Leesfragment: Bij Montaignes Essays: De eeuwige mens bestaat niet

29 juli 2010 , door Afshin Ellian
| |

Begin augustus verschijnt het nieuwste deel in de Perpetuareeks: Michel de Montaignes Essays, in de vertaling van Hans van Pinxteren, met een nawoord van Afshin Ellian. Dat nawoord kunt u nu al lezen, uw exemplaar kunt u reserveren of bestellen.

De essays is de eerste en nog steeds de rijkste, persoonlijkste en beroemdste essaybundel van de wereldliteratuur. Montaigne stelt op zeer beeldende en levendige wijze essentiële levensvragen aan de orde over dood, vriendschap, erotiek, wijsheid, angst, hartstocht en godsdienst. Het is een lijfboek geworden van vele lezers: een boek dat niet in de boekenkast maar op het nachtkastje thuishoort, een soort boezemvriend die je elke dag wel even wilt zien.

Michel de Montaigne (1533-1592) is de schrijver van eigenlijk maar één werk, De essays. Na zestien jaar werkzaam te zijn geweest voor het gerechtshof van Bordeaux trok hij zich uit onvrede met het verloop van de gerechtelijke processen terug uit het openbare leven om zich toe te leggen op het schrijven van zijn inmiddels beroemde essays.

Een gevaarlijk besluit, namelijk het christelijke besluit, om de wereld lelijk en slecht te vinden, heeft de wereld lelijk en slecht gemaakt, aldus Friedrich Nietzsche. Deze scherpe veroordeling van het christendom is in ieder geval van toepassing op één historische periode van de Europese geschiedenis: de godsdienstoorlogen. De oorlog tussen katholieken en lutheranen bracht een einde aan de middeleeuwse heerschappij van het christendom. Tegelijkertijd werd de geboorte van een nieuwe wereld aangekondigd. Niet meer de zekerheid, maar de onzekerheid werd het vertrekpunt. Michel de Montaigne is de stem, de zachte stem van die tijd. De herfsttij van de middeleeuwen stond in de schaduw van bloedbaden, aangericht door godsdienstfanatici.

De politieke wereld van renatio (die men later Renaissance is gaan noemen) beoogde de geestelijke wederopstanding van Europa. In deze culturele en politieke atmosfeer werd op 28 februari 1533 Michel de Montaigne geboren. Hij kreeg een strenge humanistische opvoeding. Op dat moment waren twee belangrijke politieke figuren zeer actief in hun strijd tegen de heerschappij van de katholieke kerk: Hendrik VIII (koning van Engeland vanaf 1509 tot zijn dood 1547) en natuurlijk de Duitse monnik Maarten Luther.

Op de nacht van 23 augustus 1572 werd onder de hugenoten in Parijs en ook elders een ongekende slachting aangericht. Sint-Bartholomeus-nacht zou nooit vergeten worden. Die nacht veroorzaakte de politiek een noodlottige tragedie. Een koninklijk huwelijk vormde het decor van moordpartijen en verkrachtingen. Meer dan twintigduizend protestanten werden in deze periode gedood in naam van de katholieke kerk en zijn middeleeuwse idealen. Wat had dan de renatio, de geestelijke wederopstandig voortgebracht? Waartoe had de renaissance geleid? Was dat het humanisme? Sint-Bartholomeus-nacht is een vorm van religieus kwaad dat wellicht alleen Marquis de Sade kon inspireren tot nog meer kwaad en oergeweld in zijn boeken. Wat deed Montaigne, rond deze tijd, de tijd van dit drama?

In die dagen was de ridder in de orde van Saint-Michel in zijn kasteel bezig met het schrijven van essays. Al bij zijn eerste essay komt hij tot deze conclusie: ‘Ja, de mens is een verbazend ijdel, complex en veranderlijk wezen. Je kunt er haast geen staat op maken of er algemene uitspraken over doen.’ Met deze treffende regels rekende Montaigne af met alle religieuze oordelen over de mens. De eeuwige mens bestaat niet. Heeft deze uitspraak een historisch intellectuele betekenis? Hij construeerde de fundamenten voor de moderne wetenschap en literatuur. Hiermee begon de moderniteit in de westerse cultuur. Sint-Bartholomeus-nacht bewees dat het goede (de katholieke krachten) het kwade (verkrachting en moordpartijen) in de wereld kan bewerkstelligen. Is het mogelijk dat het kwade per ongeluk het goede zal bewerkstelligen? Een omkering van alle waarden!

Montaigne schreef geen boek (of boeken) om een nieuw filosofisch systeem te ontwerpen. Evenmin wilde hij het raadsel van het heelal ontrafelen. Daarom schreef hij essays. Een essay betekent immers een poging. Wie een essay schrijft, poogt daarmee een zaak te ontvouwen, te doordenken, te bespreken en te problematiseren. Dit in sterke tegenstelling tot de scholastieke filosofie, die was gefundeerd in een rationeel systeem van aristotelische en neo-aristotelische logica. Alles was gebaseerd op een systeem, een geordend geheel van uitspraken over de werkelijkheid. De werkelijkheid wordt in de traditie van metafysica als geheel genomen en geanalyseerd. Men bouwde voortdurend verder aan een metafysische huis van het denken. Als men over de waarheid wilde schrijven en denken, dan diende men vanuit het reeds bestaande systeem vragen en mogelijke antwoorden te poneren over de aard en het wezen van waarheid. Deze strakke structuren waren voor denkers een bron van zekerheid.

De algemene uitspraken over de mens en de werkelijkheid hadden tevens betrekking op die logische (in zekere zin metafysische en theologische) structuren. Met Montaigne begon een deconstructieve beweging die reeds bestaande structuren van het denken ter discussie wilde stellen. Deconstructie is een fundamentele aanpak. Dat heeft niks te maken met cynisme. Het essay voegde tegelijkertijd een nieuwe kwaliteit toe aan het filosofische denken: de schoonheid. De filosofische schoonheid was tot dan toe voornamelijk gebaseerd op het zuivere denken. De perfecte, foutloze meetkunde bijvoorbeeld representeerde de schoonheid. Montaigne voegde iets nieuws toe aan de filosofische schoonheid toe: een essay moet uit een aantal elegante uitspraken bestaan. Hij nodigde de filosofen uit om het formuleren van mooie zinnen niet alleen maar aan dichters over te laten. De filosofie, zelfs bij Plato, maar vooral bij pre-socratische denkers, ontkende de noodzaak van de talige elegantie niet. Maar de scholastieke filosofie en de literatuur hadden geen relatie met elkaar: filosofie is geen literatuur en ook de literatuur is geen filosofie. Omdat beide disciplines in de taal wonen en werken, treffen ze elkaar vaak in kleine ruimtes van tussenwerelden. Literatuur en filosofie kunnen elkaar inspireren, omhelzen of afstoten. Denken en taal, daar waar ze samenstromen ontstond de rede, zo dacht men.

De aforistische geschriften werden in de scholastiek naar de marge geduwd. Montaigne bracht het aforistische denken weer tot leven. Dit is een echte renatio: een geestelijke wedergeboorte. Het filosofische essay als een methode van denken en schrijven bracht ons dichter bij de Romeinen en Grieken. De wereld van Lucius Annaeus Seneca bracht opnieuw een verkoelende schaduw waar literaire en filosofische reizigers hun toevlucht konden nemen. Met Montaignes Essays werd niet alleen een methode maar ook een nieuwe wereld geboren. De wereld van perspectieven en toevalligheden. Goed en kwaad zijn niet de ijkpunten van het leven. Deze herwaardering van de neutraliteit is een groot perspectief dat Montaigne aan het Europese denken heeft aangereikt. Hierin blijkt geen plaats meer te zijn voor de middeleeuwen.

Montaigne zag de wereld niet als metafysisch geheel. Er zijn daarentegen wel perspectieven waarmee de wereld kan worden uitgelegd en begrepen. Hier zien we ook de geboorte van de fragmentatie binnen het denken: de opkomst van nieuwe disciplines binnen de wetenschap en filosofie, en de scheiding tussen recht, macht en weten. Deze perspectivische benadering, die we niet moeten verwarren met de relativistische benadering, was eigenlijk al begonnen met Niccolò Machiavelli. Ook hij benaderde de politiek vanuit verschillende perspectieven: geschiedenis, macht, krijgskunst en cultuur. Volgens hem vormt de politieke en juridische macht geen onwrikbaar historisch of religieus geheel. Het is vaak een samenspel van contingente gebeurtenissen. Het principe van toeval in de geschiedenis, dat bij Machiavelli ingang vindt, zal een paar eeuwen later weer zwaar op de proef worden gesteld door Hegel en Marx. Zij zagen juist weer de noodzakelijke verbanden in de geschiedenis. De geschiedenis nam bij deze denkers en vele anderen in de moderne tijd de plaats in die de scholastiek aan God toekende. De nieuwe God heette geschiedenis in wier naam de politieke en juridische handelingen mochten worden gelegitimeerd.

Machiavelli en Montaigne meenden dat er geen grote lijnen zijn die de geschiedenis van de mensheid noodzakelijk naar een bepaald punt zou doen bewegen. In deze context bestudeerde Montaigne de koningen, rijken en hun veroveringen zodat hij de oorzaken van hun overwinning of nederlaag kon begrijpen. Soms worden de krijgsheren bewogen door gewone, menselijke driften. Anderen plegen weer wreedheden omdat ze een geloof moeten verdedigen. En sommige politici sluiten vrede, niet omdat ze vredelievend zijn, maar omdat ze zich geen oorlogen meer kunnen veroorloven. Zo wordt stap voor stap de wereld van recht, moraal en politiek geanalyseerd.

Montaigne leerde vragenderwijs menselijke twijfels te onderzoeken. René Descartes institutionaliseerde in de voetsporen van Montaigne ‘twijfel’ binnen het metafysische denken van het westen. Niet een god of de orde van de natuur, maar het denken zelf is bij Descartes het instituut waaraan niet meer kan worden getwijfeld. Het humanisme wint van de scholastiek: de mens wordt het centrum van de werkelijkheid. Nu moest de orde zelf nog aan een onderzoek worden onderworpen, de politiek moest vanuit humanistisch perspectief worden overdacht.

Rousseau, Montesquieu en ook Pascal waren in hun stijl en methodiek van denken schatplichtig aan Montaigne. Montaigne wijdt een essay aan een platonische uitspraak: filosoferen is leren te sterven. Maar in de verlichting was het, onder invloed van Montaigne juist de taak van de filosofie het leven en de organisatie van het leven te overdenken en ordenen. Zonder de bemiddeling van een god, moesten de filosofen met rationele, dus toetsbare argumenten, de grondslagen vinden voor een rechtsorde. Een maatschappelijk verdrag zou in de plaats komen van de goddelijke (en tegelijk politieke) scheppingsdaad. In de geest van Montaigne analyseerde Rousseau de oorzaken van ongelijkheid en de maatschappij. Opvoeding en ethiek werden vanuit een geheel, voor scholastiek ondenkbare, premissen bekeken. De moderne wereld is een bemoeizuchtige, pedagogische wereld. Daarin schuilt het idee van maakbaarheid waarvan we geen spoor kunnen aantreffen bij Montaigne.

Welk aspect van Montaignes werk heeft de meeste invloed gehad? Niet de inhoud van zijn essays, heeft bijvoorbeeld Montesquieu kunnen inspireren bij het schrijven van zijn beroemde teksten over recht en politiek. Het is de methodiek van Montaigne die anderen inspireerde. Wat houdt die nu precies in? Het stellen van een vraag zonder enige bevooroordeling ten aanzien van mogelijke antwoorden. Hiermee wordt elk systematisch denken over politiek en moraal uitgedaagd. Zo kon Montesquieu in zijn Perzische brieven de islamitische en Franse cultuur bekritiseren vanuit het standpunt van een toeschouwer. De politieke filosofie en literatuur bundelen in dat boek de krachten om maatschappijkritiek te uiten. Er worden geen oplossingen aangereikt. De kritiek zelf wordt het doel van de intellectuele arbeid.

De essays is als een wijn uit de Bordeaux die met de jaren beter wordt. Er wordt weleens een fles uit de wijnkelder gehaald, dikwijls door filosofen. Als dat gebeurd, geeft een zinnetje plotseling aanleiding voor een diepgaand discours. In zijn essay over vriendschap schrijft Montaigne een uitspraak toe aan Aristoteles: ‘Mijn beste vrienden. Vrienden bestaan niet.’ Indertijd werden hier en daar zinnen uit Montaignes werk toegedicht aan Aristoteles. Hier doet het niet ter zake wie de auteur van deze uitspraak is. De uitspraak zelf is een ernstige provocatie richting de disciplines van moraal en politiek. Montaigne zal een paar eeuwen later door Nietzsche worden beantwoord: ‘ “Vrienden, er zijn geen vrienden!” zo riep de stervende wijze; “Vijanden, er zijn geen vijanden!” roep ik, de levende dwaas.’ Het gaat hier om politiek en religie: zonder de begrippen vriendschap en vijandschap zijn er geen politieke leiders en profeten. De politiek theoretische implicatie van deze twee merkwaardige uitspraken worden door Jacques Derrida onderzocht in zijn boek Politiques de l'amitié. Politiek die een rechtsorde verdeelt in vrienden en vijanden, leidde in de tijd van Montaigne tot gruwelijke wreedheden. Op Sint-Bartholomeus-nacht slachtten de vrienden de vijanden. Men moet inderdaad een levende dwaas geweest zijn om tegen die deftige horde te zeggen: ‘Vrienden, er zijn geen vrienden!’, Vijanden, er is geen vijand!’

Prima, quae vitam dedit, hora carpsit: het eerste uur, dat ons het leven gaf, nam het ook weg, aldus Seneca. Montaigne citeert deze passage om tot de conclusie te komen dat aan de dood bouwen de permanente taak van ons leven is. Nu de dood zo meedogenloos in het leven is genesteld, moet men op zoek gaan naar het goede leven. Hierover bekommert zich Montaigne. Hoe kunnen wij in dit korte bestaan het goede leven leiden? Dat en niet ideologieën, religies en andere sacrale figuren en instituten staan voor Montaigne centraal.

Juist nu naar aanleiding van onze omgang met de islam de discussie over tolerantie opnieuw is opgelaaid, is het wellicht verstandig om ons te verdiepen in essays van een man die in een tijd van intolerantie en godsdienstconflicten naar verdraagzaamheid en vrijheid zocht. Zonder vrijheid heeft verdraagzaamheid geen serieuze betekenis. Verdraagzaamheid mogen we niet verwarren met capitulatie. De periode van renatio had geen duidelijk begin en einde. De wedergeboorte was niets anders dan het herlezen, herbouwen, verbouwen en vernieuwen van reeds bestaande mogelijkheden. Temeer in stormachtige tijden.

 

pro-mbooks1 : athenaeum