14 april verschijnt de nieuwe vertaling van Homeros' Ilias van de hand van Patrick Lateur. Vanavond kunt u al de eerste verzen lezen, over de pest en het beginnende conflict tussen Achilles en Agamemnon.
Homeros' Ilias, het oudste dichtwerk van Europa, geeft niet alleen een gruwelijk beeld van de moeder van alle oorlogen - de strijd van de Grieken voor Troje -, het epos peilt ook naar de mens achter de grote helden: Achilles wrokt tegen Agamemnon, zijn boezemvriend Patroklos sneuvelt, Hektor neemt afscheid van zijn vrouw, Helena hekelt Paris, Priamos smeekt om zijn zoon. En in die wereld van helden grijpen de goden voortdurend in. Homeros is niet alleen een meesterlijk verteller, zijn vermaarde vergelijkingen hebben de kracht van poëtische miniaturen, zijn evocatie van Achilles' schild is een dichterlijke spiegel van de wereld van mensen.
Met een nawoord van Tom Holland. De Ilias is een van de actietitels van de Week van de Klassieken.
De wrok, godin, van Peleus’ zoon Achilles moet u bezingen. Hij was dodelijk, bracht voor Achaiërs rampspoed zonder einde en stuurde naar de Hades vele schimmen van forse helden; lijken werden voer voor honden en voor vogels allerhande. Maar zo voltrok zich het besluit van Zeus. Begin vanaf de dag toen twist een breuk bracht tussen Atreus’ zoon, bevelhebber van krijgsvolk, en de godlijke Achilles.
Maar wie toch van de goden dreef die twee tot twist en strijd? De zoon van Zeus en Leto. Verbolgen op de vorst had hij een ziekte, de pest, verwekt in heel het legerkamp. 10 De krijgers stierven één voor één. De zoon van Atreus had zijn priester zwaar beledigd, toen Chryses met ontzaglijk losgeld kwam tot bij de snelle schepen der Achaiërs. Hij dacht zijn dochter daarmee vrij te kopen. Een gouden scepter droeg hij in de hand waarrond de wollen hoofdband van Apollo, de god die treft van verre, was gebonden. Hij smeekte alle Danaërs, het meest nog de twee Atriden, leiders van het krijgsvolk: ‘Zonen van Atreus en ook u, Achaiërs met sterke scheenplaat, voor u wens ik dat de goden die op de Olympos huizen, u de verwoesting gunnen van de stad van Priamos en een behouden thuiskomst. Maar laat mijn dochter vrij, aanvaard het losgeld 20 en heb ook eerbied voor de zoon van Zeus, de godheid die van verre treft, Apollo.’
Toen juichten alle Danaërs dat toe en stemden ermee in de priester te ontzien, het prachtig losgeld aan te nemen. Dat was niet naar de zin van Agamemnon, de zoon van Atreus. Smadelijk joeg hij hem weg. Brutaal en bars klonk zijn bevel: ‘Jij, oude vent, ik wil je nooit meer zien nabij de holle schepen! Of je nu blijft dralen of nadien nog eens terugkomt: je scepter en de hoofdband van jouw god beschermen jou dan zeker niet. Want haar laat ik niet vrij! Nog eerder zal de oude dag haar in mijn paleis in Argos vinden, 30 ver van haar vaderland, terwijl zij daar het weefgetouw bedient, met mij het bed deelt. Ga weg en terg me niet, wanneer je toch nog veilig en behouden thuis wil komen.’
De oude man was bang en gaf gehoor aan het bevel. Stilzwijgend liep hij langs de oever van de zee. De branding bruiste. En toen de grijsaard zich verwijderd had, klonk vurig zijn gebed tot heer Apollo, de zoon van Leto met de mooie lokken: ‘Aanhoor me, godheid met de boog van zilver, die het hoogheilig Killa, de stad Chryse beschermt en machtig heerst op Tenedos, god Smintheus. Als ik tot uw vreugde ooit een tempel van een dak voorzag of ooit van stieren en van geiten vette schenkels 40 voor u verbrandde, wil dan deze wens voor mij vervullen: dat de Danaërs nu door uw pijlen boeten voor mijn tranen.’
Zo bad hij. Foibos heeft hem toen verhoord. Apollo’s hart was toornig en hij liep van de Olympostoppen naar beneden met rond zijn schouders boog en koker, dicht langs beide kanten. Pijlen rammelden zodra hij woedend in beweging kwam. Hij kwam zoals de nacht en zette zich ver van de schepen neer en schoot een pijl af. Een vreselijke klank kwam uit de boog van zilver. Muildieren en snelle honden 50 bestookte hij het eerst, maar richtte dan zijn scherpe pijlen op de krijgers: telkens raak. Laaiend van de lijken brandden toen ononderbroken niet te tellen stapels.
Apollo’s pijlen kwamen negen dagen lang op het scheepskamp neer. De tiende dag riep Achilles de soldaten samen. Want die gedachte was hem ingefluisterd door Hera, de godin met blanke armen. Zij was bezorgd, omdat zij toe moest zien hoe de Argeiërs sneuvelden. Toen allen verzameld waren in vergadering, verhief Achilles met de snelle voeten zich in hun kring en nam het woord tot hen: ‘Atride, onze onderneming faalt, zo denk ik nu, wij moeten weer naar huis, als wij tenminste aan de dood ontkomen, 60 want pest en oorlog zullen tegelijk de Danaërs doen vallen. Kom, wij moeten een ziener vragen of een priester of een droomverklaarder – ook de droom gaat uit van Zeus. Hij moet ons zeggen wat Apollo zo woedend maakte: is hij ontevreden om het verzuim van een gelofte of een plechtig offer? Wellicht wil hij walm van vlekkeloze lammeren en geiten aanvaarden en ons voor verderf behoeden?’
Zo sprak hij en ging zitten. In hun midden verhief zich Kalchas, zoon van Thestor, ziener van al wat is, zal zijn en er ooit was, 70 veruit de beste vogelwichelaar. Dankzij de zienersgave die Apollo hem had gegeven, wees hij ooit de weg naar Troje voor de vloot van de Achaiërs. Bedacht op hun belang nam hij het woord: ‘Achilles, lieveling van Zeus, jij vraagt mij de wrok van de trefzekere Apollo, mijn meester, te verklaren. Wel, ik doe het. Maar jij moet luisteren en mij dan zweren dat jij bereid bent me met woord en daad te helpen. Ja, ik weet dat ik de toorn zal wekken van een man die over alle Argeiërs machtig heerst en naar wie wordt geluisterd door Achaiërs. Als een vorst vertoornd is op een mindere, blijft hij 80 de sterkste. Want hij mag zijn woede wel dezelfde dag verbijten, toch bewaart hij die wrok voor later in zijn borst, totdat hij hem gekoeld heeft. Overweeg nu eerst of jij kunt borg staan voor mijn veiligheid.’
Hem gaf Achilles met de snelle voeten als antwoord: ‘Wees gerust, vat moed en zeg maar wat de godsspraak jou heeft ingegeven. Want bij Apollo, die door Zeus geliefd is, tot wie jij, Kalchas, bidt als jij orakels voor de Argeiërs openbaart, ik zweer: zolang ik leef en zonlicht zie op aarde – aan jou zal niemand bij de holle schepen zijn zware handen slaan, niet één van alle Achaiërs, zelfs al noem je Agamemnon, 90 die zich erop beroemt dat hij nu veruit de machtigste van de Argeiërs is.’
De onberispelijke ziener vatte toen moed: ‘Apollo is niet ontevreden om het verzuim van een gelofte of een plechtig offer, maar omdat zijn priester door koning Agamemnon werd beledigd: zijn dochter kwam niet vrij, de vorst aanvaardde geen losgeld. De trefzekere Apollo zond daarom rampspoed en er volgt nog meer. Hij zal dat smadelijk verderf niet weren van de Argeiërs, vooraleer het meisje met levendige ogen aan haar vader teruggegeven wordt, maar zonder koopsom nu, zonder losgeld, en vóór wij naar Chryse een heilig offer sturen. Dan eerst kunnen wij hem misschien verzoenen en vermurwen.’ 100
Zo sprak hij en ging zitten. In hun midden verhief zich toen de held, de zoon van Atreus, de wijd en zijd heersende Agamemnon. Hij was gegriefd, zijn geest geheel gehuld in duister en vervuld van woede, ogen had hij als vonken vuur. Eerst keek hij boos naar Kalchas en hij zei: ‘Onheilsprofeet! Nog nooit voorspelde jij iets in mijn voordeel. Je vindt altijd plezier in het voorspellen van ongeluk. Nog nooit heb jij iets goeds gedaan of uitgesproken. En ook nu weer verklaar je in het openbaar een godsspraak voor de Achaiërs: de Trefzekere zou dáárom rampspoed brengen over hen 110 omdat ik voor het meisje, Chryses’ dochter, geen schitterende losprijs wou aanvaarden. Natuurlijk dat ik haar veel liever thuis hou! Want ik verkies haar boven Klytaimnestra, mijn legitieme vrouw. Zij hoeft niet onder te doen voor haar in schoonheid en gestalte, noch in verstand en handwerk. Toch wil ik haar teruggeven, als dat het beste is. Want ik verkies het welzijn van mijn krijgsvolk boven zijn ondergang. Achaiërs, jullie bezorgen mij terstond een eergeschenk, opdat ik niet als enige Argeiër hier zonder eergeschenk zal staan. Want zoiets is onbehoorlijk. Elkeen ziet hoe mij het eergeschenk verloren dreigt te gaan.’ 120
Toen gaf Achilles met de snelle voeten hem antwoord: ‘Roemrijke Atride, jij bent van allen de hebzuchtigste! Hoe kunnen de fiere Danaërs een eergeschenk aan jou bezorgen? Nergens kennen wij nog grote buit die onverdeeld bleef liggen. De buit uit de verwoeste steden is verdeeld en het betaamt niet dat het krijgsvolk die dingen op een hoop weer samenbrengt. Laat jij haar nu uit eerbied voor de godheid gaan. Driemaal, viermaal zullen wij, Achaiërs, jou wel vergoeden, mochten wij door Zeus het goed ommuurde Troje ooit verwoesten.’
De heerser Agamemnon gaf ten antwoord: 130 ‘Hoe dapper jij ook bent, godengelijke Achilles, huichel toch niet zo. Je zult me niet te slim af zijn, noch overtuigen. Wil jij, om zelf je eergeschenk te houden, dat ik hier zomaar zit met lege handen? Verzoek jij mij haar dáárom weer te geven? Mij goed, wanneer de fiere Danaërs me een eergeschenk bezorgen naar mijn zin en met dezelfde waarde. Geven zij het niet, dan kom ik zelf een eergeschenk ophalen, dat van jou of dat van Ajas, of neem ik dat van Odysseus maar mee. Ja, wie ik opzoek, zal heel toornig worden. Komaan, dat alles zullen wij wel later 140 nog eens bespreken. Wat nu moet gebeuren: een zwart schip trekken in de zee vol glinsters en het bemannen met een keur van roeiers, aan boord de hecatombe brengen én Chryseïs, meisje met de mooie wangen. Eén iemand uit de krijgsraad neemt de leiding, Idomeneus of Ajas, Odysseus, de godlijke, of jij, Pelide, meest geduchte van ons allen, in de hoop de god die uit de verte treft, met ons weer te verzoenen door een heilig offer.’
Achilles met de snelle voeten keek hem dreigend aan en zei: ‘Ach, wat!? Jij, vat vol onbeschaamdheid. Jou drijft winstbejag. Hoe wil je dat nog iemand der Achaiërs 150 van harte luistert naar wat jij beveelt, hetzij een expeditie wacht, hetzij hij dapper tegen mannen moet gaan vechten? Ik ben toch niet omwille van Trojaanse lanszwaaiers hier gekomen voor een oorlog. Zij hebben niets misdreven tegen mij. Nooit hebben zij mijn koeien of mijn paarden gestolen, nooit vernielden zij mijn oogst in het vetkluitig, mannenvoedend Fthia. Er liggen tussenin talloze bergen vol schaduw en een zee met luide galm. Nee, jou zijn wij gevolgd, voor jouw plezier, jij die totaal geen schaamte kent. Hondsvot, voor jou en Menelaos willen wij van de Trojanen eerherstel verkrijgen. Maar niets daarvan bekommert jou, het deert 160 je niet. Nu dreig je mij zelfs eigenhandig mijn eergeschenk, waarvoor ik veel doorstond en dat de zonen der Achaiërs mij geschonken hebben, te ontnemen. Nooit krijg ik een evenwaardig eergeschenk als de Achaiërs een welvarende Trojaanse stad verwoesten. Maar mijn handen zijn wel het meest van alle in de weer in het onstuimig oorlogswerk. En wordt de buit verdeeld, dan is jouw eergeschenk veel groter. Met een klein ben ik tevreden, vermoeid van vechten keer ik dan terug naar onze vloot. Maar nu ga ik terug naar Fthia. Echt, het is veel beter weer naar huis te keren op gekromde schepen. 170 Voor jou hier rijkdommen in overvloed verzamelen, terwijl ik in mijn eer ben aangetast, dat ben ik niet van plan.’
De aanvoerder van krijgsvolk, Agamemnon, gaf antwoord: ‘Vlucht maar, als je hart dat nu verlangt. Ik smeek je niet voor mij te blijven. Ik heb hier nog wel anderen om mij te eren, allereerst de wijze Zeus. Van alle koningen die afstammen van Zeus, verfoei ik jou het meest. Altijd hou jij van ruzie, oorlogen en vechten. Ben jij heel sterk, dan is dat een geschenk van goden, denk ik. Vaar maar met je schepen naar huis, speel daar de baas over je volk van Myrmidonen. Over jou maak ik 180 me niet bezorgd, ik geef niet om je woede. Neem deze dreiging voor gezegd: nu Foibos Apollo mij Chryseïs afneemt, stuur ik haar met mijn eigen schip, mijn eigen mannen. Maar zelf kom ik naar jouw verblijf en haal Briseïs weg, jouw eergeschenk, het meisje met mooie wangen. Jij moet goed beseffen hoezeer ik jou hier overtref in macht. Dat ook een ander er terug voor deinst zich mijns gelijke te verklaren en zich openlijk met mij gelijk te stellen.’
[...]
Copyright vertaling © 2010 Patrick Lateur/Athenaeum—Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 AC Amsterdam