Leesfragment: De Autobandieten

27 november 2015 , door Anton Constandse
| | |

Vorige week verscheen een heruitgave van Anton Constandses De Autobandieten, een roman over de Bende van Bonnot, anarchistische autodieven en overvallers, ingeleid door Dick Gevers. Vanavond kunt u een fragment lezen.

De Bende van Bonnot pleegde in 1911 en 1912 in Parijs en omstreken een aantal spectaculaire en bloedige overvallen. Deze ‘autobandieten’ gebruikten gestolen auto’s, in een tijd dat de politie nog te paard reed. Ze waren afkomstig uit kringen van individualistische anarchisten, die de maatschappij volledig verwierpen. De ‘autobandieten’ waren zich er volledig van bewust dat hun strijd tegen de maatschappij bij voorbaat een verloren strijd was en niet anders dan op tragische wijze kon eindigen. Anton Constandse beschreef de geschiedenis van de Autobandieten in romanvorm in 1935, maar deze heeft sindsdien niets van haar leesbaarheid verloren. In een nieuwe, heldere inleiding plaatst Dick Gevers de autobandieten in hun historische context.

Verantwoording

De Autobandieten van Anton Constandse verscheen in 1935 bij de BOO te Zandvoort, de Bibliotheek voor Ontspanning en Ontwikkeling, voorheen de Roode Bibliotheek, van uitgever Gerhard Rijnders. Rijnders was tevens uitgever en redacteur van het anarchistische tijdschrift De Vrije Socialist. De Autobandieten was één van de weinige oorspronkelijke titels in het fonds van De Roode Bibliotheek en de BOO. Rijnders gaf een breed fonds uit, (sociale) romans van o.a. Emile Zola, De Maupassant, Charles Dickens, Tolstoy, B. Traven en Jules Vallés, populair wetenschappelijke werken van o.a de gebroeders Reclus, klassieke anarchistische teksten van Stirner, Kropotkin, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, en titels als Het geslachtsleven van den man, De afstamming van den mensch en Liefde en huwelijk in het glanstijdperk der Oosterse beschaving. Dit waren meestal herdrukken of bewerkingen van eerder in het Nederlands verschenen uitgaven of door Rijnders gemaakte vertalingen. De Autobandieten is een in romanvorm geschreven geschiedenis van de geruchtmakende Bende van Bonnot. Deze uit anarchistische kringen voortgekomen groep, zorgde in de jaren 1911 en 1912 voor flinke beroering in Parijs en omstreken door hun geweldadige overvallen.
Dat Constandse zijn geschiedenis van de Bende van Bonnot in romanvorm schreef, lag in het verlengde van de opzet van de uitgaven van de Roode Bibliotheek en de BOO: makkelijk leesbare boeken voor iedereen. Een roman was voor veel lezers toegankelijker dan een biografie, een beschrijving van arbeidsomstandigheden of een verhandeling over sociale strijd. In de negentiende en twintigste eeuw, tot aan de Tweede Wereldoorog, was de romanvorm een veel gebruikte wijze om sociale kwesties aan de orde te stellen. Het fonds van De Roode Bibliotheek/BOO is daarvan een bewijs.
In 1928 schreef Constandse al de roman De Schande (Uitgeverij De Albatros, Den Haag), over een arbeider die de erbarmelijke omstandigheden waarin hij verkeert, niet langer kan verdragen. Deze poging tot fictie, beschouwde Constandse tientallen jaren later, als volledig mislukt. In 1948 publiceerde Constandse nog een biografie van de Russische anarchist Bakoenin in romanvorm, zijn laatste oefening in dit genre: Michael Bakoenin, Russisch rebel (Uitgeverij Holdert & Co. N.V., Amsterdam).
In Frankrijk leidde de geschiedenis van de Bende van Bonnot tot de verschijning van diverse studies en romans en zelfs een speelfilm. In Nederland is De Autobandieten, vijfenzeventig jaar na verschijning, nog steeds de enige publicatie in boekvorm over de Bende van Bonnot. Wat destijds de oplage van De Autobandieten is geweest, is niet meer te achterhalen. Helaas zijn van De Roode Bibliotheek en de BOO geen archieven beschikbaar.
In 1977 werd het boek herdrukt door Uitgeverij Pamflet te Groningen, voorzien van een nieuw voorwoord van Constandse. In deze heruitgave werd de Epiloog, bestaande uit drie hoofdstukken, weggelaten omdat, volgens Constandse in zijn voorwoord ‘… hij weer aangevuld zou moeten worden.’
Voor de onderhavige uitgave is gekozen voor een volledige herdruk van de oorspronkelijke tekst van Constandse uit 1935, dus met de Epiloog. In een uitgebreide inleiding, voorafgaand aan de roman van Constandse, beschrijft Dick Gevers het ontstaan, de achtergronden en de gebeurtenissen rond de groep Bonnot, waarmee ook eventuele tekortkomingen in de tekst van de epiloog, zijn aangevuld.
In deze herdruk van De Autobandieten is aan de tekst van de oorspronkelijke uitgave niets gewijzigd. De originele spelling is in principe gehandhaafd, maar ten behoeve van de leesbaarheid, is de spelling van enige woorden aangepast aan de huidige schrijfwijze. Hier en daar is de interpunctie aangepast en zijn enkele onjuistheden in spelling en schrijfwijze van namen, verbeterd.

De uitgevers

 

Voorrede

De hier door ons beschreven geschiedenis der beruchte zaak-Bonnot, waarin de autobandieten, die algemeen individualistische anarchisten werden genoemd, en die veelal ook worden aangeduid met de naam van ‘tragische bandieten’, de hoofdrollen speelden - is zo getrouw mogelijk volgens de historische feiten gereconstrueerd. Hoewel we de romanvorm verkozen boven de simpele geschiedenisbeschrijving is toch ons verhaal zonder fantasie.
Is niet het leven zelf ontzagwekkender, verschrikkelijker en ‘romantischer’ dan de stoutste verbeelding? In onze beschijvingen hebben we vaak woordelijk de door ooggetuigen gedane mededelingen en de teksten der documenten ingelast. De publicaties van Colomer, Armand, Lorulot, Dieudonné, Méric - de artikelen van Libertad, de Boué, Armand, Le Rétif enz. hebben ons het materiaal tot dezen roman verschaft. Ons doel was, rechtvaardig en getrouw het sociale milieu te schetsen, waaruit de ‘tragische bandieten’ voortkwamen, de motieven tot hun daden, de rampzalige gevolgen ook, wéér te geven. Moge deze roman meer doen begrijpen, dan doen veroordelen, en onze hoop versterken, dat de maatschappelijke omstandigheden kunnen worden opgeheven, die mede tot de dramatische gebeurtenissenvan 1911-1912 hebben geleid.

Voorjaar 1935
De schrijver.

 

1
Bij de kameraden van ‘L’anarchie’

Het onmetelijke Parijs was nog in de late ochtendnevel gehuld. Over de Seine, die langzaam en statig haar wateren voerde naar de oevers der zee, hing nog een lichte, blanke damp. De hoge daken der huizen aan haar oevers en de torenspitsen, die daarboven in de verte uitrezen, waren nauwelijks zichtbaar. En toch was het niet vroeg meer op dezen mistigen morgen. Over de bruggen bonkten en dreunden reeds de zware sleperswagens en snorden de auto’s. Mannen en vrouwen haastten zich op de kille boulevards naar hun werk.
Over één der gebeeldhouwde brugleuningen boog zich een eenvoudig man. Hij tuurde met onbestemden, vagen blik in de nevelige verte. Hij was welverzorgd, doch ietwat zwak van uiterlijk. Een kleine tas droeg hij nonchalant in de hand. Na geruime tijd in gepeins te zijn verzonken geweest, streek hij met de vingers door de haren, dan opende hij het tasje, diepte er een kam uit op, en ordende zijn kuif. Hij zag in het rond, als wachtte hij iemand. Weldra verviel hij weer in zijn mijmerende houding.
Kort daarop klopte een sterke, jonge, vrolijke kameraad hem op de schouder. ‘Hé, Bonnot’…
De aangesprokene zag op. In zijn gelaat tintelden nu twee vurige ogen, klein maar doordringend en energiek. Hij antwoordde met zachte stem. ‘Maar Garnier, mon vieux, spaar mijn zieke long wat. Je hamert er op’.
De ander lachte. Hij was ongetwijfeld knap en welgevormd, met een goedig, vrolijk uiterlijk. Deze man kon misschien twintig jaar oud zijn. Hij nam Bonnots arm in den zijnen en troonde hem mee.
‘We gaan naar den goeden Libertad, zei hij. Zou die al genezen zijn van de slagen, die hij heeft opgelopen?’
- Och, antwoordde Bonnot, hij moest zich wat matigen. Waartoe dient het? Het resultaat is, dat hij doodgeslagen wordt. Want zijn vijanden zijn talrijker dan zijn vrienden’.
- Waarom zou hij geen geweld gebruiken, waar al zijn tegenstanders het wel zonder bezwaar aanwenden tegen ons?’
- Och ja, antwoordde Bonnot, het is geen kwestie van moraal. Ik ben geen zedenprediker.... Bah! Maar waartoe een mens doden zonder uiterste noodzaak?
Ik ben tegen elke moord, die niet geschiedt uit zucht tot zelfbehoud. Het fijne werk is mooier dan het grove.... De kunst, om te leven zoals wij willen, heeft geen bloedvergieten nodig.’
Garnier wond zich daartegenover zichtbaar op. Zijn grote donkere ogen flikkerden in zijn jong gelaat. ‘Ik houd evengoed van alles, wat het leven veraangenaamt, als jij. Ik bezoek méér theaters dan jij, ik leef gezonder dan jij met je kapotte long. Ben ik geen vegetarier geworden, drink ik niet vrijwel uitsluitend water?’
- Maar mijn jongen, wat een puritein ben jij geworden, sinds je veel filosofeert.’ Garnier week uit voor een jong meisje, een kind van een jaar of tien. Hij streek zacht over haar springende krullen en lachte. Toen haalde hij Bonnot weer in.
- Jij bent een groter dromer dan ik, mijn beste. Dat zal je noodlottig worden, ik voorspel het je. Waarom zou je het leven sparen van iemand, die het jouwe nooit zal ontzien? We leven met de maatschappij, met de staat, met de wet, op voet van oorlog. A la guerre, comme à la guerre! Wie mij niet de vrijheid gunt, die ik begeer, staat me in de weg. Wat zou hier sentimentaliteit baten? Niets, dan dat ze de nederlaag zou bespoedigen….’
Bonnot haalde de schouders op. ‘Je lijkt wel een beukmachine. Grondwerker....’
Dan toont Garnier bei zijn vuisten: ‘Links en rechts beide evengoed. Als het daarop aankomt….’ En dan: ‘Maar bij al wat je doet - géén getuigen....’
Beslist en met veel nadruk had hij het gezegd. ‘Kom, zei Bonnot, wiens gedachten blijkbaar elders vertoefden, laten we naar Montmartre gaan, om te zien, hoe Libertad het maakt.’ En geruimen tijd liepen ze zwijgend naast elkaar voort.
Bonnot dacht aan Libertad. Enige jaren geleden was deze begonnen met de uitgave van ‘L’anarchie’, het blaadje dat ze nu met een flinke groep steunden. Libertad was uit Bordeaux gekomen, bedelende langs de huizen als het moest, arbeidende waar hij kon. In Parijs aangekomen verwekte hij schandaal in de grote kerk van het Heilig Hart, waar hij ongevraagd in debat kwam met den predikende geestelijke. Na vele avonturen, na een leven in achterbuurten, en vaak rusten onder de zware bogen der donkerschaduwende bruggen, hadden enkele collectes onder sympathiserenden hem in staat gesteld, een miniatuurdrukkerijtje te kopen op Montmartre. Twee gewezen, oudgeworden onderwijzeressen steunden hem bij zijn arbeid, enkele kameraden hielpen hem des avonds.
Een cynische zonderling was Libertad. Hij verscheen, niemand weet hoe en vanwaar, plotseling, de blote voeten in sandalen, stampende als hij begon te spreken. Hij droeg een lange, zwarte blouse, met wijde mouwen, en driftig en heftig bewoog de forse kop op dit zwakke lichaam. Lange golvende haren bedekten zijn hoofd, dat door een wilde, volle baard was omlijst. Hij liep steeds blootshoofds, en men vergeleek hem spottenderwijs bij Socrates of Diogenes. Wanneer hij sprak, vielen hem de haren op het voorhoofd, kale plekken wer- den op de schedel zichtbaar. Hij zag wild om zich heen en zijn lippen spitsten zich sarcastisch.
En altijd spràk deze man. Zijn scherpe, maar soms toch zangerige stem gaf slechts weer, wat aan hartstocht en gevoel in hem brandde. Levensvreugde preekte hij, afkeer van de moraal, de noodzaak, zich te onttrekken aan de mechaniserende arbeid, aan de industriële prostitutie. Hij hekelde het bedrijf der kapitalisten, de stompzinnigheid der politici, de achterlijkheid en de medeplichtigheid der massa’s aan al wat uit den boze was. En daartegenover zong hij de lof der vrijheid en van de individuele opstandigheid.
Bonnot baalde zich weer zijn woorden voor de geest…. ‘Laten we het duidelijk zeggen en goed: Dat het stemvee geschoren, gegeten en met alle sausen bereid wordt, wat kan dat ons aangaan? Niets.... Maar wat ons wel raakt, is dat we worden meegesleurd door het gewicht van het aantal, naar de afgrond rollen, waar de kudde ons heenleidt. We willen niet stemmen, maar zij die het wel doen, kiezen meesters ook over ons. Dat het stemvee wordt geleid met zweepslagen, dat deert ons weinig. Maar het werpt hinderpalen op, waarbinnen het ook ons wil bergen en vangen.... Die hinderpalen zijn de wetten. Die meesters zijn de wetgevers. Wij moeten er voor werken, beide overbodig te maken, al moest men daarvoor de vuilnishoop verstrooien, de stemveemest, waarop de afgevaardigden gedijen….’
En Bonnot herinnerde zich nog bijna woordelijk de peroratie, waarmee hij was geëindigd. ‘Er zijn er, die voor de vrede spreken, maar ik spreek voor de oorlog. Niet voor die krijg, die de mannen naar de grenzen doet jagen, maar die, welke gericht is tegen den tiran van alle dagen en alle landen. En ik wens, dat deze oorlog niet eindige dan met het einde van alle gezag, de onwetendheid en de ellende - ook al moest deze overwinning met ons leven betaald worden.... Dat deze oorlog onzerzijds gestreden worde zonder mededogen....’
En deze man spuwde op het souvereine volk, drager van alle gezag. Hij brak de afgoden uit de tempel der democratie. Hij ontkende het sociale ideaal. De menigte tegenover hem stond soms dreigend op.... Uit de massa’s stegen beledigingen en dreigementen. Enkele kameraden trachtten hem dan te beschermen!
Maar nog onlangs kreeg hij een trap tegen zijn buik. Het was laf, want Libertad was zo zwak, dat hij op krukken liep. Toen had hij een muur gevonden, waartegen hij leunen kon, en één der krukken slingerde hij woedend in het rond als een knots. Neen, een berustende wijze was Libertad niet....
Allerwegen had men het verteld. Libertads blote hoofd had sterk afgestoken tegen de muur, blank en hoog leek zijn voorhoofd, zijn ogen bliksemden, en de kruk daverde door de lucht en sloeg met kracht op de hoofden der opdringende bende, links en rechts, wondde vuisten en schouders, sloeg op ogen en tanden, en slingerde woestelingen opzij....
Libertad was echter gewond en zwaar getroffen geweest. Maar nu arbeidde hij weer voort. En bleek ook zijn populariteit. Overal toch, op de hoeken der straten, op pleinen, in koffiehuizen, waar hij de menigte toesprak, schaarden zich nu verdedigers rond hem, wanneer de meerderlieid zich tegen hem keerde.
Opschrikkende uit zijn mijmeringen, zei Bonnot plots: ‘We zullen de stakkerd wat levensvreugde brengen moeten, Garnier. Hij heeft zich toch prachtig gehouden.’
Ze naderden nu de werkplaats. Kleine kinderen speelden in de bochtige nauwe straten, huismoeders in de gangen, op de trappen en voor de kleine winkeltjes keuvelden ijverig. Het was rumoerig in deze buurt. Toen de beide mannen aankwamen voor Libertads drukkerijtje, stonden ze een ogenblik stil, gluurden naar binnen. Dan stootte Bonnot de deur open, ging de ander voor door de nauwe gang.
In een klein, overvol vertrekje lag Libertad op een geïmproviseerd rustbed. Hij wenkte met het hoofd ten groet, richtte zich half op, en vrolijk klonk zijn ‘Bonjour, mes copains.’ Het ging best, het ging heel goed.... Ik wil mijn leven uitleven als een mens, niet als een lijk. En dus leef ik….’
De beide anderen vroegen bijzonderheden, maar Libertad wuifde met de hand alle zwarigheden weg. ‘Ik werk, jongens, en ik bereid een verhandeling voor over den pastoor van Meudon, ja over Rabelais, de vader van ons anarchisme, een rebel….’ Doe wat ge wilt.’ Ziedaar zijn advies. Jullie kent hem niet? Hij dacht zich een samenleving van vrije mensen, zonder wet of dwang. En.... hij wilde genieten in het leven, en lachen….’
Een schampere opmerking scheen op zijn lippen te versterven, maar sarcastisch zag hij op. Zijn mond trilde.... zichtbaar van pijn. De ogen beefden, alsof ze tranen wilden wegstuwen…. Toen lachte hij luid en scherp.
Bonnot zag Garnier aan. Die ergerde zich. ‘Als je halfdood bent, Libertad, is het beter, je niet wijs te maken, dat je niets mankeert….’
‘Hoho,’ zei hij afwerend, ben ik niet goed genoeg meer voor de ‘Causeries’?’
Hij dacht aan de vergaderingen, die hij op maandagavond in de Rue du Chevalier de la Barre, dichtbij de Butte, had georganiseerd. Een deel van zijn drukkerijtje was er heen gebracht, met de brochurenhandel. En in de Rue d’Angoulême werden de bijeenkomsten elken woensdagavond gehouden.... De muren waren er juist gedecoreerd door sympathiserende en veelal leeg rondlopende schilders. Langs de wanden waren op planken de vele boeken en brochures van de ‘Anarchie’ uitgestald....
Met geestdrift sprak Libertad over dit alles.... Hij had de vrienden willen bekend maken met Max Stirner, wiens ‘Enige en zijn Eigendom’ groten invloed had uitgeoefend op zijn denken. De slagzinnen eruit waren gemeengoed in dezen kring…. ‘Mij gaat niets boven mij.... Laat ons verenigingen vormen van egoisten.... Niets is ons heilig….’ Voor Stirner was de wereld er, om te verbruiken. Deed niet iedereen dat? Had men niet elkaar lief om het egoistisch genot, dat de liefde gaf? En preekte men niet alleen de opoffering, om zelf zich alles te kunnen toe-eigenen? Wie rijk waren, leerden dat armoe zaligmaakt.... Wie nemen, preken de noodzaak van het geven…. Alle recht dient de macht, en wie een recht aanbeveelt, wil daarmee slechts zijn eigen vermogen versterken…. ‘Een hand vol macht - had Stirner geschreven - is meer waard dan een zak volrecht….’
En dan Nietzsche, met zijn verheerlijking van de wil tot macht, zijn verachting voor de massa’s, zijn haat jegens de staat, zijn honende verwerping van de moraal, van de zeden der slaven. Zijn vlammende woorden werden onophoudelijk herhaald, en de ‘weinigen’ verlustigden zich in zijn ranselende zinnen aan het adres der ‘veel te velen.’ Mensenverachting leefde in deze kleine kring, en bitterheid jegens de massa’s, die het leven van luister beroofden. Libertad was ook bekend met Gustave Lebon, met zijn ‘psychologie der menigte,’ en hij deelde diens verachting voor massa’s, meende met hem dat slechts de bevrijde persoonlijkheid tot rede en tot verheffing in staat is. En dan werder gedebatteerd over Le Dantec en zijn atheïsme, over het juist verschenen boek daarover. Maar steeds weer klonk Libertads stem: ‘Vrijheid - men moet zijn leven leven….’
Midden in het gesprek trad Callemin binnen. De anderen groetten hem als kameraden. Callemin had een zachte uitdrukking op het gelaat, hij hield de ogen dromerig gericht naar de verte, boezemde sympathie in, en was ongetwijfeld intelligent. ‘Raymond-la-Science’ had men hem eens genoemd, en Lorulot had den naam geijkt.... Want Callemin ging door voor zeer geleerd. Toen Garnier wederom sprak van de noodzaak, tegenover vijanden geweld te gebruiken, zei Callemin verachtelijk: ‘Bruut.’ Garnier lachte erom, en sloeg met de vlakke hand op tafel.
Raymond was klein, maar zag er sterk uit. Bijwijlen gaf het dromerige in zijn ogen de indruk, alsof hij loens was. Een der beste schrijvers uit ‘L’anarchie’ was hij. Hij hield van toneel en muziek en sprak daar veel over....
Bonnot luisterde wat gemelijk naar zijn verhaal. Raymond vertelde, hoe hij enkele weken had rondgezworven, om te genieten van het leven, en hoe hij nu alles er had doorgebracht. Maar hij lachte! Waarom niet weer uitstrooien wat men heeft verzameld? Och wat, is het leven er niet om het te vieren? En om aan anderen mee te delen?
Bonnot sprak hem wat geërgerd tegen - het was toch noodzakelijk voor zichzelf te bewaren, wat het leven in stand moest houden. In de oorlog is liefdadigheid de pest, zei hij, met overtuiging. En wie door vijanden is omringd, door verraders omgeven, moet geen concessies doen aan zijn medelijden met het plebs.
Helpt dat niet mee, ons gevangen te houden in de wetten en de boeien van de staat? Vinden we niet altijd de laffe menigten tegenover ons, aan de zijde der onderdrukkers? Waarom dan zich weggooien voor het vuil?
Libertad viel hem bij. ‘Het is de oude socialist in Callemin, die spreekt. De oude Christen.... Maar voor ons het egoisme….’ En hij citeerde een halve bladzij uit Stirner. Toen kreunde hij een weinig, maar hij hield zich goed. ‘Waartoe liefde tot al wat ten dode is gedoemd? Waarom die sympathie voor armen, die te laf zijn, voor zwakken, die ons in de weg staan? Als de massa zelfmoord pleegt, zouden wij dat dan ook moeten doen? Ik pleeg zelfmoord, als ik óók in een krot kruip waar de zon nooit doordringt - als ik energie nutteloos besteed - als ik mij binden laat door wetten der moraal, die verrot is. Wat vereert de mens van deze tijd? Dat zijn de doden en alle dingen, die dood zijn. Altijd wint het dode het van het leven, het verleden het van het heden. Altijd weer zie ik de aanbidding van het gestorvene, de verering voor het levenloze….’
Een hevige hoestbui overviel hem. ‘Wanneer ik dood zal zijn, vergeet me dan. Leef voort met mijn levenslust, en zonder mijn ziekten….’
De drie kameraden stonden op. Ze groetten Libertad met veel warmte en namen afscheid van zijn gezellin. Nog riep de zonderlinge apostel der vrijheid hen vrolijk na: ‘Tot weerziens, op de Causeries!’
Toen ze buiten waren stond Callemin stil. ‘Ik heb vergeten,’ zei hij, ‘wat nieuwe boekjes te kopen.’
‘Van Lebon,’ lachte Garnier.
‘Ja, zei Raymond. Hij trok een rood deeltje van de bekende collectie uit zijn zak. ‘Raymond-la-Science,’ riep Garnier uit, al is de wetenschap dan je naam, laat ze alsjeblieft voor vandaag in je zak.’
Callemin glimlachte. Hij borg het boek op, gaf beiden mannen de arm en vroeg: ‘Wel, liebben we nog plannen?’
Maar Bonnot keek wat zuur. Hij zei gemelijk, dat hij niemand nodig had. Dat hij zich alleen tijdelijk met iemand verbond. Maar Garnier kwam ertegen op. ‘Op mijn woord, ik vertrouw je als mij zelf. Maar vandaag zijn we zonder zorg. Ik inviteer jullie allebei voor een goed diner.’

[...]

Lees online van Constandse Anarchisme van de daad.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum