Leesfragment: De nacht van de columnist

6 februari organiseert NRC Handelsblad De Nacht van de Columnist, met veel aandacht voor een van de grootste en vasthoudendste columnisten, Henk Hofland, wiens De kronieken van S. Montag die avond gepresenteerd zal worden. Athenaeum Boekhandel is ook aanwezig, met een flinke boekentafel; online brengen we de eerste pagina's van Geert Maks inleiding op De kronieken en columnisten Ewoud Sanders, Rob Wijnberg en Elsbeth Etty over hun voorbeeldcolumnisten.

Inleiding: de smaak van de tijd

Dit boek gaat over het plankton van de geschiedenis. Het gaat over de minigebeurtenissen die de grote verhalen voeden, de kleinigheden die alles zeggen, de zo snel vergeten lijfgeur van het verleden.
Het gaat over het inklapbare broodtrommeltje, en het bijbehorende ochtendritueel van snijden, smeren en beleggen.Over twee vechtende jongens die door een toevallig passerende gepensioneerde ‘uit elkaar worden gehaald’. Over de geur van een bioscoop in 1934, en die van een nieuwe auto in 1950. Over het knarsen van de remmen van een stoomlocomotief en het ‘tffftsstffftss’ van de Westinghousepomp. Over de grotere traagheid van de menselijke beweging in de jaren vijftig: ‘Als ze nu vijftig bewegingen per minuut maken, waren het er toen dertig.’ Over het snel tikkende geluid van een mechanische schrijfmachine, af en toe onderbroken door het gerinkel van een bel — het teken voor een nieuwe regel. Het gaat over, in de woorden van Samuel Montag, de ‘smaak van de tijd’.
Montag was — en is — gespecialiseerd in de smaak van de late twintigste eeuw. Ruim dertig jaar lang, week na week, heeft hij die beschreven in een zaterdagse column in NRC Handelsblad, met de ijver van een middeleeuwse monnik, altijd zoekend naar de kleinste tekenen des tijds. En net zoals oude kronieken en dagboeken zullen de ruim vijftienhonderd afleveringen van zijn ‘Overpeinzingen’ vermoedelijk ooit een interessante historische steengroeve zijn. ‘Goed schrijven is onthouden worden,’ schreef W.F. Hermans, en bij het samenstellen van deze bundel kwamen we het citaat zeker een keer of vijf tegen. Het is duidelijk de lijfspreuk van S. Montag zelf.
Veel autobiografische gegevens over onze chroniqueur zijn niet bekend. Volgens zijn alter ego, de ‘Journalist van de Eeuw’ Henk Hofland, is Montag een ‘nette anonymus met vriendelijke ogen, die niemand kwaad doet’. Zelf beschrijft hij zich als een ‘wat afstandelijk heerschap van tegen de zestig; veel op straat lopend, in het openbaar vervoer zittend, altijd rustig om zich heen kijkend, inwendig al het bizarre noterend dat de moderne mens in zijn jachtig bestaan ontging’. Montag maakt, met andere woorden, duidelijk deel uit van het geheime genootschap van zestigers die alles zien en observeren, zonder dat jongere generaties, vervuld van zichzelf als ze zijn, daarvan ook maar iets in de gaten hebben.
Met Montags leeftijd begint echter ook direct de mystificatie. Montag is namelijk altijd, door alle jaren heen, dezelfde zestiger gebleven. Uit zijn eerste kronieken, begin jaren zeventig, kan afgeleid worden dat Montags geboortejaar ergens rond 1950 moet liggen. Later beschrijft hij echter hoe hij tijdens de oorlog zijn huiswerk maakte met de bbc aan, ‘liefst op het programma Music while you work, en dan met het orkest van Geraldo. (Hello again, here are we on the radio again.)’ Dat betekent een tijdsprong van zeker tien jaar.
Vermoedelijk hebben we hier te maken met een biologische exceptie: Montag is beschaafd oud, maar wordt nooit echt oud. Die vastgeroeste leeftijd van Montag heeft nog een ander effect: in de loop der jaren heeft de natuurlijke levenslijn van zijn alter ego de leeftijd van Montag doorkruist. Henk Hofland was immers zo’n vijftien jonger dan Montag toen die zijn ‘Overpeinzingen’ begon, terwijl hij nu zo’n vijftien jaar ouder is. Ergens rond 1990 moeten ze elkaar ontmoet hebben, hoewel de kronieken daarover niets melden.
Soortgelijke mystificaties doen zich voor over het ontstaan van Montags kronieken. Zoals beschreven aan het slot van deze bundel, ontstond het project volgens Montag zelf in 1966. Het was een noodsprong, na het ontslag van een toenmalige columnist van het Algemeen Handelsblad, Nico Scheepmaker, vanwege een onaangenaam stukje over de kroonprinses. Een goede vervanger bleek echter niet te vinden, en in arren moede liet de ‘assistent van de hoofdredacteur’ zich ‘door zijn schrijfmachine leiden’ en produceerde een stukje over het ontluizen van zijn fuchsia: ‘Een kamerplant heeft mij tot massamoordenaar gemaakt.’ Zo begon het, volgens Montag.
In de krantenarchieven van NRC Handelsblad is daarover echter niets terug te vinden. Het eerste stuk van de hand van Montag dat de archivarissen aantroffen was gedateerd op zaterdag 4 augustus 1973. Het droeg de titel ‘Verhaaltjes van een repatriant’, en het begon al direct met een typische Montagobservatie: ‘Het voordeel van een verblijf in een land waarvan je de taal niet verstaat is dat je niet meteen merkt hoeveel getroebleerde geesten zich in je omgeving ophouden. Maar in Nederland, waar mijn moedertaal wordt gesproken, is dat anders.’ Het stukje was ondertekend met Samuel Montag — de eerste en enige keer dat Montag zijn voornaam gebruikte.
Drie weken later, op 25 augustus 1973, verscheen opnieuw een bijdrage van Montag in de zaterdageditie: een herdenkingsstuk over A.P. Scheltema, de voormalige eigenaar van het legendarische journalistencafe aan de Amsterdamse Nieuwezijds Voorburgwal, ooit de boulevard van de Nederlandse pers. Vervolgens werd het bijna twee jaar stil, en pas op 28 juni 1975 verscheen S. Montag in volle glorie in de krant, met zijn ‘Overpeinzingen I’.
Dat is wat de krantenleggers melden, maar die vertellen vaak ook maar de halve waarheid.

Samuel Montag werd, ondanks zijn vele dwaaltochten, nooit een publieke verschijning. Slechts eenmaal konden tv-kijkers een glimp van hem waarnemen. Het kunstprogramma Beeldspraak van 4 december 1979 toonde, volgens een krantenverslag, beelden van een Montag die zich aankleedde voor een inspectietocht door de stad: ‘dunne sokken in keurig gepoetste chique gaatjesschoenen (wel iets versleten), een broek met vouw (maar zonder omslag), een overhemd (zorgvuldig gekozen), een effen das (die gestreept is), een vest (tenzij het te warm is), een pet en een paraplu’. Vervolgens zag men hoe hij alles op zijn weg aan een minutieuze beschouwing onderwierp: een man die een boterham at, een kind dat met een been op de stoep en met het andere op straat liep, een vochtvlek in het plafond, de inhoud van een vuilnisbak. Hij mopperde: ‘De morsigheid bederft het, op straat en in de hersens van de mensen.’
Helemaal dol op elkaar waren Henk Hofland en zijn alter ego niet. ‘Montag interesseert zich voor dingen die niets terugdoen, het is een vorm van lafheid, een risicoloze inspiratie,’ meende Hofland. ‘Montag wordt door twee dingen gedreven: de reconstructie van zijn jeugd en de triestheid van het vergaan van de tijd.’ Hij ging volgens hem gratis door het leven, en Hofland voorspelde dat hij tragisch aan zijn einde zou komen, in een ziekenhuis, met allerlei stellages om zich heen. ‘Zo onthecht en weinig vragen, daar moet je straf voor krijgen.’
Montag zelf zou, aan het eind van zijn leven, het liefst gewoon willen verdampen, ergens onderweg van de ene straathoek naar de andere.

[...]

Copyright inleiding © Geert Mak
Copyright foto H.J. Hofland © Roeland Fossen

De columnisten volgens columnisten

Ewoud Sanders: De column was er natuurlijk al eerder. Een van de grote voorlopers is zonder twijfel Herman Heijermans, die onder de naam Falkland honderden columns schreef voor diverse kranten (o.a. De Telegraaf). Hetzelfde geldt voor Justus van Maurik. Maar door wie ik mij (tot mijn vorm) heb laten inspireren? Tja. De vorm bestond natuurlijk allang: korte stukjes op de Achterpagina. Ook waren er eerder taalcolumns. Binnen die taalcolumn heb ik mijn eigen vorm gevonden.

Het is wel zo dat ik enkele jaren met Henk Hofland op de redactie van de NRC heb gewerkt; ik beschouw hem als een van mijn leermeesters — maar niet per se voor mijn taalrubriek.

Rob Wijnberg: 'Columns schrijven deed ik al heel vroeg, vanaf mijn twaalfde ongeveer. Mijn vader bedacht dan een onderwerp of stelling, met als opdracht: schrijf daar een kort stukje over. Soms werd het een fictief verhaaltje, soms een beschouwinkje — vooral over de dingen die ik om mij heen aanschouwde. Naarmate ik ouder werd, kreeg het steeds meer de vorm van een echte column over de actualiteit. Die interesse moet wel gewekt zijn doordat mijn vader destijds net begonnen was met zijn column in De Telegraaf (die hij nog steeds schrijft).

Een groot voorbeeld heb ik niet, alhoewel ik zeker kan genieten van andere columnisten — zoals Jan Blokker (om zijn brommerige cynisme), Bert Wagendorp (zijn scherpe observaties) of Bas Heijne (zijn kunde om een debat in één alinea samen te vatten). En van Henk Hofland heb ik geleerd dat een column ook echt een journalistiek medium is, waarin feiten en gebeurtenissen even belangrijk zijn als de mening die je erover verkondigt. Maar ik behoed me ervoor te veel columns te lezen, want je gaat al gauw een stijl imiteren. De beste column is nog altijd de column die recht uit je hart komt, zonder het aan anderen te spiegelen.'

Elsbeth Etty:'Ik werd gevraagd om columns te schrijven voor zowel het zaterdags bijvoegsel Z als de opiniepagina net toen ik mijn boek over Henriëtte Roland Holst had geschreven. Ik koos voor de wekelijkse regelmaat en de losse opdracht van Z, waar ik Abram de Swaan moest opvolgen. De Swaans stukken zijn heel erg observerend, ik vond ze persoonlijk erg mooi, maar mij vroegen ze te schrijven over de actualiteit — de eigen actualiteit, dus dat kon iets politieks zijn, maar ook de dood van mijn poes. Het werd, vanuit mijn eigen interesse, steeds biografischer, profielachtiger, en door de dwang van de actualiteit, politieker.

Later kwam ik alsnog op de opiniepagina terecht, dat ik ooit beschouwd had als een knekelhuis van deftige oude mannen met gewichtige opinies - nu ben ik zelf zo'n deftige oude vrouw.

Ik weet niet of ik me in mijn schrijven zozeer beïnvloed voelde door andere columnisten, maar ik las graag Tamar (Renate Rubinstein in Vrij Nederland), en natuurlijk Henk Hofland en Jan Blokker en Hugo Brandt Corstius onder zijn vele schuilnamen — liefst als Stoker in de Volkskrant. En ik lees ze nog steeds.'

De columnisten van de Nacht

Deze auteurs geven 6 februari acte de présence. Voor meer informatie of om te bestellen, klik op de omslagen.

Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek Boek

Uitgeverij NRCBoeken

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum