onmiddellijk geconsumeerd of verbruikt, en consumpties direct gereproduceerd worden. Dat is de eerste betekenis van ‘proces’: de registratie en de consumptie in de productie invoeren, er de producties van een en hetzelfde proces van maken.
Ten tweede is er ook geen onderscheid tussen mens en natuur: het menselijke wezen van de natuur en het natuurlijke wezen van de mens vereenzelvigen zich in de natuur als productie of industrie, en dus ook in het generieke leven van de mens. De industrie wordt dan niet langer vanuit het uitwendige standpunt van het nut beschouwd, maar in haar fundamentele identiteit met de natuur als productie van en door de mens. Niet de mens als heer van de schepping, maar veeleer degene die geraakt wordt door het diepe leven van alle vormen en alle soorten, die belast is met de sterren en de dieren en die onophoudelijk een orgaanmachine op een energiemachine aansluit, een boom in zijn lichaam, een borst in de mond, de zon in zijn gat: de eeuwige hoeder van de machines van het universum. Dat is de tweede betekenis van ‘proces’. Mens en natuur staan niet tegenover elkaar als twee termen die eventueel zijn opgenomen in een causatieve, interpretatieve of expressieve relatie (oorzaak-gevolg, subject-object enz.): ze zijn een en dezelfde wezenlijke realiteit van producent en product. De productie als proces overstijgt alle ideale categorieën en vormt een cyclus die verweven is met het verlangen als immanent principe. Daarom is de verlangproductie de echte categorie van een materialistische psychiatrie, die de schizo als Homo natura poneert en behandelt. Maar ze is dat slechts onder één voorwaarde, die meteen ook de derde betekenis van ‘proces’ aangeeft: het proces mag niet als een doeleinde of een einddoel op zich worden beschouwd en het mag ook niet samenvallen met zijn voortzetting tot in het oneindige. Het einde van het proces, of de voortzetting ervan tot in het oneindige — wat strikt hetzelfde is als zijn brutale, voortijdige stilstand — veroorzaakt de artificiële schizofreen: het autistisch gemaakte, als entiteit geproduceerde wrak dat men in ziekenhuizen aantreft. D.H. Lawrence zegt over de liefde: ‘Van een proces hebben wij een doel gemaakt. Het einddoel van elk proces is niet zijn voortzetting tot in het oneindige, maar zijn voltooiing… Het proces moet naar zijn voltooiing toewerken, niet naar een of andere afschuwelijke verheviging, naar een of ander verschrikkelijk uiterste waarin lichaam en ziel tenslotte ten onder gaan.’ Met de schizofrenie is het als met de liefde: er bestaat geen enkele schizofrene specificiteit of entiteit, de schizofrenie is het universum van de productieve en reproductieve verlangmachines, de universele primaire productie als ‘wezenlijke realiteit van mens en natuur’.
Verlangmachines zijn binaire machines, ze werken volgens een binaire regel of een associatief regime: altijd een machine gekoppeld aan een andere. De productieve synthese — de productie van productie — heeft een connectieve vorm: ‘en’, ‘en dan’… Er is immers altijd een machine die een flux produceert en een andere die erop aangesloten is, die de flux afbreekt of er een stukje van afsnijdt (borst — mond). En omdat de eerste machine ook op een andere is aangesloten, waarvan ze op haar beurt de flux afbreekt of afsnijdt, is de binaire reeks lineair in alle richtingen. Onophoudelijk blijft het verlangen de koppeling van continue fluxen en wezenlijk fragmentaire of gefragmenteerde partiële objecten bewerkstelligen. Het verlangen laat stromen, het vloeit en snijdt, het stroomt en breekt af. ‘Ik houd van al wat stroomt, zelfs van de menstruale vloed die het zaad onbevrucht meevoert…’, zegt Miller in zijn lied van het verlangen. Vruchtwater en nierstenen; een harenflux, een kwijl-, sperma-, stront- of urineflux die door partiële objecten worden geproduceerd en voortdurend worden afgebroken door andere partiële objecten, die zelf weer andere fluxen produceren, die ook weer worden afgebroken door nog andere partiële objecten. Elk ‘object’ veronderstelt de continuïteit van een flux, elke flux de fragmentatie van het object. Ongetwijfeld interpreteert elke orgaanmachine de hele wereld volgens zijn eigen flux, volgens de energie die eruit vloeit: het oog interpreteert alles — spreken, horen, schijten, neuken… — in termen van ‘zien’. Maar altijd wordt er een connectie tot stand gebracht met een andere machine, in een transversaal waar de eerste machine de flux van de andere afbreekt of haar flux door de andere ‘ziet’ afgebroken worden.
De koppeling van de connectieve synthese — de koppeling partieel object-flux — heeft dus ook nog een andere vorm: product/produceren. Altijd wordt er een beetje produceren geënt op het product: daarom is de verlangproductie productie van productie, en zijn alle machines machines van machines. De idealistische categorie van de ‘expressie’ voldoet hier niet. Wij kunnen, wij mogen er niet aan denken een beschrijving te maken van het schizofrene object, zonder dat wij het met het productieproces in verband brengen. De Cahiers de l’art brut zijn er het levende bewijs van (en ontkennen tegelijk dat er een entiteit van de schizofreen is). Of Henri Michaux, die een schizofrene tafel beschrijft in termen van een productieproces, het productieproces van het verlangen: ‘Zodra je haar had opgemerkt, hield ze voortdurend de geest bezig. Ze bleef maar doorgaan met, weet ik veel — haar eigen ding waarschijnlijk… Het viel op dat ze niet eenvoudig was, maar toch was ze ook niet ingewikkeld (van te voren of opzettelijk ingewikkeld of volgens een ingewikkeld plan). Ze was eerder oneenvoudig geworden, naarmate ze werd bewerkt… Zoals ze daar stond was ze een tafel met toevoegsels — een beetje als die ‘volgepropte’ tekeningen van schizofrenen — en als ze al af was, dan enkel in de mate waarin het onmogelijk was er nog iets aan toe te voegen: een tafel die hoe langer hoe meer een opeenstapeling was geworden en hoe langer hoe minder een tafel… Ze kon nergens voor worden gebruikt, of toch niet voor iets wat van een tafel wordt verwacht. Ze was plomp, stond in de weg, ze viel nauwelijks te verplaatsen. Het bleef onduidelijk hoe men er (mentaal of manueel) mee moest omgaan. Het blad, het nuttige deel van de tafel, gaandeweg verminderd, was nu aan het verdwijnen. Het hield zo weinig verband met het hinderlijke onderstel, dat je het geheel niet meer als een tafel kon opvatten, maar slechts als een uitzonderlijk meubel, een onbekend stuk gereedschap waarvan het gebruik volledig onduidelijk was. Ze was een ontmenselijkte tafel, totaal niet gemoedelijk, burgerlijk of rustiek; ze was geen boerentafel, geen keukentafel, geen werktafel. Ze diende nergens voor, verweerde zich, weigerde dienst te doen, weigerde te communiceren. Ze had iets verbijsterends, iets versteends. Ze deed misschien denken aan een stilgevallen motor.’ De schizofreen is de universele producent. Er is hier geen reden om het produceren te onderscheiden van zijn product. Het geproduceerde object sleept minstens zijn hier in een nieuw produceren binnen. De tafel gaat voort met haar ‘eigen ding’. Het blad wordt door het onderstel verslonden. Het onaf-zijn van de tafel is een eis om te produceren. Wanneer Lévi-Strauss bricolage definieert, geeft hij een geheel van onderling nauw verbonden kenmerken aan: het bezit van een voorraad of van een multipele, heterocliete, maar beperkte code; het vermogen om fragmenten in steeds nieuwe fragmentaties binnen te brengen; hieruit volgt een indifferentie tussen het produceren en het product, tussen het instrumentele aggregaat en het te realiseren aggregaat. Het genoegen van een bricoleur, van een doe-het-zelver die iets op een elektrische leiding aansluit of die een waterleiding omlegt, is heel moeilijk te verklaren door een spelletje ‘papa-mama’ of door het plezier van een transgressie. De regel om altijd een beetje produceren te produceren, om altijd een beetje produceren op het product te enten, is het kenmerk bij uitstek van verlangmachines of van de primaire productie: de productie van productie. Een schilderij van Richard Lindner, Boy with Machine, toont een kolossaal dik kind dat een van zijn verlangmachientjes heeft geënt op, of laat functioneren in een enorme sociaal-technische machine (want het geldt ook al voor het kind, zoals nog zal blijken).
Een beetje produceren, een product, een identiteit van product/ produceren… Die identiteit vormt een derde term in de lineaire reeks: het enorme niet-gedifferentieerde object. Alles valt even stil, alles stolt (en dan herbegint alles weer). In zekere zin zou het beter zijn dat niets zou werken, niets zou functioneren. Niet geboren zijn, ontsnappen uit het rad van de geboorte, geen mond om te zuigen, geen anus om te schijten. Zijn de machines defect genoeg, hun onderdelen los genoeg om zichzelf en ons over te leveren aan het niets? De energiefluxen lijken nog te veel gebonden, de partiële objecten nog te organisch. Maar een zuivere vloeistof in vrije toestand, die nergens wordt afgebroken, die op een vol lichaam aan het glijden is! Verlangmachines maken ons tot een organisme; maar in die productie, in de productie van die productie, lijdt het lichaam eronder dat het op deze manier is georganiseerd, dat het niet op een andere manier, of in het geheel niet, is georganiseerd. Een ‘onbegrijpelijke, rigide onderbreking’ midden in het proces, als derde fase: ‘Geen mond. Geen tong. Geen tanden. Geen strottenhoofd. Geen slokdarm. Geen maag. Geen darmen. Geen anus.’ De automaten vallen stil en laten de ongeorganiseerde massa die ze articuleerden, opkomen. Het volle lichaam zonder organen is het onproductieve, het steriele, het ongeschapene, het niet-consumeerbare. Antonin Artaud heeft het ontdekt, daar waar hij zich bevond, vormeloos, gestalteloos. Het draagt de naam ‘doodsdrift’, maar de dood is niet zonder model. Want het verlangen verlangt ook dat, het verlangt ook de dood: het volle lichaam van de dood is zijn onbeweeglijke motor. Maar evengoed verlangt het ook het leven, want de organen van het leven zijn de working machine. Wij gaan ons hier niet afvragen hoe dat samen functioneert: die vraag is een product van de abstractie. Verlangmachines werken slechts als ze defect zijn, doordat ze onophoudelijk defect raken. President Schreber ‘leefde lange tijd zonder maag, zonder darmen, bijna zonder longen, met een kapotte slokdarm, zonder blaas, met verbrijzelde ribben; hij heeft menigmaal een stuk van zijn strottenhoofd met zijn eten mee ingeslikt enzovoort’. Het lichaam zonder organen is het onproductieve. Toch wordt het op een bepaalde plaats en op een bepaald moment geproduceerd in de connectieve synthese als identiteit van produceren en product (de schizofrene tafel is een lichaam zonder organen). Het lichaam zonder organen is geen getuige van een oorspronkelijk niets en ook geen rest van een verloren totaliteit. Het is ook zeker geen projectie; het heeft niets te maken met het eigen lichaam of met een beeld van het lichaam. Het is het beeldloze lichaam. Het lichaam zonder organen, het onproductieve, bestaat waar het wordt geproduceerd, in de derde fase van de binair-lineaire reeks. Het wordt altijd weer in de productie ingevoegd. Het catatonische lichaam wordt in het badwater geproduceerd. Het volle lichaam zonder organen is antiproductie. Maar het blijft een kenmerk van de connectieve of productieve synthese om de productie te koppelen aan de antiproductie, aan een antiproductie-element.

[...]

Oorspronkelijke titel: L’Anti-OEdipe — Capitalisme et schizophrénie 1. Nouvelle édition 06:40 6-2-2024 06:40 6-2-2024 augmentée
© 1972/1973, Les Éditions de Minuit, Parijs
Vertaald uit het Frans door Joost Beerten
© Nederlandse uitgave, 2010, Uitgeverij Klement, Kampen

pro-mbooks1 : athenaeum