Leesfragment: De zandloper

03 januari 2010 , door Abdelkader Benali
|

9 januari wordt het nieuwe boek van Abdelkader Benali gepresenteerd. Vandaag kunt u al de eerste twee hoofdstukken lezen en uw exemplaar reserveren.

Je wordt geen betere schrijver door veel te lezen. Je wordt wel een betere hardloper door veel te lopen. Waar kun je naartoe als je de allerbeste hardloper van de wereld wilt worden? Naar Kenia. Of naar Marokko, want ook daar is het potentieel aan wereldtoppers schier oneindig!
De hoofdpersoon in Zandloper, Abdelkader Benali, besluit zich op een dag bij een select gezelschap Marokkaanse hardlopers te voegen. Een hardloopmanager belooft hem een trainingskamp in Ifrane, het mekka van de hoogtestage in Marokko. Maar bij aankomst blijkt dat wie in Marokko wil hardlopen naast ambitie vooral over veel geduld moet beschikken. Van een trainingskamp blijkt feitelijk geen sprake te zijn. De manager vraagt de auteur om een gunst: of hij een oogje wil houden op het jonge talent Nouredinne. Een tijdlang deelt Benali een kamertje met deze hardloper en ziet hoe Nouredinne zich van een timide jongeman ontpopt tot een branieschopper met een voorliefde voor gevaarlijke vrouwen met hoofddoekjes.
De hoogtestage wordt een verblijf van anderhalf jaar. Maar dan keert Benali op een dag terug naar Nederland. Hij verruilt het zand van Ifrane voor dat van de Hollandse kust. Benali gaat van start in de Halve van Egmond met als doel een toptienprestatie neer te zetten. Hij neemt zijn intrek in een groot hotel en knoopt een gesprek aan met een mysterieuze gast.

 

1

Ik kwam niet van huis en ik ging niet naar huis. Ik kwam terug van een reis, die zou eindigen in Egmond aan Zee. En zo doemde aan het begin van een onstuimige winteravond een groot hotel voor me op dat dit weekeinde volledig bezet zou zijn door gasten die waren gekomen om de legendarische, zware eenentwintig zanderige kilometers van de Halve van Egmond te lopen. De wedstrijd was mijn huis.
Via de draaideur bereikte ik de lounge, waar ik me bij de receptie wilde melden. Pas na een tijdje wachten in een mist van muzak verscheen er vanuit een zijdeur een pokdalige jongeman, die mij welkom heette. Robin was zijn naam.
‘Sorry, ik was naar het toilet,’ ging hij na zijn welkomstwoorden voort. Hij keek me aan alsof hij niet zo goed begreep wat ik kwam doen. Nu pas zag ik dat er overal poppen stonden die in hardloopkleding gestoken waren.
‘U hebt gereserveerd?’
‘Nee,’ zei ik.
‘Ik hoop dat er nog een kamer vrij is.’ Hij keek me aan alsof ik hem had gevraagd of hij weleens vrouwenkleding droeg.
‘Er zijn veel mensen die hebben gereserveerd, en er zijn mensen die niet komen opdagen omdat er iets tussen komt. Wat, dat vertellen ze er meestal niet bij. Hoe dan ook, u hebt niet gereserveerd en toch bent u gekomen. Dat plaatst u in een bijzondere categorie. Even kijken of er nog iets voor u is.’
Hij begon als op bevel op het toetsenbord te rammen.
‘Eens kijken.’
‘Ik dacht dat je het al had gevonden.’
‘Nee, dat was de opstartprocedure. De opstartprocedure gaat er altijd aan vooraf als het laat op de avond is.’
‘De opstartprocedure?’
‘Ik zet de computer op standby. Zonde van de energie om hem aan te laten staan. De ijskappen smelten er een fractie van een fractie van een miljardste seconde minder om. Het is niets, maar toch. Het gaat om de gedachte.’
Terwijl hij stond te pielen op zijn computer en niet langer de indruk wekte er een haastklus van te maken, ging ik op de bank zitten met de sporttas tussen mijn benen. Ik wist geen andere plek voor de tas.
‘Gevonden. Kamer 123. Voor meneer Benali.’ Hij tikte met zijn pen op een blocnote alsof hij daarmee wilde aangeven dat hij me nodig had.
‘Mag ik uw identiteitsbewijs even zien?’
Ik overhandigde mijn paspoort.
Hij nam een hap van een broodje, dat al die tijd naast hem op een bordje had liggen wachten, en begon de gegevens van het paspoort in te vullen.

2

Anderhalf jaar geleden was ik voor het laatst in Nederland geweest. Het was het begin van de zomer, en mensen die aandelen kochten, werden verstandig genoemd.
In april kreeg ik mijn royaltyafschriften binnen, waarop stond dat er meer romans waren teruggebracht dan verkocht. Het is voor schrijvers wat lege zalen zijn voor acteurs, alleen heeft de acteur het makkelijker omdat hij onmiddellijk wordt geconfronteerd met de ervaring van niet geliefd te zijn. Op weg naar huis kan hij zich bedrinken, avond na avond van lege zalen. Voor de schrijver culmineert het in een moment, door de post geleverd in een envelop. Het was alsof iemand op mijn adamsappel sloeg. Ik had geen tijd om ervan bij te komen want ik moest hardlopen. De komst van de royaltyafschriften viel in dezelfde week waarin ik de marathon van Rotterdam in 2u52 liep, een tijd die ik met de minimale training die ik achter de rug had, drie, vier keer in de week maximaal anderhalf uur lopen, voor onmogelijk had gehouden en die mijn vrienden, van wie sommige goed ingevoerd waren in mijn trainingsschema’s, hogelijk verbaasde. De malheur rond de tegengevallen verkopen ging verborgen achter die verrassende tijd; een paar dagen lang leefde ik losgezongen van mijn literaire bekommernissen. Tot dan toe had ik twee goedlopende romans geschreven, daarna was er de klad in gekomen. Mijn romans gingen over mannen die streefden naar zelfrespect in een wereld die het zonder respect af kon. Ze kwamen ermee in de clinch, vielen, krabbelden op en, a sadder and wiser man, creëerden hun eigen compromis met de uitdagingen van het leven. Het was geen ingewikkelde kost, wel literair en daar zat ook meteen het probleem: voor mensen die lekker wilden lezen was mijn thematiek uitstekend, maar de uitwerking taai; voor de literatuurliefhebber schortte er iets aan de karakters. Het leek wel alsof er aan mijn hoofdpersonen iets essentieels ontbrak, alsof ze zichzelf maar niet waren. Maar in de week na de marathon was literatuurkritiek eventjes niet aan me besteed. Ik voelde me geladen, zelfverzekerd en dacht geen ogenblik dat mijn volgende boek iets moest doen.
2u52. Het zong onder mijn vrienden, iedereen kwam er op terug wanneer ik ze ontmoette; ze konden er geen genoeg van krijgen die tijd te herhalen alsof het een geheim getal was dat uitzicht bood op vergezichten en wonderen en ze begonnen te zeggen:
‘Je hebt talent. Je zou er veel meer uit kunnen halen,’ en dat werd gezegd met een heel klein beetje ironie, alsof ze wisten dat die uitstekende tijd niet gelijk opging met de waardering voor het schrijven.
Dat smaakte naar meer, en een paar dagen lang was ik, badend in het hardloopzweet, vergeten dat er zoiets als royaltyafschriften bestond, waaraan je de toekomstige grootte van je ego en de daling van je existentiële twijfel kon aflezen. Royaltyafschriften waren getallen op papier, niets meer – een simpele taal die ruw opzij was gezet door mijn marathonprestatie die echt was, waar veel meer zweet aan te pas was gekomen en waar veel langer, zo leek het, op geteerd kon worden.
Ik moest me zorgen maken, maar vond mezelf na elke training dolgelukkig en uitgeput terug, zittend op de stoeprand na de zoveelste versnelling die me in staat van euforie had gebracht. Ik had iets te vrezen, het einde van mijn schrijverschap, maar wilde aanvallen. Ik ging meer trainen, harder trainen. Altijd alleen, altijd gelukkig.
Ik werd steeds lichter, soms had ik het gevoel dat wat ik deed, meer met vliegen dan met hardlopen te maken had, en na afloop kon ik altijd zeggen dat ik nog iets overhad, alsof het lichaam me een voorbode wilde geven van wat er nog mogelijk was als ik verder durfde te gaan. En deze gedachte dat ik sneller kon gaan, veel sneller dan ik nu ging en dat het mijn lichaam geen moeite zou kosten, sterker nog, dat dit was wat het lichaam wilde, behekste me zoals niets eerder me had behekst.
Ik moest weg uit Nederland om mijn hardloopdroom waar te maken. Bij elke gedachte aan een hardloopstage in Marokko kromp mijn angst voor zo’n grote onderneming, ver van huis en haard, om plaats te maken voor prachtige vooruitzichten, snellere tijden en geen sores aan het hoofd.
En toen kwam het telefoontje dat me raakte als een klap op de nek en dat alles wat daarna volgde mogelijk maakte. Het was mijn uitgever. Hij was nieuw; mijn vorige was van uitgeverij veranderd. Na wat oppervlakkig geklets kwam hij tot de kern van zijn telefoontje.
‘We moeten het voorlopig wat rustiger aan met je doen. Je moet komen met iets dat echt goed is. Zo’n roman waar lang op is gewacht. Als je teveel doet levert dat een imagoprobleem op. Het lijkt dan wel alsof je alles wat je te binnen schiet maar uitschrijft en publiceert.’ Het had geen zin om te zeggen dat ik pas twee romans in vijf jaar had gepubliceerd. Hij had dit verhaal, zo hoorde ik, vaker afgeraffeld. Hij was binnengehaald om aan auteurs als ik een einde te maken. Een paar weken later zouden er in een maand drie auteurs vertrekken. Geen van allen waren veelschrijvers.
‘Dus wat stel je voor?’
‘Dat je op vakantie gaat. Dat je op onderzoek uitgaat. Dat je leeft.’ Einde gesprek. Binnen een uur had ik een ticket geboekt op de allemansvriend van het internet en mijn spullen ingepakt. De snelheid verbaasde me; werkelijk probleemloos vonden onderbroeken en kousen en teenslippers hun weg naar mijn tas – het leek alsof het land van me af moest en de objecten samenspanden om dat ene doel mogelijk te maken. Bij het inpakken floot ik allerlei gekke deuntjes. Ik zweette een beetje alsof ik op de vlucht was voor de vijand.

Mijn schrijverschap was wat mij betreft voorbij maar nu was ik teruggekomen naar Nederland om de Halve van Egmond te lopen, om als hardloper mijn leven in Nederland weer op te pakken, want ik was door mijn geld heen en ik had een verhaal.

[...]

 

Copyright © 2010 Abdelkader Benali
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 CH Amsterdam.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum