Leesfragment: Het verdorven genootschap

04 november 2011 , door Philipp Blom
| | |

4 november wordt Philipp Bloms nieuwe boek Het verdorven genootschap (The Wicked Company, in de vertaling van Pon Ruiter) gepresenteerd in Spui25. Vanavond kunt u al een deel van de proloog lezen en uw exemplaar reserveren.

Het verdorven genootschap is het bijzondere verhaal van de achttiende-eeuwse Parijse salon van Baron Thierry d’Holbach, waar de grootste geesten van die eeuw – Diderot, Hume, Rousseau – samenkwamen. De radicale filosofie die tussen 1750 en 1770 in deze salon tot bloei kwam, is van historisch belang geweest voor de ontwikkeling van het sceptische moderne denken. Blom beschikt over een zeldzaam soepele verteltrant, hij legt de ingewikkelde filosofische ideeën glashelder en bijna terloops uit. Hij verhaalt op hoogst onderhoudende wijze over de levens, de sterke passies en de onderlinge vriendschappen alsof hij de personen in kwestie zelf heeft gekend.

 

 

Proloog

Het verleden is nooit dood. Het ligt niet eens achter ons. – William Faulkner

Je kunt om allerlei redenen verliezen – omdat je niet vastberaden genoeg bent of te fanatiek, niet flexibel genoeg of te onverschillig, niet sterk genoeg, of omdat je te zeer verstrikt bent geraakt in de details of daar te weinig van weet, omdat je te ver op je tijd achterligt of je tijd juist te ver vooruit bent. Je kunt een lafaard zijn, ook als je zegeviert, en een ware held, ook bij een nederlaag.
Wat waar is voor de levenden, geldt ook voor de doden. Er is een soort aandelenmarkt voor reputaties, met koersen die gespannen worden gevolgd door grote investeerders of met een glimlach door gokkers die een bedrag inzetten op een onbekende dichter of een vergeten musicus of filosoof. Hoe deze markt functioneert, is belangrijk voor ons heden, omdat de mensen wier koers het hoogst staat, de mensen die de machtigste en talrijkste investeerders achter zich hebben staan, bepalend zijn voor de manier waarop we over onszelf denken, voor de verhalen die we over onze wereld vertellen en voor ons repertoire aan ideeën. Als de koers van Plato hoog boven die van Aristoteles staat en de waarde van Epicurus daarbij vergeleken in het niet verzinkt, is de kans veel groter dat Plato’s ideeën deel gaan uitmaken van ons gedachtegoed en dat we ons verhaal vertellen aan de hand van door hem uitgezette lijnen.
Op een prachtige zomerdag in Parijs ging ik op zoek naar twee mannen die hadden gezegevierd bij een historische veldslag, maar hun allerlaatste slag hadden verloren. Ooit hadden zij de sleutels in handen gehad tot een maatschappij die meer in het teken van vrijheid en gerechtigheid had kunnen staan, met minder onderdrukking en meer geluk. Ze hadden moedig gestreden voor dit visioen, en daarbij grote persoonlijke risico’s genomen, maar hun gedachten raakten uit de gratie, werden weggevaagd door de stortvloed van de Revolutie en zijn nu vrijwel uit de geschiedenis verdwenen. Ze hadden een roemrijk leven geleid, maar na hun dood, meer dan tweehonderd jaar geleden, hebben ze de slag verloren om de blijvende aandacht van het nageslacht, van de generaties na hen.
Vandaag de dag leeft de naam van een van deze mannen, baron Paul-Henri Thiry d’Holbach (1723-1789), alleen nog voort bij een paar gespecialiseerde wetenschappers, terwijl de ander, Denis Diderot (1713-1784), vooral bekend is als redacteur van de grote Encyclopédie en auteur van een paar vernieuwende romans. Toch ontving Holbach niet alleen een aantal van de briljantste geesten van zijn tijd, maar was hij daarnaast ook een belangrijke filosofische schrijver, met op zijn conto de eerste compromisloos atheïstische boeken die sinds de Oudheid waren geschreven. Zijn werk is vergeten, terwijl Diderot is teruggebracht tot de rol die hij diep verachtte: die van verzamelaar van artikelen en gedachten van anderen. Zijn eigen filosofie – fris, humaan, bevrijdend – wordt in veel verhandelingen over de filosofie niet eens genoemd. Hun boodschap was te verontrustend, te anarchistisch, te gevaarlijk om op de wereld losgelaten te kunnen worden.
Ik wilde door de straten van Parijs lopen en de plekken bezoeken die zij hadden gekend en de huizen waar zij hadden gewoond, en dan vooral het huis waar Holbach zijn toen legendarische salon had gehad, meer dan twee decennia een ontmoetingsplek voor de briljantste en meest compromisloze denkers van de achttiende eeuw. De vriendenkring rond Holbach en Diderot, die niet alleen nauw met hem samenwerkte, maar ook een goede vriend was, heeft in de geschiedenis van de filosofie iets van een spookschip gekregen, waaraan geruchten en sterke verhalen zich als zeepokken hebben vastgehecht. De leden behoorden tot een wijdvertakte samenzwering, die onder het mom dat er over economie werd gedebatteerd voorbereidingen trof voor de Franse Revolutie, zeiden sommigen. Ze bestierden een fabriek voor illegale boeken, die werden geschreven en in duizenden exemplaren verspreid om de monarchie ten val te brengen, meenden anderen. De meeste tijdgenoten vonden dat Holbach en zijn trawanten perfide atheïsten waren, die op de brandstapel thuishoorden.
Soms is de historische werkelijkheid nog dankbaarder en spannender dan verhalen. De salon van baron Holbach en de voornaamste participanten kwam wel met revolutionaire ideeën, maar ze dachten aan veel meer dan alleen een politieke revolutie. Ze schreven inderdaad subversieve boeken, maar wat ze omver wilden werpen, omvatte oneindig veel meer dan de monarchie alleen of zelfs de katholieke kerk. Aan de tafel van de baron spraken ze over een visioen waarin mannen en vrouwen niet langer ten prooi zouden zijn aan de angst en de onwetendheid die hun door de kerk werden bijgebracht, maar in plaats daarvan voluit van het leven konden genieten. Niet langer zouden ze hun verlangens opzij hoeven zetten in ruil voor de ijdele hoop op een beloning in een leven na de dood; ze zouden zich ook vrijelijk in de wereld kunnen bewegen, en hun positie in het universum kunnen verstaan als intelligente machines van vlees en bloed. Ze zouden hun energie kunnen richten op het opbouwen van hun eigen leven en van gemeenschappen, en dat alles op basis van verlangens, empathie en rede. Door verlangens, al dan niet erotisch, zou hun wereld mooi en rijk worden, door empathie zou die wereld vriendelijk en leefbaar zijn, en dankzij de rede zou men begrijpen hoe de onwrikbare wetten van de natuur werkten.
Vóór deze paradijselijke, verheven situatie kon worden bereikt, moesten wel de vijanden van rede, empathie en verlangens worden verslagen. De kerk veroordeelde verlangen als wellust, en rede als trots – beide doodzonden. Empathie werd geperverteerd: mensen moesten in dit leven lijden, zodat ze na hun dood daarvoor de beloning konden ontvangen. De radicale denkers van de Verlichting zagen het als hun plicht om hun tijdgenoten ervan te overtuigen dat er geen leven is na de dood, geen God, geen voorzienigheid, geen goddelijk plan, maar alleen een materiële wereld van leven en dood en de strijd om te overleven. Een wereld van blinde noodzaak en zonder hogere betekenis, die dankzij vriendelijkheid en verlangen een vluchtige schoonheid kan krijgen. In de achttiende eeuw, toen dit soort gedachten als ketters werd beschouwd en met de dood kon worden bestraft, was het verdedigen van dit ideeëngoed een daad die van grote moed getuigde.
In het Parijs van nu was het huis lastiger te vinden dan ik had verwacht. Ik wist al dat het huis dat Holbach in Parijs had gehad in de rue Royale Saint-Roch stond, maar de moderne kaart verschilt van die uit de achttiende eeuw. De moderne rue Saint-Roch is niet die uit Holbachs tijd; die heeft een andere naam gekregen. De hele stad is ingrijpend gewijzigd in de negentiende eeuw, toen baron Hausmann zijn plannen voor een nieuw Parijs verwezenlijkte en duizenden gebouwen en straten sloopte om zo brede avenues aan te kunnen leggen (ideaal voor het inzetten van geschut om de revoluties en opstanden waar de stad berucht om was de kop in te drukken) en spectaculaire zichtlijnen te scheppen.
‘Als u wilt weten welke straat vroeger rue Royale Saint-Roch heette, moet u naar de parochiepriester,’ had iemand me verteld. ‘Die weet alles over de geschiedenis van het quartier.’ De priester was wél gemakkelijk te vinden. Het was een elegante, bejaarde man met wit achterovergekamd haar, en een wit boordje onder een fraai pak, die op een klein caféterras zat, vlak bij zijn kerk, de église Saint-Roch. Uiterst beleefd legde hij uit dat hij inderdaad had gehoord dat er in de achttiende eeuw in dit deel van de stad een zekere baron Holbach had gewoond, maar dat hij geen idee had waar de straat die ik zocht zich bevond en dat hij me over de baron verder niets kon vertellen. Au revoir, Monsieur, zei hij tegen me, en liet duidelijk merken dat hij geen enkele behoefte had om me nog eens terug te zien. Het atheïsme van de baron was duidelijk nog niet vergeten.
Maar zo snel wilde ik het niet opgeven, en ik zette mijn onderzoek voort. Na een paar valse starts en een paar kopjes koffie wist ik de straat toch te vinden en ook het huis waar Holbach had gewoond en zijn gasten had ontvangen. De straat heet nu rue des Moulins, en ligt nog geen vijfhonderd meter van het terras waar ik met de priester had zitten praten. Toen ontdekte ik nog iets: Holbach en Diderot waren nota bene beiden begraven in de kerk van Saint-Roch, en dat terwijl de priester had gezegd dat hij niets van hen wist. Ze rusten beiden in ongemerkte graven, ergens onder de afgesleten stenen platen waaruit de kerkvloer bestaat.
Bij een later bezoek aan Parijs nam ik de gelegenheid te baat om een tweede bezoek te brengen aan de kerk, dit keer met de bedoeling om de graven van Diderot en Holbach te vinden. De priester die ik de eerste keer had gesproken, was inmiddels met emeritaat en dus stelde ik me voor aan zijn opvolger, een man met een fraai geciseleerd gezicht, die met veel enthousiasme vertelde over de geschiedenis van de kerk. natuurlijk wist hij waar Diderot was begraven, zei hij. Onder het altaar bevond zich een ossuarium. Helaas was het twee keer ontwijd, voegde hij eraan toe, één keer tijdens de Revolutie en een tweede keer in 1871, tijdens de Commune. Beenderen en schedels van de mensen die daar waren begraven, lagen nu kriskras door elkaar op de vloer, en niemand die nog wist wat aan wie toebehoorde, voegde hij er met een glimlach aan toe. Tot zijn spijt was het niet mogelijk om het vertrek te bezoeken. Het moest worden gerestaureerd, en dat was een zaak voor de overheid. ‘Maar Diderot is niet alleen,’ zei hij vriendelijk. ‘In deze kerk zijn veel belangrijke kunstenaars begraven. André le Nôtre, om maar iemand te noemen, en Pierre Corneille, en de grote salonière Madame Geoffrin.’ ‘En baron Holbach,’ voegde ik eraan toe. De priester keek verbaasd. ‘Wie zei u?’ Ik herhaalde de naam, en dit keer voluit. ‘Baron Paul Thiry d’Holbach.’ ‘Dat zou ik niet kunnen zeggen,’ antwoordde hij, en opeens klonk hij als een ambtenaar. ‘Er zijn hier voor veel mensen missen gelezen zonder dat ze hier ooit zijn begraven.’
Ik ging er verder niet op door, maar de reactie van de priester is een gedeeltelijke verklaring voor de reden dat Diderot en Holbach zo uit het collectieve geheugen zijn weggezakt: hun is nog steeds geen vergiffenis geschonken voor hun onverteerbaar radicale ideeën. Ze waren er beiden van overtuigd dat de wereld volstrekt materieel was, wat wil zeggen dat er in die wereld niets anders voorkwam dan atomen die op talloze complexe manieren waren geordend. Van een inherente zin van het bestaan was geen sprake, en er was geen hoger doel dan het leven zelf. Gematigder denkers van de Verlichting, zoals Voltaire, dachten dat er wel een God was, een opperste klokkenmaker die het mechaniek van de wereld had geschapen, maar de meeste vrienden die Holbachs salon frequenteerden, waren er al van overtuigd dat de wereld niet was geschapen, maar was geëvolueerd door toeval en natuurlijke selectie, zonder dat daar een sturende intelligentie of opperwezen aan te pas was gekomen.
Hun filosofie riep meteen vanaf het begin heftige reacties op. Bij het ancien régime dat voor de Franse Revolutie aan de macht was, was het gevaarlijk om openlijk te zeggen wat je dacht. Mensen die tegen de leer van de kerk in gingen, liepen het gevaar om gevangengezet te worden, of zelfs terechtgesteld. Het was belangrijk om te weten wie je kon vertrouwen en in wiens bijzijn je je mening kon uiten. Holbachs salon, waar gelijkgestemden elke donderdag en zondag welkom waren, was een ideale plek voor de radicale stroming binnen de Verlichting. Hij was rijk en had een uitstekende kok, en zowel zijn wijnkelder als zijn bibliotheek was uitzonderlijk goed voorzien.
In deze aangename omgeving, waar iedereen iedereen kende, konden Holbachs vrienden hun gedachten op elkaar uitproberen, debatteren over filosofische en wetenschappelijke vraagstukken en nieuw werk lezen en bekritiseren. Diderot, een van de grootste causeurs van de eeuw, was het middelpunt van elke discussie, wat de andere gasten bewonderenswaardig, maar af en toe ook erg frustrerend vonden. Het doel van deze gesprekken was niet persoonlijk genoegen, maar invloed op filosofisch en politiek gebied. De radicale stroming binnen de Verlichting wilde verandering brengen in hoe mensen dachten, en daartoe moesten de aanhangers ervan zich mengen in de publieke discussie, om zo hun gedachten op anderen over te brengen. Dat deden ze indirect via Diderots Encyclopédie, een enorm Trojaans paard in de vorm van achtentwintig delen vol subversieve ideeën die zo hun weg vonden naar het huis van nietsvermoedende lezers, en rechtstreeks door middel van een stroom boeken en pamfletten die ze clandestien en anoniem aan de man moesten brengen. Ze werden in het buitenland gedrukt, het land in gesmokkeld en in het geniep verkocht.
De evolutionistische opvattingen die deze groep vrienden had over de natuur en de mensheid hadden grote gevolgen. Als er geen Schepper meer was die via de Bijbel zijn schepselen duidelijk maakte wat Hij wilde, moest je opnieuw nadenken over Goed en Kwaad. In de heerlijke nieuwe wereld die Diderot, Holbach en hun gelijkgestemde vrienden voor ogen stond, was er opeens geen zonde meer, en geen beloning of straf in het hiernamaals. In plaats daarvan kwamen het zoeken naar genot en de angst voor pijn. Diderot en zijn vrienden gingen nog verder. De traditionele filosofie stelde namelijk dat mensen inherent rationeel denkende wezens waren. De rede was de hoogste benadering van het goddelijke waartoe de mens in staat was. Daarom namen andere filosofen van de Verlichting de christelijke minachting voor hartstocht over en baseerden ze hun opvattingen over een betere toekomst voor de mensheid op een puur rationalistische utopie, waarin maar weinig ruimte was voor irrationele impulsen, zoals hartstocht, instinct en een verlangen naar schoonheid.
De radicale denkers betoogden dat de menselijke aard juist daaraan tegenovergesteld was. De natuur uitte zich via individuen in de vorm van sterke, blinde hartstochten. Dat waren de drijvende krachten achter de schepping. Ze konden worden gestuurd door rede, zoals dankzij de zeilen en het tuig van een schip zeelieden kunnen omgaan met de golven, stromingen en stormen van een machtige oceaan, maar met dien verstande dat rede altijd secundair is, altijd zwakker dan de basiswerkelijkheid van de hartstocht.
Gelovige critici reageerden met afgrijzen. Dit alles was niet meer dan een volmacht tot verdorven en zedeloos gedrag, schreven ze. Zonder Gods wet was er geen goed in de wereld, zonder goddelijke rede was er geen reden voor het bestaan. Maar de radicalen hadden daar een duidelijk antwoord op. Hun morele universum stond niet in het teken van wilde orgieën, onbeteugelde hebzucht en onbekommerde genotzucht. In hun maatschappij, gebaseerd op wederzijds respect, zouden geen meesters voorkomen en geen slaven, geen onderdrukkers en geen onderdrukten.
Er mag in een godloos universum dan geen transcendente norm zijn voor een absolute Waarheid en Goedheid, je kunt heel gemakkelijk vaststellen wat mensen schade berokkent of wat juist goed voor hen is, en dat, en dat alleen, moet onze morele leidraad zijn. Dat was een gevaarlijke opvatting, want een morele code die was gebaseerd op het najagen van geluk had waarlijk revolutionaire implicaties. Zonder God die sommige mensen boven anderen had geplaatst, heeft iedereen, ongeacht maatschappelijke status, geslacht, ras en geloof, evenveel recht op het najagen van genot en in laatste instantie geluk. Een hertogin kan niet meer aanspraak maken op geluk dan een nederige boer, en een samenleving waarin het geluk niet alleen voor een bevoorrechte kleine groep is weggelegd, kan alleen worden bereikt door middel van solidariteit en samenwerking. In deze visie is geen plaats meer voor een aristocratie, voor geboorterecht en voor een maatschappelijke hiërarchie. In het ancien régime- Frankrijk van de Bourbons stond dit gelijk aan verraad. Aan de andere kant trok het een bonte stoet uitzonderlijke, moedige mensen naar Holbachs salon. En ook nu zijn deze denkbeelden niets van hun overtuigingskracht en aantrekkelijkheid kwijtgeraakt.
Tijdens hun leven werden Holbach en Diderot in gelijke mate bewonderd en verketterd. Het waren twee van de vaste sterren aan het intellectuele firmament, ook bij mensen die hen op de brandstapel wilden hebben, en daar waren er nogal wat van. Maar als je vandaag de dag in Parijs een toeristengids of een redelijk hoog opgeleid persoon aanspreekt met de vraag waar twee belangrijke filosofen uit de achttiende eeuw begraven liggen wier werk de wereld heeft veranderd, word je niet naar de église Saint-Roch gestuurd, maar naar het Panthéon, vlak bij de Jardins de Luxembourg. Daar, in de crypte, tref je de sarcofagen aan van Voltaire en Jean-Jacques Rousseau, twee van de eerste beroemde doden wie de eer te beurt viel dat hun resten daarheen zijn overgebracht. Voltaire werd in 1791 in deze crypte opnieuw ter aarde besteld, met veel uiterlijk vertoon, Rousseau in 1794. Bezoekers kunnen zich voor de sarcofagen op de foto laten zetten. Boven, in het schip, staat een monument voor Diderot, de redacteur van de grote Encyclopédie. Het is in 1925 opgericht, alsof men toen pas aan hem dacht.
Het Panthéon is de officiële geschiedenis, uitgehouwen in steen. Deze versie heeft iets bedrieglijk plausibels, en het kost echt moeite om je er rekenschap van te geven dat het heden niet gewoon organisch is gegroeid, maar dat het het resultaat is van talloze beslissingen en gewelddadige handelingen, waarbij het heden keer op keer is gedwongen om zich te conformeren aan de dromen en nachtmerries van machthebbers. Waarom hebben Voltaire en Rousseau dan een praalgraf in het seculiere heiligdom van de Franse Republiek, gewijd aan de grands hommes van Frankrijk (Marie Curie, de eerste grande femme, mocht er pas in 1995 in), terwijl hun tijdgenoten Diderot en Holbach in een onbekend graf liggen, in een kerk waarvan de priester tegen een toevallige passant zei dat hij niets van ze wist?
Een mogelijk antwoord zou natuurlijk kunnen zijn dat Voltaire en Rousseau als filosoof beter en origineler waren en dus meer aanspraak kunnen maken op deze eer. Voltaire was per slot de grote voorvechter van de mensenrechten en de gedachten van de Verlichting, de belichaming van de strijd tussen rede en bijgeloof, en Rousseau wordt nog steeds geëerd als de stem van de menselijke vrijheid en radicale persoonlijke eerlijkheid, een wijze vriend, die de maatschappij naar de vrijheid leidde, een pionier van het onderbewustzijn, en een onvermoeibaar onderzoeker van de emotionele dimensie van het leven.
Voltaire was zonder enige twijfel de invloedrijkste en bekendste figuur van de Verlichting, maar zijn filosofische bijdrage stelt niet veel meer voor dan een flinke dosis gezond verstand met wat ironische geestigheden, en uit zijn politieke stellingname blijkt dat hij een geslepen man was, die vooral belangstelling had voor zijn eigen reputatie en voor geldelijk gewin. Rousseau is als denker een stuk origineler en belangrijker, maar ook veel kwaadaardiger, egoïstischer en zelfdestructiever, en verder is hij een dwangmatige leugenaar. Dat alles levert een spannende biografie op, maar niet per se briljante filosofie.
Rousseau en Diderot waren ooit intiem bevriend, maar ze kregen een zeer spectaculair conflict, dat veel aandacht trok, niet alleen vanwege Rousseaus paranoia en achtervolgingswaan, maar vooral doordat hij de Verlichting waarvoor Diderot stond was gaan haten: een leven dat vrij was van angst voor het onbekende en van walging voor jezelf, een scherpzinnig, kalm aanvaarden van onze plaats in de wereld als intelligente, moreel denkende aap.
Jean-Jacques Rousseau walgde enorm van zichzelf en was ook nog eens bang voor zijn eigen verlangens. Daardoor werd hij de gezworen vijand van de mensen die hij eerder had liefgehad. In de negentiende eeuw bedacht kunsthistoricus John Ruskin de term ‘pathetic fallacy’ voor het ten onrechte toekennen van menselijke eigenschappen aan levenloze voorwerpen – bladeren die dansen, boeken die wachten tot ze gelezen worden, de natuur die afwisselend vriendelijk en wreed is. Rousseaus misvatting was dat hij dacht dat de hele wereld eropuit was om hem in het verderf te storten. Op basis van die angst formuleerde hij een filosofie die op het eerste gezicht lijkt uit te gaan van het verdedigen van vrijheid en menselijke waardigheid, maar in feite het fundament legt voor een uiterst benauwende, intens pessimistische kijk op het leven. Zijn samenleving is gegrondvest op ideologische manipulatie, politieke onderdrukking en geweld. Deze filosofie van schuldbesef en paranoia bleek uiterst geschikt voor alle mogelijke totalitaire regimes. Het is geen toeval dat Rousseau het filosofische idool was van Maximilien Robespierre, de meest angstaanjagende leider van de Franse Revolutie, wiens favoriete politieke instrument de guillotine was.

Dat het denken van deze radicale denkers ook nu nog zo vruchtbaar is, komt door de kracht, de eenvoud en de morele moed die erachter zitten.

[...]

Copyright © 2010 Philipp Blom
Copyright Nederlandse vertaling © 2010 Pon Ruiter, met dank aan Anton Jumelet

Uitgeverij De Bezige Bij

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum