Leesfragment: Arjen Bosman en Jona Lendering: 'De Lage Landen waren heel belangrijk in de Oudheid'

| | |

Het is tien jaar na het verschijnen van Jona Lenderings De randen van de aarde, en begin september verschijnt De rand van het rijk. Deze herziene geschiedenis van de Romeinse aanwezigheid in de Lage Landen werd mede geschreven door Arjen Bosman, hoogleraar archeologie te Gent en archeologisch adviseur. Een gesprek over archeologische data-explosie, de Romeinen, het Oer-IJ en het Overrijnse, en hoe een uithoek het centrum van keizerrijken werd.

Belgische krijgers zijn zó onder de indruk van de Romeinse belegeringswerktuigen dat ze denken dat hun vijanden wel van goddelijke afkomst moeten zijn. Een generaal demoniseert zijn tegenstanders. Een meisje uit Nijmegen wordt begraven met haar tamboerijn. Een Romeins garnizoen in Velsen doorstaat maar net een belegering. Een bisschop leest de keizer de les. Een keramiekhandelaar overleeft een storm. Snapshots uit de tijd waarin de Lage Landen behoorden tot het Romeinse Rijk.

In De rand van het Rijk. De Romeinen en de Lage Landen behandelen Jona Lendering en Arjen Bosman geschreven bronnen en opgravingsresultaten. Vaak spreken die elkaar tegen, omdat Romeinse en Griekse auteurs geobsedeerd lijken te zijn geweest door de veronderstelde barbarij van de Galliërs en de Germanen. Ook zijn er hoofdstukken gewijd aan de aanwezigheid van de legioenen, het stedelijk leven, de problemen bij de reconstructie van de oude godsdiensten, de sociale verhoudingen, nieuwe gewassen en diersoorten, de Gallische keizers en de betekenis van de limes. ‘Gouwe ouwe’ onderwerpen als verzetsheld Ambiorix, de opstand van de Bataven en de bekering van Sint-Maarten ontbreken vanzelfsprekend niet.

Arjen Bosman doceert provinciaal Romeinse archeologie aan de Universiteit Gent en is als archeologisch adviseur verbonden aan TML in Woerden. Jona Lendering doceerde aan de Amsterdamse Vrije Universiteit en kreeg in 2010 van de onderzoeksschool van Nederlandse classici, Oikos, een onderscheiding voor de wijze waarop hij de oude geschiedenis aan het grote publiek uitlegt. Beiden zijn werkzaam bij Livius Onderwijs.


Waarom een herziene uitgave?
Jona Lendering   ‘Eigenlijk hierom: de afgelopen tien jaar, sinds het verdrag van Malta, is er een data-explosie in de archeologie geweest. Er wordt veel meer gegraven en we weten daardoor veel meer.’
Arjen Bosman   ‘Dat zou overigens ook in kunnen houden dat we over tien jaar weer met een herziene druk moeten komen.’
ab   ‘Een van de belangrijkste verschillen tussen De randen van de aarde en De rand van het rijk is dan ook dat dit boek door een oudhistoricus en een archeoloog is geschreven. Dat soort samenwerking komt nauwelijks voor. Ik sprak toevallig onlangs een archeoloog die het plan had voor een geschiedenis van de Nederlandse Oudheid, maar die zou dat dan samen met een andere archeoloog doen.’
jl   ‘Dat is een vervelend probleem: de geschiedschrijving van de Nederlandse Oudheid is de afgelopen tijd helemaal in handen van archeologen geraakt, en daardoor blijft verouderde historische kennis hangen en herhaald worden in publicaties. En andersom, historici weten niet precies wat er in de archeologie gebeurt.
Arjen heeft me regelmatig gecorrigeerd. We kennen uit andere delen van het Rijk bronzen platen met gemeentelijke wetten, die dan aan de muur hingen in gemeentehuizen. Niet in de Lage Landen, dacht ik. Toen wees Arjen me op de “Tabula Leersumiana”. Die is waarschijnlijk geroofd en in stukken geknipt om te versmelten, maar het is zo’n plaat.’
ab   ‘Die “dief” moet hebben gedacht: je hangt zo’n stuk brons toch niet aan de muur?’
jl   ‘En dan is er ook nog de conceptuele omslag die er in het denken over de Nederlandse geschiedenis heeft plaatsgevonden, en die nog steeds doorwerkt. Vanaf de jaren zeventig werd er aan de traditionele indeling Oudheid – Middeleeuwen – Nieuwe Tijd gemorreld. Er is een Late Oudheid tussengekomen, en die blijkt steeds belangrijker te zijn.’
ab   ‘En dat terwijl de IJzertijd dan weer heel lang door blijkt te zijn gegaan. De Menapiërs en de Friezen zijn er eigenlijk amper uitgekomen.’

Jullie boek gaat veel in op juist de grote, militaire geschiedenis van het gebied. Toeval?
ab   ‘Het is wel zo dat het meeste wat opgeschreven is over die tijd juist daarover gaat. En er is een zekere bias bij wetenschappers. Als ik mezelf neem, dan stel ik vast dat ik graag met militair materiaal werk. Neem nu het Vlaamse kustgebied, dat is een heel ruraal kustgebied, maar de echte highlight is een militair kamp. Dat is nu eenmaal sexy, anders dan het normale, interessanter dan een boer die elk jaar zijn land omploegt.’
jl   ‘Er speelt ook een andere factor in die voorkeur van wetenschappers, en dat is de wetenschappelijke politiek. Neem het limesonderzoek. Je kunt van Katwijk naar Constanza lopen, dat hele stuk vormde een grensgebied van het Romeinse Rijk. Dat soort grensoverschrijdend onderzoek krijgt makkelijker subsidie, en vandaar die militaire bias.
Zelfs met het voorbehoud dat archeologen maken, dat het geen ijzeren gordijn was.’
ab   ‘Want wat was voor-, wat was achterland? Hoe breed is de grens, waar begint het begrensde?’

Er wás een niet-militair voor- en een achterland immers, waarbij de grensgebieden langs de Rijn, later provincies, Germanica Inferior en Superior gevoed werden door het graanrijke achterland Gallia Belgica.
ab   ‘Je ziet het ook wel, hoor. Archeologisch is eenvoudig onderscheid te maken tussen schrale gronden en de vruchtbaardere gronden waar de villae staan. Daar loont akkerbouw.’
jl   ‘Grosso modo kun je stellen dat graan verbouwd wordt waar het kan, en dan moet het vervolgens naar de soldaten.’
ab   ‘Het achterland leverde veel meer op dan als je in Bataafs gebied graan zou verbouwen. Ja, er zijn villae in Ewijk en Rijswijk, maar die stellen niets voor, zo klein zijn ze.’
jl   ‘Leuk dat je Rijswijk noemt, daar zie je een aardige ontwikkeling, waarbij archeologie een steeds grotere rol krijgt in de ruimtelijke ontwikkeling. In Rijswijk hebben ze met muurtjes zes bewoningslagen van een boerderij aangeduid.’
jl   ‘Maar om terug te komen op je vraag: je krijgt inderdaad een structuralisering. Het Zuiden verbouwt voor het Noorden. Dat ontstond zo’n beetje in de klassieke periode, van 19 voor tot 42 na Christus.

De Romeinen blijven op gegeven moment achter de Rijn. Waarom eigenlijk?
ab   ‘Ze gingen veel verder door, tot het Oer-IJ. De Romeinen legden continu een claim op het gebied aan de andere kant van de Rijn.’
jl   ‘Je kunt dat goed zien aan de limesforten: die staan altijd tegenover zijriviertjes van de Rijn, zodat ze die zo op zouden kunnen varen. Neem Zwammerdam (Nigrum Pullum), of Alphen aan de Rijn (Albaniana). Die laatste nederzetting had veel beter op een heuveltje driehonderd meter verderop gebouwd kunnen worden, dan was er veel minder drainage nodig geweest. Maar het was belangrijker dat ze dat riviertje konden opvaren.’
ab   ‘De monding van het Oer-IJ zandde ook dicht bij Castricum. Anders had hier in Amsterdam een fort gestaan. En anders was het fort in Velsen ook niet verlaten.’

Dat nautische element was nog behoorlijk belangrijk.
ab   ‘Dat was megabelangrijk in de Lage Landen. Zeker in de offensieve fase moesten de Romeinen door gebieden waar geen wegen waren. En schepen functioneerden dan zowel als transportmiddel en als platform voor geschut.’
jl   ‘En ze hadden natuurlijk een symbolische functie. Het is ook te vergelijken met regeringsleiders in de jaren dertig, die namen allemaal het vliegtuig. De Romeinse schepen, die vliegtuigen: ze zijn indrukwekkend.’
ab   ‘Het was voor de oorspronkelijke bewoners een culture shock. Een van mijn favoriete illustraties bij colleges is een plaat uit de strip Malorix door waarop Friezen uit het riet triremes zien aanvaren.’

Bert Bus, Malorix: de Friezen zien triremes aanvaren.

Maar als de Romeinen er eenmaal zitten, dan raken de Lage Landen opgestoten in de vaart der volken.
jl   ‘Ja, Gallia Belgica wordt op een gegeven moment economisch welvarend. Ik zou dat graag nog eens bevestigd zien vanuit kwantificerende studies voor de hele Oudheid, maar we mogen vooralsnog stellen dat dit gebied als een motor heeft gewerkt.
Als Vitellius tot keizer wordt uitgeroepen in 69, is het de eerste keer dat iemand zich het potentieel realiseert van het gebied. Dan is er natuurlijk het Gallische keizerrijk in de derde eeuw na Christus, met Keulen als hoofdstad. Austrasië ontstaat hier, met Aken als hoofdstad, en blijft bestaan tot in de negende eeuw. De Lage Landen waren heel belangrijk.’
ab   ‘Ik zou dan ook heel graag willen dat dit boek in het Engels vertaald wordt. Het belang van dit gebied voor zowel Engeland als Duitsland als Frankrijk is groot. Het was hun achterland, en er zijn contacten geweest tot in de vierde eeuw. Neem de muntschat uit het Haarlemmermeer, daar hebben we een schip gevonden met een kwart miljoen munten, waarschijnlijk om graan te kopen in Brittannië. Daar weet geen Engelsman van.’
jl   ‘Persoonlijk heb ik nog een ander belang met dit boek. Ik word er strontziek van dat de vaderlandse geschiedenis altijd begint bij het jaar 1000, een millennium later dan zou kunnen. De geschiedenis begint eerder, ik hoop dat we dat hiermee kunnen onderstrepen.’

Jullie noemen in jullie boek niet alleen militaire en economische ontwikkelingen, maar ook geografische.
jl   ‘Ja, dat is een belangrijk inzicht van de afgelopen jaren.’
ab   ‘Vroeger was er de eenzijdige gedachte van een actieve zee die zich gedurende perioden ofwel overal terugtrok, ofwel het land indrong. Dus als we de watervloeden in de derde eeuw moesten verklaren, dan was dat altijd onderdeel van een algemeen, natuurlijk ritme.’
jl   ‘Ik heb tien jaar geleden eens geopperd dat het landverlies in die tijd minder met zo’n geologische verklaring dan met ontginning te maken had.’
ab   ‘Het in gebruik nemen van veengebieden brengt namelijk een risico mee. Veen oxideert, klinkt in, dus krijg je last van water. Je ziet ook dat ze destijds aan watermanagement deden, ze werkten met kanalen en duikers.’
jl   ‘En nu zie je dus dat alleen al in Zeeland op zeven plaatsen een verband aan te wijzen is tussen ontginning en overstroming.’
ab   ‘Er is nog een andere belangrijke ontwikkeling in de wetenschap die nieuwe inzichten heeft gebracht. De dendrochronologie is preciezer geworden. Bijvoorbeeld in Duitsland werken ze nu met een methode die ook kijkt naar goede en slechte jaren in jaarringen – je kunt dat nu tot op het seizoen bepalen.
Zo hebben ze vastgesteld dat er rond 90 n.Chr. een droge periode was, en juist in die periode waren er een paar grote bouwwerken, zoals de muren van Keulen en de havenwerken van Xanten.’
jl   ‘We dachten altijd dat dat door actieve keizers kwam: Domitianus, Trajanus…’
ab   ‘Maar de omstandigheden waren er ook naar.’
jl   ‘Dat is het leuke van dit onderwerp, het blijkt één grote puzzel te zijn.’
ab   ‘Vroeger gebruikte je jaarringen om te dateren, maar die gebruik je nu voor andere dingen waar je vroeger alleen maar van kon dromen. De volgende stap is dat we die goede seizoenen in verband brengen met militaire expedities: het was gewoon goed weer om eropuit te trekken. Neem Caligula op het strand van Katwijk, misschien was dat gewoon een verschrikkelijk slechte zomer, dat hij daarom niet overstak.’
jl   ‘Zo is inmiddels ook vastgesteld dat Alexander de Grote het tijdens zijn veldtocht klimatologisch heel erg heeft getroffen. Van paleoklimatologie gaan we heel veel merken.
In dat verband verwacht ik veel van de kwantificaties van munten – we weten hoeveel munten, voor- en achterzijde, per mal geslagen werden, kunnen de verschillende mallen tellen en dat vermenigvuldigen met de productie per mal en zo een beeld van de totale geldvoorraad krijgen. Er worden langzamerhand kentallen zichtbaar voor de Romeinse economie. Het kasboek van de staatsminister zullen we niet snel krijgen, maar we begrijpen steeds beter hoe de overheid functioneerde.
Inmiddels groeit het vermoeden dat de staat in de Late Oudheid beter functioneerde dan daarvoor. We waren altijd afhankelijk van eerste- en tweede-eeuwse bronnen, en daardoor hadden we weinig oog voor de eeuwen daarna. Nu zien we dat de steden wel een stuk kleiner werden, maar dat het platteland bloeide. Maar om echt vooruit te komen hebben we veel, veel grootschaliger kwantificatie nodig.’

Wat zijn jullie eigen favoriete verhalen uit het boek? Wat was jullie leukste detail?
jl   ‘De loodbaar van Tongeren, zonder meer. Vorig jaar werd door het museum in Tongeren een loodbaar verworven waarop iets stond als “Aan Keizer Tiberius uit de Germaanse loodmijnen”. Daaruit zou je kunnen concluderen dat de Romeinen tijdens Tiberius, dus van 14 tot 37, het Overrijnse controleerden, ook na de nederlaag in het Teutoburgerwoud (9 n.Chr.), toen dat gebied zou zijn opgegeven.
Maar we zijn eraan gewend te redeneren dat alle Romeinse archeologische vondsten uit Germanië standaard voor 9 n.Chr. te dateren, en daarom hebben archeologen geconcludeerd dat die loodbaar dus wel uit het Eiffelgebergte, op de linkeroever, zou komen, waar mensen woonden die een enkele keer Germanen werden genoemd. Inmiddels heeft het museum toegegeven dat die loodbaar best wel eens bewijs kan zijn voor blijvende aanwezigheid op de rechter-Rijnoever.
Archeologen hebben groot potentieel om vooronderstellingen op te blazen, vast te stellen dat iets niet is zoals het in de teksten staat. We lezen wel dat de Romeinen Schotland veroverden, maar daar vinden we niets, dus dat kan niet zo zijn. Die spanning tussen twee soorten bewijsmateriaal vind ik geweldig boeiend.’
ab   ‘Voor mij was dat het houten plankje van Tolsum. Sinds de jaren dertig staat in elk juridisch boek: dit is een Romeinse koopakte. Pas recent heeft iemand er opnieuw naar gekeken en vastgesteld dat je dat niet zo voor lief kunt nemen. Dus dat staat ook al op de helling. Het onderzoek heeft de afgelopen tien jaar dus nieuwe zekerheden gebracht, maar ook nieuwe onzekerheden.’

En wanneer is dit boek geslaagd?
jl   ‘Het mag wel meer voor het voetlicht worden gebracht dat archeologie meer in de ruimtelijke ordening moet worden ingebed. Zoals de parkeergarage in Woerden waar de vondsten te zien zijn van die locatie. En ik denk dat de helft van de bevolking inmiddels weet wat de limes is: er is meer bewustzijn over het verleden, en dat is een verdienste van de archeologie en de zichtbaarheid daarvan in de publieke ruimte.
In musea krijg je dan ruimte voor andere informatie: keuzes uitleggen, toelichten waarom ze bepaalde dingen zo reconstrueren: dit zijn de vondsten, dit zijn de teksten, zo hebben we ze gecombineerd.’
ab   ‘Omdat door Malta meer archeologisch onderzoek wordt gedaan, is er meer vraag naar de bronnen. Maar tijd voor synthese is er tegenwoordig niet.’
jl   ‘Als archeologen nu begrijpen dat ze een bron nooit zomaar moeten geloven, als historici begrijpen dat ze altijd navraag moeten doen bij een archeoloog, dan is dit boek gelukt.’

Athenaeum - Polak & Van Gennep
Livius Onderwijs

pro-mbooks1 : athenaeum